ECLI:NL:OGEABES:2024:142

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
400.00204/24
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mishandeling en meineed door politieagenten tijdens aanhouding van minderjarige

Op 6 maart 2024 vond er een incident plaats op Bonaire waarbij de verdachte, een politieagent, samen met zijn medeverdachten betrokken was bij de aanhouding van een minderjarige jongen, [slachtoffer]. De jongen had zich eerder ongepast gedragen en was door de politie achtervolgd. Tijdens de aanhouding in de minimarket mishandelden de verdachte en zijn medeverdachten de jongen door hem te slaan en te duwen, terwijl hij zich niet verzette. Na de aanhouding werd er een proces-verbaal opgemaakt waarin onjuistheden stonden over het geweld dat was gebruikt. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van mishandeling en meineed. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte schuldig was aan beide feiten, waarbij het gebruik van geweld door politieagenten als zeer ernstig werd beschouwd. De verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, een ontzetting uit het ambt van politieagent voor vijf jaar, en moest een schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Parketnummer: 400.00204/24

Uitspraak: 7 november 2024 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1993 te Bonaire,
wonende te Bonaire, woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. E.J. Winkel, advocaat op Bonaire.
De benadeelde partij [slachtoffer] (met als wettelijk vertegenwoordiger zijn moeder [moeder slachtoffer] en als gemachtigde [gemachtigde slachtoffer]) heeft zich gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie, mr. D.C. Smits, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht de ten laste gelegde feiten bewezen zal verklaren en verdachte daarvoor zal veroordelen tot:
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren,
  • met als bijzondere voorwaarde het verrichten van een taakstraf voor de duur van 200 uren, met aftrek van voorarrest;
  • ontzetting uit het ambt van politieagent voor de duur van 5 jaren.
Zijn vordering behelst voorts:
- de volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en de oplegging van een daarbij behorende schadevergoedings- maatregel aan verdachte.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van feit 1 van het medeplegen vrijgesproken dient te worden, omdat zowel verdachte als de medeverdachte alleen individuele handelingen hebben verricht. Er was geen sprake van een samenwerking. Verdachte kan alleen verantwoordelijk worden gehouden voor het mishandelen van [slachtoffer] door hem één keer te slaan. De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 integrale vrijspraak bepleit, omdat verdachte niet opzettelijk een onjuist proces-verbaal heeft opgemaakt. In het proces-verbaal heeft verdachte opgeschreven hoe hij het heeft beleefd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman betoogd dat deze niet is onderbouwd en moet worden afgewezen of niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

Feit 1:

dat hij op of omstreeks 6 maart 2024 op het eiland Bonaire tezamen en in vereniging, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met kracht te duwen en/of (meermalen) te slaan/stompen in het gezicht en/of op de schouder en/of op de armen en/of in de bulk, zulks al dan niet terwijl voornoemde [slachtoffer] geboeid was en/of werd vastgehouden en/of terwijl verdachte door het begaan van dit strafbaar feit een bijzondere ambtsplicht heeft geschonden of bij het begaan van dit strafbaar feit gebruik heeft gemaakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt als politieambtenaar geschonken;

Feit 2:

dat hij op of omstreeks 6 maart 2024 op het eiland Bonaire tezamen en in vereniging, althans alleen, in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde en/of daaraan rechtsgevolgen verbond, te weten de verbaliseringsplicht voor opsporingsambtenaren van artikel 186 Wetboek van Strafvordering BES, schriftelijk en persoonlijk, opzettelijk een valse verklaring onder ede heeft afgelegd, door in het proces-verbaal van bevindingen met nummer [proces verbaal nummer] opgemaakt op ambtseed d.d. 6 maart 2024, in strijd met de waarheid te vermelden dat [slachtoffer] probeerde weg te komen om niet aangehouden te worden en/of niet te vermelden dat hij, verdachte en/of zijn medeverdachte bij gelegenheid van de aanhouding voornoemde [slachtoffer] (meermalen) heeft/hebben geslagen, althans geweld hebben toegepast.
Voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat. [1]
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
In de bewijsmiddelen is geen (expliciete) landsaanduiding opgenomen, maar het is algemeen bekend dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen op Bonaire.
1.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], opgemaakt op 15 maart 2024 door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden hoofdinspecteur van politie, werkzaam bij de rijksrecherche, opgenomen op p. 103 e.v. van het dossier, inhoudende:
A: Ik reed op 6 maart 2024 omstreeks 19.15 uur op mijn fiets in het centrum van Kralendijk. Er was een vrouwelijke politieagent die tegen ons zei dat we moesten blijven staan. De vrouw was alleen. Ze vroeg of we naar haar toe wilden komen. We zijn weggefietst en toen heb ik tegen haar gezegd 'Payaso'.
V: Waarom ben je weggefietst.
A: Omdat ik bang was mijn fiets kwijt te raken.
A: Toen ik bij Napa kwam zag ik weer een politieauto aankomen. Zij kwamen van de voorzijde. Ik ben toen afgeslagen en kwam op een zandweg terecht. Daarna kwam er van de voorzijde weer een politieauto aan. Ik ben omgedraaid en toen hoorde ik ‘staan blijven’. Ik heb mijn fiets op de grond gegooid en ben gaan rennen naar de supermarkt.
