ECLI:NL:OGEABES:2020:8

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
BON201900277
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Haan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke aangelegenheid en geheimhoudingsplicht in belastingprocedure

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen het Bestuurscollege van het Openbaar Lichaam Bonaire (hierna: eiseres) en de Eilandsambtenaar (hierna: verweerder) over de openbaarheid van documenten met betrekking tot de heffing van toeristenbelasting. Eiseres had op 30 januari 2019 een verzoek ingediend om documenten openbaar te maken die betrekking hadden op de uitvoering van de toeristenbelasting in de periode van augustus 2017 tot en met februari 2018. Dit verzoek werd door verweerder afgewezen in een besluit van 15 maart 2019, wat aanleiding gaf tot beroep bij het Gerecht.

De behandeling van de zaak vond plaats op 22 januari 2020, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. T.L.H. Peeters, en verweerder door mr. M. Valdink. Tijdens de zitting werd besloten om de behandeling te schorsen, zodat partijen de gelegenheid kregen om schriftelijk hun standpunten verder toe te lichten. Na schriftelijke uitwisseling van standpunten hebben partijen toestemming gegeven om de zaak zonder nadere zitting af te doen.

Het Gerecht overwoog dat het verzoek om openbaarmaking niet als een Wob-verzoek kon worden aangemerkt, omdat het doel was om stukken te verkrijgen in het kader van een geschil voor de belastingrechter. Het Gerecht concludeerde dat verweerder onbevoegd was om het bestreden besluit te nemen, aangezien de Heffingsambtenaar de juiste instantie was om het verzoek te behandelen. Het beroep werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd, en verweerder werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiseres, evenals het griffierecht. De uitspraak benadrukt de scheiding van bevoegdheden en de toepassing van de geheimhoudingsplicht in belastingzaken.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiseres],

gevestigd op Bonaire,
eiseres,
gemachtigde: mr. T.L.H. Peeters, advocaat,
en

het Bestuurscollege van het Openbaar Lichaam Bonaire (het olb),

verweerder,
gemachtigde: mr. M. Valdink, werkzaam bij het olb.

