ECLI:NL:OGEABES:2024:126

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
BON202400491
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in echtscheidingsprocedure met betrekking tot minderjarige en alimentatieverplichtingen

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 27 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheidingsprocedure. De vrouw, wonende op Bonaire, heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind bij haar vast te stellen, alsook om kinderalimentatie en partneralimentatie van de man, die in het Verenigd Koninkrijk woont. De man heeft verweer gevoerd en zelfstandig verzoeken ingediend, waaronder een verzoek om een omgangsregeling met het kind. Het gerecht heeft vastgesteld dat het bevoegd is om de zaak inhoudelijk te beoordelen, ondanks het verweer van de man over de rechtsmacht. De vrouw heeft aangetoond dat zij en het kind hun woonplaats op Bonaire hebben, wat de rechtsmacht van het gerecht bevestigt. Het gerecht heeft de hoofdverblijfplaats van het kind bij de vrouw vastgesteld en de man verplicht om maandelijks USD 655,00 aan kinderalimentatie en USD 750,00 aan partneralimentatie te betalen. Tevens is een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de man contact kan hebben met het kind via videoverbinding en in overeenstemming met de wensen van de vrouw. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA zittingsplaats Bonaire

Registratienummer: BON202400491
Datum uitspraak: 27 november 2024
BESCHIKKING
op verzoek van:
[verzoeker],
wonende te Bonaire,
hierna: de vrouw,
gemachtigde: mr. E. Frins,
tegen
[verweerder],
wonende te Verenigd Koninkrijk,
hierna: de man,
gemachtigde: mr. M-J. Eisden (Curaçao).

1.Het procesverloop

1.1.
Het gerecht heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, strekkende tot het treffen van voorlopige voorzieningen voor de echtscheidingsprocedure; ingekomen op 15 oktober 2024;
  • het verweerschrift met bijlagen van de man met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken), ingekomen op 6 november 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 november 2024. Daarbij zijn partijen verschenen (de man via videoverbinding), bijgestaan door hun gemachtigden voornoemd, die aan de hand van door ieder van hen overgelegde spreekaantekeningen de verzoeken en verweren van partijen hebben toegelicht. Namens de Voogdijraad is verschenen mevrouw [medewerker Voogdijraad].
1.3.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 29 augustus 2012 te Amsterdam (Nederland) onder huwelijkse voorwaarden met elkaar getrouwd.
2.2.
Uit dit huwelijk is het thans nog minderjarige kind geboren:
[de minderjarige] (hierna: [de minderjarige]), geboren op [geboortedatum] 2020 te Londen, (Verenigd Koninkrijk).
2.3.
Partijen woonden aanvankelijk in het Verenigd Koninkrijk waar de man een eigen bedrijf heeft. In juli 2023 zijn zij gaan wonen op Bonaire, maar bleven zij ingeschreven in het Verenigd Koninkrijk, waar zij nog regelmatig en voor langere tijd verbleven in verband met medische behandelingen die [de minderjarige] bij een daar praktiserend medisch specialist moest ondergaan.
2.4.
De ouders hebben van rechtswege gezamenlijk het gezag over [de minderjarige].
2.5.
De vrouw heeft op 15 oktober 2024 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De inhoudelijke behandeling van dit verzoek staat gepland op 15 januari 2025 om 15:00 uur.