A: Toen ik de supermarkt binnenrende vroeg ik een man waar de wc was. Ik zag dat een politieman de supermarkt binnenkwam. Ik wilde met hem meegaan maar hij gaf mij direct een klap in mijn gezicht. Hij duwde mij naar achteren. Ik hoorde dat hij tegen een andere politieagent zei 'ga via die andere kant’. Ik liep toen op de andere politieagent af en die gaf mij een vuist in mijn gezicht. Ik ben op de grond gevallen en de politieagenten hebben mij omhoog getrokken. Op dat moment is mijn t-shirt kapot getrokken. Toen we naar de deur van de supermarkt liepen zag ik dat mijn ketting ook kapot was. Toen we naar buiten gingen kwam er allemaal andere politieagenten die mij ook sloegen.
O: Je loopt de supermarkt in en je vraagt waar je kan plassen. Je staat dan in de supermarkt en je ziet een politieagent binnen komen. Hoe ziet die politieagent eruit?
A: Hij was lang en had een lichte huidskleur. Het was wel een Antilliaan. Hij had zwart kort plat haar, dus geen krulletjes. Hij was in uniform. Hij heet [verdachte] volgens mij.
A; Ik krijg meteen een klap met de platte hand. Hij sloeg mij met zijn linkerhand tegen mijn rechteroor aan. ik voelde ook meteen pijn. Ik voel nu nog steeds een beetje pijn aan het oor. Het was ook opgezwollen.
V: En wat gebeurt er dan?
A: Ik schreeuwde iets maar weet niet meer wat. De politieagent bleef mij maar duwen In de richting van de achterzijde van de winkel. Ik hoorde dat hij tegen iemand anders zei dat hij via de andere kant moest gaan. Toen ik aan de achterkant van de winkel kwam moest ik naar rechts. Daar kwam ik de andere politieagent tegen. Die gaf mij meteen met zijn vuist een klap in mijn gezicht. Ik kreeg deze vuistslag aan de rechterzijde van mijn hoofd. Hij sloeg met zijn rechterhand.
A: De agent die mij de eerste klap met vlakke hand gaf zei in het Papiaments: ‘je wilt stoer zijn toch’
A; Ik ben naar de agent toe gelopen en wilde eigenlijk gewoon met hem meelopen. Toen gaf hij mij die klap in mijn gezicht.
A: Toen we bijna bij de deur van de supermarkt waren keek in naar beneden en zag ik dat mijn ketting kapot was. Toen ik dat tegen die grotere wat dikkere agent zei hield hij mij bij mijn nek vast. Hij duwde mij eerst tegen de deur aan en deed daarna de deur open. Toen we buiten waren begonnen die andere agenten mij ook te slaan.
V: Je wordt naar de politieauto gebracht. Wat gebeurt daar?
A: Ze drukten mij tegen de auto aan. Er kwam een andere agent en die drukte met zijn platte hand tegen mijn achterhoofd. Hierdoor kwam Ik half en met mijn gezicht op de motorkap te liggen.
V: Wat deed hij precies?
A: Hij drukte tegen mijn achterhoofd en mijn gezicht kwam daardoor op de motorkap terecht. Ik voelde echt een slag met de platte hand. Ik voelde pijn.
2.
Een proces-verbaal betreffende ‘uitwerken videofragment’, d.d. 2 mei 2024, opgemaakt dor [verbalisant 3], inspecteur van politie werkzaam bij de rijksrecherche, opgenomen op p. 208 e.v. van het dossier, inhoudende:
Op 15 maart 2024 werd er door [slachtoffer] aangifte gedaan van mishandeling. Uit nader onderzoek bleek er een Insta360 video van een gedeelte van het incident bij Carmen minimarket te zijn. De eerste 4:30 minuten zijn beelden vanuit het voertuig als zij aanrijdend zijn naar de melding bij Carmen minimarket. Na 04:45 minuten komt er een politieman met pet in beeld, die op het oog een persoon voorover tegen de motorkap van het politievoertuig drukt. Vervolgens lopen er meerdere politiemensen in beeld en lijkt het erop dat rond 5:00 minuten een tweede politieambtenaar ter hoogte van de rechterzijde van de motorkap van het politievoertuig gaat staan, naast zijn collega die de persoon tegen de motorkap duwt. Op 7maart 2024 wordt er in een chatgroep een videofragment gedeeld. Dit videofragment is een deel van de hierboven beschreven Insta360 video. Het beeld begint ongeveer vanaf minuut 04:45 van de Insta360 video en geeft hetzelfde beeld zoals hierboven beschreven alleen wat scherper. Om 00.08 seconden loopt een politieambtenaar, verder aangeduid als PA1, in beeld die richting het geparkeerd staande politievoertuig loopt. Op dat moment staat er een politieambtenaar, met pet, verder aangeduid als PA2, aan de rechtervoorzijde van het geparkeerd staande politievoertuig en houdt daar een persoon, naar later bleek aangever [slachtoffer], tegen de motorkap gedrukt. Als PA1 vlakbij het politievoertuigvoertuig is, is op de achtergrond zichtbaar dat er andere politieambtenaar, verder aangeduid als PA3, vanaf de linkerzijde richting de motorkap van het politievoertuig loopt en naast PA2 gaat staan. Zodra PA1 links uit beeld verdwijnt is duidelijk zichtbaar dat PA3 op dat moment met zijn rechterarm het hoofd van [slachtoffer] met veel kracht op de motorkap van het politievoertuig slaat. Op beeld is te zien dat het hoofd van [slachtoffer] door de kracht van de klap van de motorkap terug stuitert. Vrijwel direct is een harde jammerlijke schreeuw te horen. Daarna is er in ieder geval nog een keen een soortgelijk geschreeuw te horen, maar is er niet te zien wat er gebeurt, Vervolgens lopen er meerdere politieambtenaren in beeld en kort daarop wordt [slachtgoffer] door twee politieambtenaren, waarvan PA3 er in ieder geval een van is, te voet overgebracht naar vermoedelijk een ander politievoertuig.