Procesverloop

Bij beschikking van 15 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder voor zover hier van belang afwijzend beslist op het verzoek van eiseres van 30 januari 2019 (het verzoek) om op grond van artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur BES (Wob BES) alle documenten te openbaren over de bestuurlijke aangelegenheid van de uitvoering van de heffing van de toeristenbelasting in de periode augustus 2017 tot en met februari 2018, zoals nader gespecificeerd bij het verzoek (‘de bestuurlijke aangelegenheid’).
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de gronden daarvan aangevuld bij schrijven van 7 augustus 2019.
Het Gerecht heeft de zaak ter openbare zitting behandeld op 22 januari 2020. Eiseres werd daar vertegenwoordigd door haar gemachtigde, vergezeld door zijn kantoorgenoot mr. T. Breugom. Verweerder werd daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De behandeling ter zitting is geschorst om partijen de gelegenheid te bieden zich nader schriftelijk over de zaak uit te laten.
Bij brieven van 23 januari en 5 februari 2020 hebben verweerder onderscheidenlijk eiseres dat gedaan. Desgevraagd hebben zij daarna toestemming verleend de zaak zonder nadere zitting af te doen, waarna het Gerecht de behandeling heeft gesloten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 67, eerste lid, van de Wet financiën openbare lichamen BES (Wfol BES) geschieden de heffing en de invordering van eilandbelastingen met toepassing van de hoofdstukken I en VIII van de Belastingwet BES (Bw BES) als waren die belastingen BES belastingen. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder a en b, gelden de bevoegdheden en verplichtingen van de Minister van Financiën (de Minister) en de inspecteur op grond van de Bw BES, met betrekking tot de eilandbelastingen voor het bestuurscollege onderscheidenlijk de eilandambtenaar belast met de heffing of invordering van eilandbelastingen.
Op grond van artikel 2 van de Toeristenbelastingverordening Bonaire wordt onder de naam toeristenbelasting een eilandbelasting geheven ter zake van het verblijf met overnachting in een logeerruimte binnen het grondgebied van het olb tegen vergoeding in welke vorm dan ook door niet-ingezetenen van het olb. Het Afdelingshoofd financiën van het olb (de Heffingsambtenaar) is de eilandambtenaar als bedoeld in artikel 67, tweede lid, van de Wfol BES.
1.1
Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van der Wob BES wordt onder bestuursorgaan verstaan: de bestuursorganen van het olb die het rechtstreeks aangaat.
Op grond van artikel 2 betracht een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak openbaarheid en verstrekt hiertoe informatie.
Op grond van artikel 3, eerste lid, kan een ieder verzoeken om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of tot de onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame departementen, diensten bureaus en instellingen. Op grond van het tweede lid vermeldt de verzoeker de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
Op grond van artikel 4 wordt de verzoeker indien het verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, zo nodig naar dat orgaan verwezen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan wordt het doorgezonden onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker.
Op grond van artikel 5, eerste lid, wordt de beslissing op een verzoek genomen door of vanwege het bestuursorgaan.
Op grond van artikel 8.21, eerste lid, van de Bw BES is het een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de invordering van enige BES belasting. Op grond van het tweede lid geldt de geheimhoudingsplicht niet indien: a) enig wettelijk voorschrift tot bekendmaking verplicht; b) bij regeling van de Minister is bepaald dat de bekendmaking noodzakelijk is voor de vervulling van een publiekrechtelijke taak van een bestuursorgaan; c) bekendmaking plaatsvindt aan degene op wie de gegevens betrekking hebben voor zover deze gegevens door of namens hem zijn verstrekt. Op grond van het derde lid kan de Minister ontheffing verlenen van het in het eerste lid vervatte verbod.
2. Eiseres is onderworpen aan de toeristenbelasting en heeft daarover een geschil met de Heffingsambtenaar, dat in hoger beroep voorligt bij het Hof Belastingen. Met het oog op de onderbouwing van een beroep op het gelijkheidsbeginsel en de meerderheidsregel in die procedure heeft eiseres het verzoek gedaan.
3. Ambtshalve overweegt het Gerecht dat ‘de bestuurlijke aangelegenheid’ niet een bevoegdheid betreft van verweerder, maar van de Heffingsambtenaar, die immers zelfstandig bevoegd is ter zake van de uitvoering van de toeristenbelasting. Verweerder had het aan hem gerichte verzoek dan ook ter afdoening in handen moeten stellen van de Heffingsambtenaar. Nu verweerder in plaats daarvan onbevoegd het bestreden besluit heeft genomen, moet dat reeds daarom worden vernietigd.
4. Verder overweegt het Gerecht ambtshalve dat het verzoek niet als een verzoek om openbaarmaking op grond van de Wob BES aangemerkt kan worden, gelet op het oogmerk waarmee dat gedaan is, namelijk het verkrijgen van stukken van een wederpartij in een geschil voor de belastingrechter. In het kader van die procedure moet de Heffingsambtenaar alle op de zaak betrekking hebbende stukken overleggen en het is aan die rechter om, zo nodig desgevraagd, te beoordelen of de Heffingsambtenaar aan die verplichting gevolg heeft gegeven en daaraan zo nodig consequenties te verbinden.
Nu het verzoek weliswaar op de grondslag van de Wob BES is gedaan, maar niet als zodanig kwalificeert, is er geen aanleiding te bepalen dat verweerder het verzoek in handen moet stellen van de Heffingsambtenaar.
5. Ten overvloede overweegt het Gerecht nog dat de geheimhoudingsplicht op grond van artikel 8.21 van de Bw BES derogeert aan de Wob BES. Wat betreft een geschil over de toepassing van de geheimhoudingsbepaling kan uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter worden ingesteld. Gewezen wordt hier op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2010:BM1041) en de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2016:830), waaruit dat, met de nodige wijzigingen, volgt.
6. De slotsom is dat het beroep gegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Er behoeft niet opnieuw op het verzoek te worden beslist.
7. Het Gerecht ziet aanleiding verweerder te veroordelen tot de betaling van de proceskosten van eiseres als na te melden. Voorts zal het Gerecht verweerder gelasten aan eiseres het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht:
-
verklaarthet beroep
gegrond;
-
vernietigthet bestreden besluit;
-
veroordeeltverweerder tot betaling aan eiseres van haar proceskosten, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, tot een bedrag van USD 782,- (zegge: zevenhonderden tweeëntachtig Amerikaanse dollars)
-
gelastverweerder aan eiseres te vergoeden het door haar voor de behandeling van dit beroep betaalde griffierecht van USD 84,- (zegge: vierentachtig Amerikaanse dollars).
Aldus gegeven door mr. Haan, rechter in het Gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2020 in tegenwoordigheid van mr. H.L. Loef, de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving ervan. Zie hoofdstuk 5 van de War BES.