In deze zaak heeft eiser, wonend in Bonaire, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, waarin zijn verzoek om vergoeding van zorgkosten gemaakt in Colombia werd afgewezen. Eiser had op 12 december 2017 een declaratie ingediend voor zorgkosten tot een bedrag van COP 8.571.484,- (ongeveer USD 3.000,-). De Minister verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond, met als argument dat er geen medische uitzending was en dat er geen toestemming was verleend volgens artikel 10 van het Besluit zorgverzekering BES. Eiser stelde dat hij niet was gehoord in een hoorzitting, wat volgens hem in strijd was met de wet.
Tijdens de zitting op 17 mei 2021 werd het gebrek aan een hoorzitting besproken. Het Gerecht oordeelde dat de Minister ten onrechte had afgezien van een hoorzitting, omdat er geen duidelijke reden was om aan te nemen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Eiser had recht op een hoorzitting om zijn standpunt te verduidelijken en eventuele misverstanden op te helderen. Ondanks dit gebrek in de procedure, concludeerde het Gerecht dat eiser niet benadeeld was, omdat hij zijn standpunt in beroep had kunnen toelichten.
Daarnaast voerde eiser aan dat hij op 15 november 2017 door een baliemedewerker van het Zorgverzekeringskantoor was geïnformeerd dat zijn zorgkosten in Colombia vergoed zouden worden. Het Gerecht oordeelde dat deze uitlating niet aan de Minister kon worden toegerekend, omdat de baliemedewerker niet bevoegd was om toezeggingen te doen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat de baliemedewerker slechts algemene informatie verstrekte en niet op de hoogte was van de specifieke situatie van eiser. Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep ongegrond, maar bepaalde dat de Minister het griffierecht van USD 28,- aan eiser moest vergoeden.