3.De verzoeken en de beoordeling

3.1.
De vrouw verzoekt voorlopige voorzieningen voor de feitelijke verblijfplaats van [de minderjarige] en een voor hem te betalen kinderalimentatie en een aan haar te betalen partneralimentatie. De man heeft een zelfstandig verzoek gedaan voor een voorlopige omgangsregeling met [de minderjarige].
Rechtsmacht
3.2.
Voordat het gerecht tot een inhoudelijke beoordeling kan komen ten aanzien van de verzoeken van partijen, moet het gerecht allereerst beoordelen of de Bonairiaanse rechter rechtsmacht toekomt in deze procedure.
3.3.
De man stelt zich – samengevat - op het standpunt dat het gerecht van Bonaire geen rechtsmacht toekomt omdat de vrouw en [de minderjarige] nog niet ingeschreven staan op Bonaire maar nog in het Verenigd Koninkrijk.
3.4.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat het gerecht van Bonaire wel rechtsmacht toekomt en bevoegd is om kennis te nemen van de verzoeken van de vrouw op grond van artikel 429c Rv BES.
3.5.
Op grond van artikel 429c Rv BES is bevoegd de rechter in eerste aanleg van de woonplaats van hetzij de verzoeker of één van de verzoekers, hetzij één van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden.
3.6.
Op grond van artikel 1:12 BW BES volgt een minderjarige de woonplaats van hem die het gezag over hem uitoefent. Oefenen beide ouders tezamen het gezag over hun minderjarige kind uit, doch hebben zij niet dezelfde woonplaats, dan volgt het kind de woonplaats van de ouder bij wie het feitelijk verblijft dan wel laatstelijk heeft verbleven.
3.7.
Op grond van artikel 814 Rv BES komt aan de rechter rechtsmacht toe indien ten tijde van de indiening van het verzoekschrift met betrekking tot echtscheiding en daarmee verband houdende verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening of een nevenvoorziening, beide echtgenoten Nederlander zijn en hier te lande woonplaats of gewone verblijfplaats hebben of, indien in het buitenland woonachtig of gewone verblijfplaats hebbend, binnen het Koninkrijk laatstelijk hier te lande woonplaats of gewone verblijfplaats hebben gehad, of een van de echtgenoten sedert twaalf maanden of, indien hij Nederlander is, sedert zes maanden woonplaats of gewone verblijfplaats hier te lande heeft.
3.8.
Om te bepalen of de Bonairiaanse rechter rechtsmacht heeft is het allereerst van belang om te beoordelen of de vrouw sedert zes maanden voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift (15 oktober 2024) woonplaats of gewone verblijfplaats op Bonaire heeft gehad, waarbij in aanmerking wordt genomen dat beide partijen Nederlander zijn. Ingevolge artikel 1:10 BW BES bevindt ‘de woonplaats’ van een natuurlijk persoon zich te zijner woonstede. Met ‘woonstede’ wordt bedoeld daar waar iemand werkelijk woont met zijn gezin, waar hij zijn zetel van fortuin heeft, zijn zaken behartigt of zijn goederen en eigendommen beheert, kortom de plaats waar iemand niet vandaan gaat dan met een bepaald doel en tevens het plan om, als dat doel is bereikt, naar terug te keren (HR, 19 januari 1880 W (1880) 4475).
3.9.
In het onderhavige geval gaat het erom dat partijen in juli 2023 met [de minderjarige] vanuit het Verenigd Koninkrijk naar Bonaire zijn verhuisd. De bedoeling was in eerste instantie dat dit tijdelijk zou zijn met als doel de relatie tussen de man en de vrouw te verbeteren. De man, die een eigen bedrijf heeft in het Verenigd Koninkrijk, reisde heen en weer tussen Bonaire en het Verenigd Koninkrijk. In oktober 2023 kwamen partijen tot de conclusie dat zij niet met elkaar verder konden c.q. hun huwelijk duurzaam ontwricht was. De vrouw heeft daarop een verzoek tot echtscheiding ingediend. De man is toen weer blijvend in het Verenigd Koninkrijk gaan wonen en de vrouw is, in goed overleg met de man, met [de minderjarige] op Bonaire blijven wonen, hetgeen nog steeds de situatie is. Hieruit volgt dat aan het zes maanden criterium van artikel 814 Rv BES is voldaan waardoor de woonplaats van de vrouw op Bonaire is. Hetzelfde geldt voor [de minderjarige] gelet op het bepaalde in artikel 1:12 BW BES. Aan deze conclusie doet niet af dat de vrouw en [de minderjarige] nog niet zijn ingeschreven in Bonaire nu de inschrijving voor het woonplaatsbegrip geen criterium is, maar alleen een bewijsvermoeden voor de woonplaats geeft, waaraan gelet op de duidelijkheid waarmee van Bonaire als woonplaats kan worden uitgegaan geen belang toekomt. Voorts doet daaraan niet af dat de vrouw en [de minderjarige] in de afgelopen periode nog vaak in het Verenigd Koninkrijk hebben verbleven. Dat was namelijk voor medische behandelingen voor [de minderjarige] waardoor het doel van hun reizen naar het Verenigd Koninkrijk was om telkens na afronding van die behandelingen naar Bonaire terug te keren. De conclusie is dan ook dat het gerecht bevoegdheid toekomt om over de verzoeken te beslissen.
