ECLI:NL:OGEABES:2023:38

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
400.00198/22
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.A. Carmelia
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheid marihuana in internationaal water

In deze strafzaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van 1622.4 kilogram marihuana in internationaal water op 8 augustus 2022. De zaak kwam voort uit een interceptie door de Kustwacht Caribisch Gebied, waarbij de verdachte op een go-fast werd aangetroffen. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de Kustwacht niet bevoegd zou zijn geweest om buiten de (ei)landsgrenzen van Bonaire, Curaçao en Aruba te opereren. Het Gerecht verwierp dit verweer, oordelend dat de interceptie in internationaal water plaatsvond.

De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet 1960 BES. De verdediging stelde dat er geen verdovende middelen aan boord waren aangetroffen en dat de verdachte geen rol had gespeeld in het transport. Het Gerecht oordeelde echter dat er voldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk aanwezig was geweest bij de grote hoeveelheid marihuana, die bestemd was voor de internationale handel. Het Gerecht legde de verdachte een gevangenisstraf van zes jaren op, rekening houdend met de ernst van het feit en de rol van de verdachte in het geheel. De uitspraak is gedaan in het openbaar, met een directe beeld- en geluidsverbinding naar Curaçao.

Uitspraak

Parketnummer: 400.00198/22

Uitspraak: 8 februari 2023 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [land],
thans gedetineerd.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 november 2022 en 19 januari 2023.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Veneberg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman
mr. A.T.C. Nicolaas, advocaat op Bonaire, naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 augustus 2022, in de internationale wateren, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk heeft uitgevoerd, ingevoerd en/of doorgevoerd in de zin van artikel 1 lid 2 van de Opiumwet 1960 BES en/of artikel 1 lid 3 Opiumwet 1960 BES, in ieder geval in zijn bezit en/of aanwezig heeft gehad bruto 1622.4 kilogram, althans een hoeveelheid marihuana, althans een hoeveelheid hennep en/of hasjiesj en/of marihuana en/of cannabis, althans van enige gebruikelijke bereiding, waaraan de hars uit die hennep wordt getrokken, ten grondslag ligt, zijnde (een) middel(len) als bedoeld in artikel 1 Opiumwet 1960 BES.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het Gerecht deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat de Kustwacht Caribisch Gebied niet bevoegd was om buiten de (ei)landsgrenzen van Bonaire, Curaçao en Aruba, zonder uitdrukkelijke toestemming van de Venezolaanse autoriteiten in Venezolaanse wateren te varen en strafvorderlijke taken uit te voeren.
Het Gerecht overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat het vaartuig zich al in internationaal water bevond toen de interceptie werd gestart en dat die interceptie zelf ook heeft plaatsgevonden in internationaal water. De stelling van de raadsman dat het vaartuig zich in de territoriale wateren van Venezuela bevond, mist derhalve feitelijke grondslag.
De raadsman heeft voorts bepleit dat de Kustwacht Caribisch Gebied de go-fast, die geen vlag of registratienummer voer, niet als stateloos heeft mogen aanmerken. Dit omdat bij het betreden van de go-fast aanstonds duidelijk werd dat de opvarenden de Venezolaanse nationaliteit hadden en zij bovendien in het bezit waren van hun papieren. Bij die stand van zaken had de Kustwacht dan ook moeten concluderen dat het vaartuig onder Venezolaanse vlag voer.
Het Gerecht overweegt hieromtrent als volgt.
Voor de vaststelling of een vaartuig stateloos is, is niet – zoals de raadsman veronderstelt – bepalend het moment van het betreden van het vaartuig en de daaropvolgende identificatie van de opvarenden, maar de tekenen van nationaliteit die het vaartuig voert. In het onderhavige geval volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat het vaartuig zonder vlag voer, zodat terecht is vastgesteld dat sprake was van een stateloos vaartuig. Ook dit verweer mist derhalve feitelijke grondslag.
Het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie wordt daarom verworpen. Ook overigens stelt het Gerecht vast dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging.
Overige formele vragen
Het Gerecht stelt verder vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft aangevoerd dat aan boord van de go-fast geen verdovende middelen zijn aangetroffen, dat de verdachte consistent heeft verklaard geen verdovende middelen te hebben vervoerd en dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de go-fast wel had kunnen varen met het gewicht van die 66 balen marihuana, de extra benzine en het gewicht van de acht opvarenden. De 66 balen inhoudende verdovende middelen heeft hij niet aan boord van de go-fast gezien. Hij heeft evenmin gezien dat deze over boord zouden zijn gegooid.