3.
Een proces-verbaal ‘uitlezen videobeelden Carmen minimarket’ d.d. 21 mei 2024, opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdinspecteur van politie, werkzaam bij de rijksrecherche, opgenomen op p. 205 e.v. van het dossier, inhoudende:
Ik, verbalisant, constateerde dat de relevante beelden in relatie tot het onderzochte incident startten om 20.27 uur en eindigen om 20.32 uur (daadwerkelijke tijd 19.27 en 19.32 uur). Hieronder een weergave van de bevindingen die chronologisch in tijd zijn benoemd.
Camera
Tijd
Weergave
8
20.26.47
Er komt een politieauto (pick-up) in beeld met optische signalen (blauw licht).
Deze rijdt langs de minimarket de Kaya Jean B.F. Vitea in.
8
20.27.27
Er komt een jongen in beeld. Hij komt rennend aanlopen. Hi] heeft een donkere huidskleur, kort zwart haar, Is gekleed in een wit T-shirt, draagt een oranje/roze korte broek en slippers. De jongen rent op toegangsdeur van de
minimarket af en gaat naar binnen.
1, 2
20.27.30
De jongen loopt na binnenkomst linksaf naar de toonbank/kassa waar een man staat die later blijkt eigenaar te zijn van de minimarket. De jongen loopt het laatste gangpad in (gezien vanaf de voordeur). Hij loopt in 1e Instantie naar achteren maar komt terug en lijkt iets te zeggen tegen de eigenaar.
8
20.27.33
Er komt een politieauto in beeld die stopt ter hoogte van de ingang van de minimarket. Er stappen twee (2) in uniform geklede agenten uit. De deur aan bijrijderszijde blijft open staan. Ze hebben beiden een pet op. De bijrijder is iets corpulenter dan de chauffeur. De chauffeur (verder agent 1) lijkt iets langer dan de bijrijder (verder agent 2). Agent 1 gaat als eerste de winkel
binnen.
1,2
20.27.47
Agent 1 loopt in de richting van de toonbank en kijkt naar rechts, het achterste gangpad in. De jongen staat in dit gangpad.
1, 2, 7
20.27.53
De jongen loopt naar agent 1. Agent 1 stopt even als hij de jongen ziet maar stapt dan op hem af. Agent 1 slaat met zijn linkerhand/vuist op de rechterzijde van het gezicht van de jongen. De jongen draait zijn gezicht (voor hem) naar links, vermoedelijk door de klap die hij krijgt. Hij maakt een
paar passen naar achteren, draait zich om en loopt in de richting van de achterzijde van de winkel. Agent 1 komt achter hem aan. Halverwege het gangpad draait de jongen zijn hoofd naar agent 1, die geeft hem met beide handen een duw op zijn rug/schouder. De jongen wordt geduwd naar het einde van het gangpad (achterzijde winkel).
1, 2, 7
20.27.57
Agent 2 loopt het naastgelegen gangpad in en loopt in versnelde pas naar achterzijde van de winkel.
1, 2
20.28.00
Aan het einde van het gangpad loopt agent 2 naar links. Achter de stalling, die zich tussen de 2 gangpaden bevindt, brengt agent 2 zijn rechterarm omhoog, beweegt deze naar achteren en strekt deze vervolgens naar voren. De rechterarm van agent 2 is ongeveer ter hoogte van zijn schouder. De jongen wordt door deze slag vermoedelijk geraakt en valt op de grond. Op
de beelden is niet te zien waar deze klap/slag de jongen raakt. Agent 2 buigt zich over de jongen heen en geeft hem meerdere klappen (tenminste 6) met zijn rechterhand/vuist. Het is op de beelden niet (exact) zichtbaar waar de klappen op het lichaam van de jongen komen. De jongen zit en ligt half op de grond en beschermt zijn gezicht met zijn handen en armen.
8
20.28.14
Er komt een pick-up politieauto aanrijden.
2, 7
10.28.17
Agent 1 kijkt in of in de richting van camera 7. De jongen wordt door agent 2 opgetild en met één hand op de rug (opbrenggreep) naar de uitgang van de minimarket gebracht.
5
20.28.27
Bij de toegangsdeur, die gesloten is en naar binnen open gaat, wordt de jongen door agent 2 tegen de deur gedrukt. Agent 2 pakt de jongen met zijn linkerarm om de hals/nek (voorzijde) vast.