Hoofdverblijfplaats
3.10.
De vrouw verzoekt het gerecht om bij beschikking – voor de periode dat op het verzoek tot echtscheiding en de nevenverzoeken niet onherroepelijk is beslist - voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vrouw op Bonaire wordt vastgesteld.
3.11.
De man verweert zich niet tegen dit verzoek van de vrouw zodat dit verzoek zal worden toegewezen.
Kinderalimentatie
3.12.
De vrouw verzoekt het gerecht om - voor de periode dat op het verzoek tot echtscheiding en de nevenverzoeken niet onherroepelijk is beslist - te bepalen dat de man maandelijks een bijdrage van USD 655,00 aan de vrouw zal betalen om in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (hierna: kinderalimentatie) te voorzien.
3.13.
De man voert gemotiveerd verweer. Hoewel hij aangeeft graag een periodieke financiële bijdrage te leveren, staat het door de vrouw verzochte bedrag volgens hem niet in verhouding tot de werkelijke kosten die zij heeft aan de verzorging en opvoeding van [de minderjarige]. De man verzoekt het gerecht om een bedrag aan kinderalimentatie vast te stellen dat is gebaseerd op het door de Voogdijraad gehanteerde rekenmodel en waarbij voor de draagkracht van de vrouw zal worden uitgegaan van een verdiencapaciteit van tenminste USD 1.570,00 per maand, gebaseerd op het minimumloon zoals dat op Bonaire geldt.
3.14.
Het gerecht overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:822 lid 1BW BES kan de rechter bij beschikking voor de duur van het geding het bedrag bepalen dat de ene echtgenoot voor de verzorging en opvoeding van het kind moet betalen aan de andere echtgenoot. Om de behoefte van [de minderjarige] te bepalen wordt gekeken naar de levensstandaard die hij gewend is. Tot voor kort maakte de man maandelijks een onderling overeengekomen bedrag van USD 655,00 aan kinderalimentatie over naar de vrouw. Het komt het gerecht niet als onredelijk voor om bij dit bedrag aan te sluiten. Gezien de manier van leven en een daarmee te veronderstellen niveau van welstand van partijen, mag aangenomen worden, vooralsnog, dat de behoefte van [de minderjarige] op een dergelijk bedrag zal liggen en dat de man voldoende draagkracht heeft om daarin te voorzien. De vrouw heeft op dit moment geen inkomen om voor een deel in de hiervoor aangenomen behoefte te voorzien. Zoals zij onbestreden heeft gesteld, is het voor haar niet mogelijk om betaalde arbeid op Bonaire te verrichten zolang zij hier nog niet is ingeschreven en dat het niet inschrijven van haar verband houdt met de zorgverzekering in het Verenigd Koninkrijk waarvan partijen tot voor kort nog wilden profiteren. Naar het oordeel van het gerecht kan anders dan de man heeft aangegeven niet van de vrouw worden verwacht dat zij gebruik maakt van het aanbod van de man om op afstand aan het werk te gaan voor zijn bedrijf in het Verenigd Koninkrijk, gelet op hetgeen de vrouw daarover tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. Het gerecht benadrukt dat het hier om een voorlopige regeling gaat. Voor een definitieve vaststelling van de kinderalimentatie zal uiteindelijk op basis van door partijen te verstrekken inkomensgegeven de Voogdijraad een berekening moeten maken. Daarvoor zal het gerecht te zijner tijd, in het kader van de behandeling van het echtscheidingsverzoek, instructies aan de Voogdijraad kunnen geven. Tegen die tijd is de vrouw mogelijk ook ingeschreven in Bonaire en kan zij over een arbeidsinkomen beschikken of kan in ieder geval van een verdiencapaciteit aan haar zijde worden uitgegaan.
Partneralimentatie
3.15.
De vrouw verzoekt het gerecht om, voor de periode dat op het verzoek tot echtscheiding en de nevenverzoeken niet onherroepelijk is beslist, te bepalen dat de man maandelijks een bijdrage van USD 750,00 aan haar zal betalen voor haar levensonderhoud.
3.16.
De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt het gerecht primair om het verzoek van de vrouw af te wijzen en subsidiair tot de vaststelling van een zo laag mogelijk voorlopig bedrag aan partneralimentatie. Hij voert aan dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij behoeftig is, noch heeft aangetoond waarom zij niet in staat zou zijn om in de gegeven omstandigheden voldoende inkomsten voor haar eigen levensonderhoud te verwerven. De vrouw heeft volgens de man momenteel weinig vaste lasten. Zo heeft zij geen huurlasten omdat zij bij haar ouders verblijft. Zij heeft voorlopig een dak boven haar hoofd en toegang tot de noodzakelijke (basis-) voorzieningen zoals internet. Ook met betrekking tot dit verzoek om partneralimentatie heeft de man naar voren gebracht dat rekening moet worden gehouden met een bepaalde verdiencapaciteit aan de zijde van de vrouw. Daarnaast wijst hij in verband met het verzoek om partneralimentatie nog op het feit dat de vrouw GPB 350,00 per maand aan rente ontvangt over een voorschot dat zij van de man heeft ontvangen, vooruitlopend op de verdeling.
