ECLI:NL:OGEABES:2021:9

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
BON201800299
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van zorgkosten in het buitenland en het vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft eiser, wonend in Bonaire, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, waarin zijn verzoek om vergoeding van zorgkosten gemaakt in Colombia werd afgewezen. Eiser had op 12 december 2017 een declaratie ingediend voor zorgkosten tot een bedrag van COP 8.571.484,- (ongeveer USD 3.000,-). De Minister verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond, met als argument dat er geen medische uitzending was en dat er geen toestemming was verleend volgens artikel 10 van het Besluit zorgverzekering BES. Eiser stelde dat hij niet was gehoord in een hoorzitting, wat volgens hem in strijd was met de wet.

Tijdens de zitting op 17 mei 2021 werd het gebrek aan een hoorzitting besproken. Het Gerecht oordeelde dat de Minister ten onrechte had afgezien van een hoorzitting, omdat er geen duidelijke reden was om aan te nemen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Eiser had recht op een hoorzitting om zijn standpunt te verduidelijken en eventuele misverstanden op te helderen. Ondanks dit gebrek in de procedure, concludeerde het Gerecht dat eiser niet benadeeld was, omdat hij zijn standpunt in beroep had kunnen toelichten.

Daarnaast voerde eiser aan dat hij op 15 november 2017 door een baliemedewerker van het Zorgverzekeringskantoor was geïnformeerd dat zijn zorgkosten in Colombia vergoed zouden worden. Het Gerecht oordeelde dat deze uitlating niet aan de Minister kon worden toegerekend, omdat de baliemedewerker niet bevoegd was om toezeggingen te doen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat de baliemedewerker slechts algemene informatie verstrekte en niet op de hoogte was van de specifieke situatie van eiser. Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep ongegrond, maar bepaalde dat de Minister het griffierecht van USD 28,- aan eiser moest vergoeden.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiser],

wonend in Bonaire,
eiser,
gemachtigde: J.J.K.D. Westerbeek,
en

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

verweerder,
gemachtigde: mr. S.C. van Lint, advocaat

Procesverloop

Bij beschikking van 6 april 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beschikking van 29 december 2017 ongegrond verklaard (bestreden besluit).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft ter zitting van het Gerecht op 17 mei 2021 plaatsgevonden. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en I. Haar, werkzaam bij het Zorgverzekeringskantoor (Zvk).
Het onderzoek ter zitting is aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen het geschil te beslechten met een schikking. Op 4 juni 2021 heeft eiser te kennen gegeven dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen, waarna het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