5
20.28.35
Agent 2 opent de toegangsdeur van de winkel met zijn rechterhand. De jongen, agent 1 en 2 gaan naar buiten. De eigenaar loopt achter hen aan.
8
20.28.36
Agent 2 komt samen met de jongen de winkel uit. Agent 2 loopt achter de jongen en heeft zijn linkerarm om de nek/hals van de jongen. Agent 3 stapt iets opzij om hen voorbij te laten. Agent 1 komt achter agent 2 en de jongen aan. Ze lopen naar de politieauto.
8
20.28.40
Agent 2 duwt de jongen hard tegen de rechtervoorzijde van de politieauto aan. De jongen wordt met buik, borst en gezicht tegen de motorkap gedrukt. Agent 2 staat aan de rechterzijde en agent 1 komt aan de linkerzijde van de jongen staan. De armen van de jongen worden op de rug geplaatst.
8
20.28.53
Agent 2 geeft de jongen met zijn rechterhand/vuist een klap aan de rechterzijde van het lichaam. De vrouwelijke agent sluit de deur van bijrijder en opent de deur aan passagierszijde. Er komen 3 andere agenten aanlopen.
8
20.28.58
Agent 4 komt aan de linkerzijde van agent 1 staan. Agent 4 heeft een (politie)pet op en het haar in een knot aan de achterzijde. De overige 2 agenten staan aan de voorzijde van de politieauto.
8
20.29.02
Agent 4 maakt een beweging met zijn bovenlichaam. Agent 2 geeft daarna de jongen met zijn rechterhand/vuist een klap aan de rechterzijde van het lichaam ter hoogte van de buik.
8
20.29.12
Agent 2 geeft de jongen met zijn rechterhand/vuist een klap aan de rechterzijde van het lichaam ter hoogte van de buik.
8
20.29.16
Agent 2 loopt van de politieauto en de jongen weg.
8
20.29.32
De jongen wordt door agent 4 en een andere agent weggevoerd naar een politieauto. Agenten 1 en 2 blijven bij hun politieauto staan die geparkeerd staat voor de minimarket.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 maart 2024, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4], [verdachte] en [medeverdachte 1], opgenomen op p. 249 e.v. van het dossier, inhoudende:
Proces-verbaalnummer: [proces verbaal nummer].doc
Op woensdag 6 maart 2024 reden wij, verbalisanten [verdachte] en [medeverdachte 1], in een opvallend dienstvoertuig. We hoorden dat een van de jongens in noordelijke richting fietste. Ter hoogte van Napa Auto Parts zagen wij een jongeman die aan het signalement voldeed. We zagen dat hij sneller ging fietsen en een zandpad inreed.
Vervolgens hoorden we via de portofoon dat de andere patrouille hem wilde staande houden, maar dat hij ervandoor ging. We hoorden dat hij op de Kaya Jean B.F. Vitea in zuidelijke richting wegfietste. Toen we op de Kaya Jean B.F. Vitea waren, zagen we inderdaad een man in zuidelijke richting wegfietsen. Bij de kruising van Kaya Carlos A. Nicolaas en Kaya Jean B.F. Vitea zagen we een aantal personen bij een kapsalon staan. Ze wezen ons erop dat de man de mini-market naast de kapsalon in was gerend.
We parkeerden ons dienstvoertuig voor de mini-market en liepen naar binnen. Ik, verbalisant [verdachte], zag een jonge man in de winkel die aan het zweten was. Ik benaderde hem om hem aan te houden. Ik zag dat hij probeerde weg te komen om niet aangehouden te worden. Ik, verbalisant [medeverdachte 1], bevond me aan het einde van het pad tussen de winkelrekken. Ik pakte hem vast en hield hem samen met [verdachte] aan.
5.
Een geschrift, zijnde een ‘meldingsformulier geweldaanwending’ opgemaakt en ondertekend op 7 maart 2024 door hoofdagent [verbalisant 5], betrekking hebbend op de agent [verdachte], opgenomen op p. 251 e.v. van het dossier, waarin het volgende is opgenomen:
Korte omschrijving van de vermoedelijke toedracht:
Binnen in de minimarkt zag melder een jongeman die aan het signalement voldeed. De melder benaderde de jongeman, die vervolgens wegrende. Tijdens het wegrennen tussen de winkelrekken gaf de melder hem een klap naast zijn rechteroor, zodat hij zijn aanhouding kon verrichten. Vervolgens pakte collega [medeverdachte 1] hem vast aan het einde van de gang tussen de winkelrekken. Daarna werd verdachte onmiddellijk aangehouden door melder en collega.
6.
Een geschrift, zijnde een ‘meldingsformulier geweldaanwending’ opgemaakt en ondertekend op 7 maart 2024 door hoofdagent [verbalisant 5], betrekking hebbend op de agent [medeverdachte 1], opgenomen op p. p. 256 e.v. van het dossier, waarin het volgende is opgenomen:
Korte omschrijving van de vermoedelijke toedracht:
Ondertussen, toen melder zich aan het einde van het pad tussen de winkelrekken bevond, rende verdachte in zijn richting nadat hij zich had losgemaakt van collega [verdachte]. Verdachte wiste niet dat melder op dat moment tussen de rekken stond. Op dat moment sprong verdachte op melder af met een dropkick. Melder weerde verdachte af, pakte hem vast en hield hem samen met collega vast. Verdachte weigerde mee te werken, waardoor melder genoodzaakt was hem een klap te geven om hem te kunnen aanhouden.