Uit de bewijsmiddelen volgt echter dat leden van het boarding team van de achtervolgende FRISC hebben waargenomen dat vanuit dit vaartuig, met daarop onder meer de verdachte, balen overboord werden gegooid. Hoewel aan de verdediging kan worden toegegeven dat het dossier geen foto’s of een precieze omschrijving van de betreffende go-fast bevat, doet dit gegeven aan de hiervoor weergegeven waarnemingen van de leden van het boarding team niet af. Datzelfde geldt voor de door de raadsman geconstateerde onduidelijkheid ten aanzien van de afstand van het vaartuig waarop die balen in het water zijn aangetroffen en of deze afstand zich bijvoorbeeld door de stroming laat verklaren.
De verdachte heeft derhalve op 8 augustus 2022 in internationaal water de zeer grote hoeveelheid van ruim 1600 kilogram marihuana opzettelijk tezamen en in vereniging met anderen aanwezig gehad.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, met dien verstande dat:
hij op 8 augustus 2022, in de internationale wateren, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad bruto 1622.4 kilogram marihuana.
Hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 4, eerste lid, onder B, van de Opiumwet 1960 BES.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De raadsman heeft een strafmaatverweer gevoerd.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Op 8 augustus 2022 heeft de Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied een zogenaamde go-fast geïntercepteerd. De verdachte is op de boot aangehouden. In de uren daarna werden door de Kuswacht in totaal 66 balen in de buurt van het vaartuig uit het water gevist. In totaal is een zeer grote (handels) hoeveelheid van ruim 1600 kilogram marihuana aangetroffen. Het Gerecht heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk en in vereniging aanwezig hebben van die drugs. Het kan niet anders zijn dan dat de aangetroffen hoeveelheid marihuana bestemd was voor de (internationale) handel. Het motief voor de strafbaarstelling van de handel in verdovende middelen is onder meer gelegen in het maatschappelijk belang van bescherming van de volksgezondheid. Het gebruik van drugs is schadelijk voor de gezondheid en kan bijdragen aan het ontstaan van ernstige ontregeling van het maatschappelijk en mentaal functioneren van personen. De verspreiding van en handel in drugs wordt bovendien zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit. Handelingen die tot doel hebben om drugs op de markt te brengen dienen daarom streng te worden bestraft.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Gerecht stelt voorop dat de hoeveelheid van de aangetroffen verdovende middelen een belangrijk aspect is voor de strafoplegging. De inhoud van de door de Gerechten in eerste aanleg en het Hof geformuleerde Oriëntatiepunten getuigen daarvan, en ook in de straffen die in dit type zaken worden opgelegd is een duidelijke relatie te zien tussen de hoeveelheid van de aangetroffen verdovende middelen en de hoogte van de opgelegde gevangenisstraffen. Van de straf voor het aanwezig hebben van grote hoeveelheden verdovende middelen moet immers ook een afschrikwekkende werking uitgaan. Het Gerecht is echter van oordeel dat ook andere aspecten, waaronder de rol die de verdachte in het geheel heeft gehad, moeten worden meegewogen in het oordeel welke straf passend is.
Het Gerecht overweegt met betrekking tot de rol van de verdachte dat niet meer kon worden vastgesteld dan dat hij als opvarende van een go-fast met daarin een hoeveelheid marihuana van A naar B moest varen. Aangenomen mag worden dat de verdachte zich daarvoor heeft laten betalen of dat aan hem een betaling in het vooruitzicht is gesteld. Niet is gebleken dat de verdachte bij de voorbereiding van het transport enige rol heeft gespeeld of dat hij bij de verdere gang van zaken met betrekking tot die marihuana enige rol zou spelen. De rol van de verdachte in de handel van de aangetroffen verdovende middelen kan niet anders worden geduid dan die van een uitvoerende.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, ziet het Gerecht geen bijzonderheden die in strafmatigende of strafverhogende zin zouden moeten worden meegewogen.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen is het Gerecht van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van het voorarrest recht doet aan deze zaak en zal de verdachte daartoe veroordelen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 31 en 49 van het Wetboek van Strafrecht BES en de artikelen 4 en 11 van de Opiumwet 1960 BES, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. S.A. Carmelia, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Mulder en is op 8 februari 2023 uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op Bonaire met een directe beeld- en geluidsverbinding met het Gerechtsgebouw in Curaçao.