3.17.
Het gerecht overweegt hierover als volgt. Op grond van artikel 1:822 lid 1BW BES kan de rechter, voor de duur van het geding, het bedrag bepalen dat de ene echtgenoot moet betalen voor het levensonderhoud van de andere echtgenoot. Om de behoefte van de vrouw te bepalen wordt gekeken naar de levensstandaard die zij gewend is. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat zij na de geboorte van [de minderjarige] in onderling overleg met de man is gestopt met werken om zich te kunnen richten op de verzorging van [de minderjarige]. Partijen leefden onder meer van de GPB 10.000,00 die de man maandelijks als vast bedrag voor het gezinsinkomen overmaakte. Met betrekking tot de stelling van de man dat de vrouw in staat moet worden geacht om voldoende inkomsten voor haar eigen levensonderhoud te verwerven wordt verwezen naar hetgeen daarover hiervoor is overwogen in het kader van het verzoek om kinderalimentatie. Voor de gestelde rente die de vrouw ontvangt geldt dat het een inkomen betreft dat voortvloeit uit een vermogen die de verdeling tussen partijen betreft, waardoor deze in beginsel niet in de onderhoudsverplichting betrokken dient te worden. Wat betreft de argumentatie van de man dat de vrouw op dit moment weinig kosten heeft omdat zij inwoont bij haar ouders geldt dat het voor de hand ligt dat zij in de daarvoor door haar ouders te maken kosten bijdraagt. Het door haar verzochte bedrag aan partneralimentatie komt het gerecht niet onredelijk voor. Gezien de manier van leven van partijen en een daarmee te veronderstellen niveau van welstand van partijen, mag vooralsnog aangenomen worden dat er voldoende draagkracht bij de man aanwezig is om dit bedrag naast de hiervoor besproken kinderalimentatie te betalen. Het gerecht zal dan ook overeenkomstig het verzoek van de vrouw beslissen.
Omgangsregeling
3.18.
De man verzoekt het gerecht om op grond van artikel 822 lis 1 Rv BES een voorlopige omgangsregeling te bepalen waarbij de vader minstens twee keer per week contact heeft met [de minderjarige] via een videoverbinding, waarbij:
- de vader een verhaaltje voor het slapengaan aan [de minderjarige] voorleest;
- er tussen [de minderjarige] en de vader omgang zal plaatsvinden zoals beschreven in productie 9 (waarvan een kopie is aangehecht aan deze beschikking).
3.19.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat zij akkoord is met de hiervoor voorgestelde omgangsregeling, maar niet in zoverre deze inhoudt dat [de minderjarige] ook bij de man zal overnachten. [de minderjarige] is volgens de vrouw erg aan haar gehecht en hij is gewend om door haar naar bed te worden gebracht. Deze argumentatie is echter onvoldoende om de omgang van de man met [de minderjarige] voor dat deel te ontzeggen. Er mag van worden uitgegaan dat de vader in het belang van [de minderjarige] zal handelen en in dat kader steeds zelf een inschatting zal maken van wat op dat moment het beste is en haalbaar is voor [de minderjarige]. Als [de minderjarige] in een voorkomend geval niet bij hem kan overnachten, zal de man dat moeten accepteren en daarnaar moeten handelen.
3.2
Omdat deze zaak een familiezaak betreft zullen de kosten van de procedure worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt.

4.De beslissing

Het gerecht, bij wijze van voorlopige voorziening in de zin van artikel 822 e.v. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES:
Met betrekking tot de verzoeken van de vrouw:
4.1.
bepaalt de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2020 te Londen, (Verenigd Koninkrijk), bij de vrouw;
4.2.
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op een bedrag van USD 655,00 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw, met ingang van 1 november 2024;
4.3.
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud op een bedrag van USD 750,00 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw, met ingang van 1 november 2024;
Met betrekking tot de verzoeken van de man:
4.4.
bepaalt dat de man met [de minderjarige] omgang kan hebben op de wijze als omschreven onder 3.18 en de aan deze beschikking gehechte productie 9 van de man.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.R. Veerman, rechter, en op 27 november 2024 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.