7.
Een proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte [medeverdachte 2] d.d. 14 mei 2024, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 6], resp. inspecteur en hoofdinspecteur van politie, werkzaam bij de rijksrecherche, opgenomen op p. 173 e.v. van het dossier, inhoudende:
V: Dan gaan we nu nader in op het incident waarvoor je hier nu zit. Wat kun je ons vertellen over je dienst van woensdag 6 maart 2024?
A: We kwamen met verschillende patrouilles bij de kruising van Napa, toen vroegen we, waar zijn de jongens. Toen hoorde we ey, en toen zagen we dat een andere patrouille al bezig wat met de jongens. Toen liepen we daarnaartoe. Ik weet niet wat daar al was gebeurd. Ik ben daar toen heengelopen. Ik hoorde schreeuwen, ik was een beetje in een tunnelvisie. Ik keek toen naar hem, en ik was een beetje boos. Ik had zijn hoofd op de auto geduwd. Deze situatie met die jongens met de fietsen, dat is een ongoing, hoe zeg je dat, dat gebeurt vaker. Dat is heel lastig. Op enig moment denk je ja. wat moeten we doen, we moeten iets doen. We moeten een van hen pakken.
V: Je gaf net aan dat je zijn hoofd tegen de motorkap aan hebt geduwd, kun je dat moment goed omschrijven vanaf het moment dat je aan komt lopen?
A; !k kwam aanlopen, ik ging in mijn tunnelvisie, hij luisterde niet dat zag ik, hij hield zijn hoofd niet, dus ik heb zijn hoofd gepakt en gewoon geduwd, zo van stil zijn.
V: Hoe ging dat?
A: Het was een beetje en harde duw, hij wilde niet stil blijven, dus hard geduwd en dan onder controle brengen.
8.
Een proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte [medeverdachte 1] d.d. 14 mei 2024, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 6], resp. inspecteur en hoofdinspecteur van politie, werkzaam bij de rijksrecherche, opgenomen op p. 135 e.v. van het dossier inhoudende:
V: We tonen jou het vervolg van de beelden van de camera genaamd Channel 2, van 20:27:53 tot 20:27:55. Hierop is te zien dat nadat de jongeman is geslagen hij naar achter in de winkel loopt. Om 20:27:53 verschijnt politieambtenaar 2 in beeld. Wie is dit?
A: Dat ben ik. Ik heb de jongen hard geslagen hoor. Ik heb het gedaan. Ik heb de jongen met meer dan geringe kracht klappen gegeven. Ik heb de jongen niet met een vuistslag geraakt. Toen ik hem zag heb ik hem een klap gegeven met mijn rechterhand. Niet met de vuist maar met open hand. Daardoor kwam de jongen op de grond. Ik was echt agressief geworden. Dat is niet goed.
V: Hoe vaak heb je de jongen achter in de winkel geslagen?
A: Ik denk 3 a 4 keer.
V: Op welke manier?
A: De meeste met mijn open handen.
V: Niet allemaal dus?
V; Misschien 2 keer met mijn vuist.
V: Waar heb je hem geslagen?
A; Op zijn gezicht. Ik dacht op zijn wangen. Ik denk ook in zijn buik maar dat weet ik niet meer.
V: Wat was de reactie van de jongen?
A: Ik herinner me dat niet. Hi] heeft niets gezegd. Hij bewoog met zijn benen. Ik heb hem gezegd; waarom moet je in de winkel schuilen. Ik heb hem gezegd: wie is er nu een ‘payaso’.
V: Om 20:29:02 en 20:29:12 Is te zien dat dat politieambtenaar 2 (jij) de jongen nogmaals met zijn rechterhand/vuist een klap aan de rechterzijde van het lichaam geeft. Op dat moment hebben politieambtenaar 1 en politieambtenaar 2 de jongeman nog steeds op dezelfde manier vast en drukken ze hem op de motorkap.
A: Ja dat klopt.
V: In het proces-verbaal 2024002655_20240306_194839.doc staat verder;
“Ik [medeverdachte 1] bevond mij aan het einde van de pad tussen de winkel rekken. Ik pakte hem beet en hield hem aan samen met [verdachte]’’.
Is dit een volledige weergave van wat er is gebeurd in die minimarkt vindt jij?
A: Nee geen complete weergave. Ik heb daar eerder over verklaard.
9.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 14 mei 2024, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 6], resp. inspecteur en hoofdinspecteur van politie, werkzaam bij de rijksrecherche, opgenomen op p. 95 e.v. van het dossier, inhoudende:
Toen we bij de supermarkt aankwamen en we werden daar gewezen; hij is daarin, hij is daarin. Toen zijn we gewoon uit de auto gestapt. Ik stond voor hem, voor die jongen op zo’n halve meter of een meter van hem af, ik heb hem een klap gegeven met mijn linker arm met open hand naar boven.
V: Welk geweld heeft [medeverdachte 1] gebruikt?
A; Fysiek
V: Waar bestond dat uit?
A; Open hand, en met de onderkant van de vuist, een soort hamer.