1. Het Gerecht gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser heeft op 12 december 2017 een declaratie bij verweerder ingediend van in Colombia gemaakte zorgkosten tot een bedrag van COP 8.571,484,- (ongeveer USD 3.000,-). Bij besluit van 29 december 2017, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de declaratie afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat geen sprake was van een medische uitzending noch van toestemming ingevolge artikel 10, vierde lid, van het Besluit zorgverzekering BES.
1.2.
Eiser heeft op de hierna te bespreken gronden beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2. Het Gerecht komt tot de volgende beoordeling.
Hoorzitting
2.1.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet heeft gereageerd op zijn verzoek om een hoorzitting in verband met zijn bezwaar. Deze beroepsgrond slaagt.
2.1.1.
Op grond van artikel 64, eerste lid, van de WarBES, voor zover van belang, nodigt het bestuursorgaan de bezwaarde en andere partijen uit voor een hoorzitting waar zij zich in persoon of bij gemachtigde kunnen doen horen. Zij worden in elkaars aanwezigheid gehoord. Op grond van artikel 67, aanhef en onder b, van de WarBES kan van het houden van een hoorzitting worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Omdat in het bestreden besluit een dictum ontbreekt, heeft verweerder ter zitting desgevraagd toegelicht dat bedoeld is het bezwaar kennelijk ongegrond te verklaren, omdat het Besluit zorgverzekering BES geen ruimte laat om naar aanleiding van het bezwaar van eiser tot een andere beslissing te komen. Om die reden heeft verweerder afgezien van het houden van een hoorzitting. Met het gebruik van het woord ‘kennelijk’ in artikel 67, aanhef en onder b, van de WarBES is tot uitdrukking gebracht dat slechts van het horen kan worden afgezien indien in redelijkheid geen twijfel mogelijk is omtrent het oordeel dat het bezwaar ongegrond is. Daarvan is in dit geval geen sprake. In de onder 2.1 bedoelde brief heeft eiser naar voren gebracht dat hij op 15 november 2017 aan de balie van het Zorgverzekeringskantoor een medewerkster heeft gevraagd naar de vergoeding van te maken zorgkosten in Colombia. Daarbij zou de medewerkster eiser niet hebben gewezen op het toestemmingsvereiste, maar slechts hebben geantwoord dat eiser uitsluitend zijn medische kosten vergoed zou krijgen. Onder deze omstandigheden biedt het houden van een hoorzitting bij uitstek de gelegenheid om onderzoek te doen naar de gang van zaken aan de balie en eventuele misverstanden op te helderen.
2.1.2.
Uit 2.1.1 volgt dat verweerder ten onrechte een hoorzitting achterwege heeft gelaten en dat het bestreden besluit in strijd met artikel 64, eerste lid, van de WarBES is genomen. Eiser heeft echter in beroep de gelegenheid gehad om zijn standpunt naar voren te brengen. Aanleiding bestaat daarom het gebrek aan het bestreden besluit te passeren, omdat aannemelijk is dat eiser daardoor niet is benadeeld. Ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou verweerder, gelet op wat hij in reactie op het beroep naar voren heeft gebracht, een besluit met gelijke uitkomst hebben genomen.
Vertrouwensbeginsel
2.2.
Eiser heeft verder aangevoerd dat de medewerkster aan de balie hem heeft toegezegd dat zijn medische kosten in Colombia zouden worden vergoed. Hij mocht er dan ook op vertrouwen dat zijn declaratie zou worden ingewilligd.
2.2.1.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is volgens vaste rechtspraak vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1694) en van de Centrale Raad van Beroep van 31 december 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:4351).
2.2.2.
Verweerder heeft niet bestreden dat een baliemedewerkster van het Zvk op 15 november 2017 aan eiser desgevraagd heeft meegedeeld dat zijn zorgkosten in Colombia zouden worden vergoed. Deze mededeling moet worden beschouwd als te zijn gedaan zonder voorbehoud.
2.2.3.
Verder is vereist dat de toezegging, uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval indien de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.
2.2.4.
Vaststaat dat de baliemedewerkster niet bevoegd was. Dit betekent dat het beroep op het vertrouwensbeginsel alleen kan slagen als de uitlating aan verweerder kan worden toegerekend. Daarbij dient voorop te worden gesteld dat de taak van een baliemedewerker strekt tot algemene voorlichting en dienstverlening en dat uitlatingen van baliemedewerkers in beginsel niet aan verweerder kunnen worden toegerekend. Geen aanleiding bestaat om hierop een uitzondering te maken. Weliswaar heeft de baliemedewerkster, zoals eiser stelt, hem niet gewezen op het toestemmingsvereiste, maar even voorstelbaar is dat de baliemedewerkster er niet van op de hoogte was dat eiser voor medische behandeling naar Colombia vertrok. Immers, eiser heeft zich daags voor zijn vertrek naar Colombia aan de balie gemeld met het doel een bewijs van zorgverzekering te verkrijgen. Dit bewijs pleegt te worden gevraagd als een verzekerde naar het buitenland vertrekt en daar in de situatie komt te verkeren dat hij eventueel een beroep moet doen op medische zorg. Onder deze omstandigheden komen eventuele misverstanden die bij eiser zijn ontstaan in het gesprek aan de balie voor zijn rekening en risico.
Slotsom
2.3.
Uit 2.1 tot en met 2.2.4 volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3. Gelet op wat onder 2.1.2 is overwogen bestaat aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

Het Gerecht:
-
verklaarthet beroep
ongegrond;
-
bepaaltdat verweerder aan eiser het griffierecht van USD 28,-
vergoedt.
Aldus vastgesteld door mrs. W.H. Bel, voorzitter, en L.C. Hoefdraad en L.J.J. Rogier, leden, en in het openbaar uitgesproken in Curaçao op 7 juli 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de WarBES.