V: Hoe vaak heb je hem zien slaan?
A: Ik weet het niet meer, veel te veel. Toen hij om de hoek kwam achter dat schap, werd hij meteen door [medeverdachte 1] vastgepakt en hij ging helemaal tekeer. Ik dacht hij geeft een klap en ik een, en dan is het klaar.
V: Op welk moment werd er door jullie medegedeeld dat hij was aangehouden?
A: Buiten
V: Werkte hij tegen met het boeien?
A: De hand die ik pakte, hij werkte mee. Je ziet op de beelden dat ik hem boei, vanaf dat moment is hij dus geboeid bij de linker arm. Op 20:29:18 pak ik die andere arm erbij en dan boei ik hem af. Ik boei hem helemaal, [medeverdachte 2] staat er dan bij.
Bewijsoverwegingen
Op basis van de bewijsmiddelen en wat op zitting is besproken komt het Gerecht
tot de volgende vaststellingen.

Het incident op 6 maart 2024

In de (vroege) avond van 6 maart 2024 wordt wijkagent [verbalisant 4] in het centrumgebied geconfronteerd met een groepje jongeren op de fiets. De jongeren doen stoer en rijden heen en weer. Een van hen is [slachtoffer], destijds 15 jaar oud. [slachtoffer] zegt op een gegeven moment ‘payaso’ tegen [verbalisant 4] en fietst dan weer weg. De politie heeft al vaker gedoe gehad met jongeren op de fiets. Ze fietsen zonder licht, luisteren niet naar de aanwijzingen van de politie en lijken geen ontzag te hebben voor de politie.
Wijkagent [verbalisant 4] vraagt via de centrale om hulp. Die melding wordt in eerste instantie niet opgevolgd. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben bureaudienst en er zijn andere patrouilles buiten op straat aan het werk. [medeverdachte 1] maakt zich er boos over dat niemand naar de melding van [verbalisant 4] lijkt te gaan. Op een gegeven moment besluiten verdachte en [medeverdachte 1] zelf naar buiten te gaan, op zoek naar de jongen(s). Medeverdachte [medeverdachte 2] is al buiten op patrouille, maar is met iets bezig in Belnem. Na herhaalde oproepen van de centrale gaat ook hij naar het centrum om te assisteren. [verbalisant 4] geeft ondertussen steeds de positie van de jongens door. Ze geeft ook aan dat ze denkt dat de jongens 15 of 16 jaar oud zijn. Er volgt een achtervolging van [slachtoffer]. Op een gegeven moment laat [slachtoffer] zijn fiets vallen en rent hij de minimarket Carmen in. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zijn als eerste ter plaatse bij de minimarket. Omstanders wijzen hen dat [slachtoffer] de minimarket in is gegaan. Verdachte gaat als eerste de minimarket binnen. Iets voorbij de kassa treft hij [salchtoffer], die naar hem toe komt lopen. Verdachte geeft [slachtoffer] een klap in het gezicht. [slachtoffer] wijkt hierdoor achteruit en verdachte duwt hem verder naar achteren, het gangpad in. Ondertussen komt medeverdachte [medeverdachte 1] de minimarket binnen. Hij loopt het parallelle gangpad in en ontmoet verdachte met [slachtoffer] achterin. Daar krijgt [slachtoffer] meerdere klappen van medeverdachte [medeverdachte 1], terwijl verdachte er naast staat. Op de beelden is te zien dat [slachtoffer] op een gegeven moment op de grond zit met zijn armen beschermend om zijn hoofd, terwijl medeverdachte [medeverdachte 1] op hem in slaat. Verdachte slaat dan zelf niet maar staat er wel dicht op.
Na enige tijd trekken verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] [slachtoffer] omhoog en brengen hem naar buiten. Bij het verlaten van de minimarket is te zien dat medeverdachte [medeverdachte 1] [slachtoffer] bij zijn nek vastheeft. Hij heeft zijn arm om de nek van [slachtoffer]. Verdachte loopt er achteraan. Buiten wordt [slachtoffer] tegen de motorkap van de politieauto gezet, met zijn buik voorover op de motorkap en verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] links en rechts van hem. Op dat moment komen meerdere agenten ter plaatse, waaronder medeverdachte [medeverdachte 2]. Hij loopt naar [slachtoffer] toe, die nog op de motorkap ligt en aan beide kanten wordt vastgehouden door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1]. [medeverdachte 2] duwt/slaat het hoofd van [slachtoffer] op de motorkap, dus met het gezicht tegen de kap. Vervolgens Krijgt [slachtoffer] nog een slag in zijn gezicht van medeverdachte [medeverdachte 1]. Hierna wordt hij afgeboeid, aangehouden, en meegenomen naar het bureau.
Terug op het bureau hebben verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en collega [verbalisant 4] gezamenlijk een proces-verbaal over de aanhouding van [slachtoffer] opgemaakt. In dit proces-verbaal staat niets vermeld over het geweld dat ze hebben uitgeoefend jegens [slachtoffer] voorafgaand aan en tijdens de aanhouding. In dit proces-verbaal staat wel, in strijd met de waarheid, beschreven dat [slachtoffer] probeerde weg te komen om niet aangehouden te worden.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zijn wel bij hoofdagent [verbalisant 5] geweest en hebben bij hem het geweld welke ze hebben toegepast bij de aanhouding gemeld. Dit is vastgelegd in een
meldingsformulier geweldaanwending. In het meldingsformulier van beide verdachten is onvolledig en onjuist verslag gedaan van de geweldshandelingen die zijn verricht en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden. Zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 1] hebben bij hoofdagent [verbalisant 5] de situatie geschetst dat [slachtoffer] zich verzette, waardoor geweld toegepast moest worden zodat de jongen aangehouden kon worden.

Feit 1 - Medeplegen van mishandeling

De raadsman heeft bepleit dat verdachten allemaal individuele handelingen hebben verricht, waardoor het medeplegen niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Voor medeplegen is vereist dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking. Dit kan onder meer kan worden afgeleid uit de gedragingen van de betrokkenen tijdens het incident, de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en de bijdrage van verdachte, die in het geheel van gedragingen van voldoende gewicht moet zijn.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en zijn medeverdachten optraden in hun functie van politieagent, en dat ze allemaal afgingen op dezelfde melding van collega [verbalisant 4]. Zij handelden met een gemeenschappelijk doel, te weten het niet alleen aanhouden van [slachtoffer], maar ook het hem ‘een lesje leren’. Kennelijk waren verdachte en zijn medeverdachten het eens over de wijze waarop zij in deze situatie gezamenlijk dienden te handelen. Het gezamenlijk optreden ten aanzien van de mishandeling van [slachtoffer] volgt uit het feit dat:
  • verdachte [slachtoffer] als eerste een klap geeft in zijn gezicht in de minimarket;
  • dat verdachte vervolgens [slachtoffer] naar achteren duwt, verder het gangpad in, waar medeverdachte [medeverdachte 1] naar toekomt om hen daar te ontmoeten;
  • medeverdachte [medeverdachte 1] [slachtoffer] vervolgens meerdere klappen geeft, terwijl verdachte er vlak naast staat, waardoor [slachtoffer] geen kant op kan;
  • verdachte meeloopt met medeverdachte [medeverdachte 1] terwijl deze [slachtoffer] bij de nek vastheeft en naar buiten brengt;
  • [slachtoffer] buiten door zowel verdachte als de medeverdachte [medeverdachte 1] tegen de voorzijde van de politieauto wordt gedrukt, waarbij [medeverdachte 1] aan de ene zijde en verdachte aan de andere zijde van [slachtoffer] staat, en diens armen op de rug worden geplaatst;
  • verdachte en [medeverdachte 1] [slachtoffer] vervolgens vasthouden tegen de motorkap terwijl de medeverdachte [medeverdachte 2] diens gezicht tegen de motorkap duwt/slaat,
  • medeverdachte [medeverdachte 1] vrijwel direct hierna [slachtoffer] ook in het gezicht slaat,
- en pas hierna [slachtoffer] daadwerkelijk wordt afgeboeid en aangehouden.
Uit dit gezamenlijke handelen zonder expliciet overleg vooraf volgt naar het oordeel van het Gerecht een nauwe samenwerking, die kan worden gekwalificeerd als medeplegen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

Feit 2 – Meineed

De raadsman heeft ten aanzien van de meineed betoogd dat verdachte niet opzettelijk een onjuist proces-verbaal heeft opgemaakt waardoor dit feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. In het proces-verbaal heeft verdachte opgeschreven hoe hij het heeft beleefd.
Valse verklaring
Het Gerecht heeft hierboven al vastgesteld dat in het proces-verbaal van aanhouding in strijd met de waarheid is opgeschreven dat [slachtoffer] probeerde weg te komen te komen om niet aangehouden te worden. Op de camerabeelden is te zien dat dit onjuist is. Reeds hierom is het proces-verbaal een vals proces-verbaal.
Maar ook het geheel weglaten van het jegens [slachtoffer] gebruikte geweld levert in dit geval een valse verklaring op. In artikel 186 Wetboek van Strafvordering BES is opgenomen dat opsporingsambtenaren ten spoedigste proces-verbaal moeten opmaken van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden. Alle opsporingshandelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak, moeten worden vermeld in het proces-verbaal.
Bij de beantwoording van de vraag of het zwijgen in het proces-verbaal van aanhouding over de geweldshandelingen maakt dat verdachte en de medeverdachte het proces-verbaal meinedig hebben opgemaakt, geldt het volgende uitgangspunt. Hiervan is sprake als het verzwijgen ertoe leidt dat het wel verklaarde een zo vertekend beeld van de werkelijkheid geeft dat dit het karakter van onwaarheid verkrijgt. In zo’n geval kan de verklaring als een ‘valse verklaring’ in de zin van artikel 213 Wetboek van Strafrecht BES gelden. Daarbij komt betekenis toe aan de vraag of dat verzwijgen in strijd is met een specifieke rechtsplicht. Door onder omstandigheden waarin spreken geboden is te zwijgen, kan de indruk worden gewekt dat hetgeen
nietwordt vermeld ook niet heeft plaatsgevonden. [2]
In dit geval is door verdachte en zijn medeverdachten flink geweld gebruikt tegen [slachtoffer], terwijl [slachtoffer] zich niet verzette tegen zijn aanhouding. Bij een aanhouding gebruikt geweld kan relevant zijn voor enige later in de zaak door de officier van justitie of de rechter te nemen beslissing. Als opsporingsambtenaren geweld gebruiken moeten zij deze geweldtoepassing dus verbaliseren. In dit specifieke geval geldt zonder meer dat het weglaten van de geweldshandelingen jegens [slachtoffer] en de enkele korte vermelding “ik pakte hem vast en hield hem aan” met daarbij de onjuiste toevoeging dat [slachtoffer] probeerde weg te komen, een zo vertekend beeld van de werkelijkheid geeft, dat dit niet kan worden beoordeeld als een waarheidsgetrouw relaas. Als (de beschrijving van) de camerabeelden waarop de aanhouding van [slachtoffer] is te zien naast het proces-verbaal van de aanhouding wordt gelegd, lijkt het wel te gaan om twee verschillende situaties. Het proces-verbaal schetst een heel ander scenario dan hoe het in werkelijkheid is gegaan.
Gelet op het voorgaande stelt het Gerecht vast dat het proces-verbaal van bevindingen over de aanhouding van [slachtoffer] gedeeltelijk feitelijk onjuist en op relevante punten onvolledig is. Daarmee is het een vals proces-verbaal in de zin van 213 Wetboek van Strafrecht BES.
Opzet
Voor een bewezenverklaring is daarnaast vereist dat is bewezen dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] het proces-verbaal van bevindingen opzettelijk valselijk heeft opgemaakt. De raadsman heeft bepleit dat het opzet in deze zaak niet bewezen kan worden.
Uit het onjuist en onvolledig opgemaakte proces-verbaal van aanhouding, in combinatie met de geweldsrapportages, volgt echter dat verdachte en de medeverdachte bewust een verkeerde voorstelling van zaken wilden schetsen. Verdachte en de medeverdachte hebben niet alleen een deel van de gebeurtenissen in het proces-verbaal verzwegen, maar bovendien een onwaarheid toegevoegd. Het kan niet anders dan dat verdachte en de medeverdachte dit bewust hebben gedaan. Ze hebben beiden zonder enige aanleiding fors geweld toegepast en ze wisten dat ze in de problemen zouden komen als ze de waarheid zouden opschrijven. Hieruit volgt het opzet van verdachten. Het Gerecht vindt dan ook bewezen dat verdachte opzettelijk een valse verklaring heeft opgemaakt, samen met medeverdachte [medeverdachte 1].
Het Gerecht verwerpt het verweer van de raadsman en vindt feit 2, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht op grond van de bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen – in onderling verband en samenhang beschouwd – wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:
hij op 6 maart 2024 op het eiland Bonaire tezamen en in vereniging, [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met kracht te duwen en meermalen te slaan in het gezicht en op de schouder en/of op de armen en/of in de buik, zulks al dan niet terwijl voornoemde [slachtoffer] werd vastgehouden en terwijl verdachte bij het begaan van dit strafbare feit gebruik heeft gemaakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt als politieambtenaar geschonken;
Feit 2:
hij op 6 maart 2024 op het eiland Bonaire tezamen en in vereniging, in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde en daaraan rechtsgevolgen verbond, te weten de verbaliseringsplicht voor opsporingsambtenaren van artikel 186 Wetboek van Strafvordering BES, schriftelijk en persoonlijk, opzettelijk een valse verklaring onder ede heeft afgelegd, door in het proces-verbaal van bevindingen met nummer [proces verbaal nummer] opgemaakt op ambtseed d.d. 6 maart 2024, in strijd met de waarheid te vermelden dat [slachtoffer] probeerde weg te komen om niet aangehouden te worden en niet te vermelden dat hij, verdachte en zijn medeverdachte bij gelegenheid van de aanhouding voornoemde [slachtoffer] meermalen hebben geslagen, althans geweld hebben toegepast.
Het Gerecht vindt niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder feit 1 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 313 juncto artikel 46 en 49 van het Wetboek van Strafrecht BES. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van mishandeling, terwijl hij gebruik maakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken.
Het onder feit 2 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 213 van het Wetboek van Strafrecht BES. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van in de gevallen, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, schriftelijk, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
Verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
De straf die aan verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter zitting naar voren is gekomen. Daarbij heeft het Gerecht in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen
Ernst van de feiten
Het Gerecht stelt voorop dat het vervolgen van een politieagent voor het gebruik van geweld in de uitoefening van het werk een gevoelige zaak is. Agenten moeten onder moeilijke en soms gevaarlijke omstandigheden hun werk doen om de samenleving te beschermen. Waar een ander bij dergelijke situaties kan terugtreden, wordt van een agent juist verwacht - door de samenleving én door zijn collega’s - dat hij actie onderneemt. Daartegenover staat dat van agenten gevergd mag worden dat zij hun geweldsmonopolie met de grootst mogelijke zorgvuldigheid toepassen. De keerzijde van het recht (en soms de plicht) van agenten om bij het uitoefenen van hun taken geweld uit te oefenen, is dat burgers tegen een onrechtmatige toepassing ervan moeten worden beschermd.
In dit geval gaat het om een minderjarige jongen die ‘payaso’ had gezegd tegen een collega van verdachte, en vervolgens was weggefietst. Verdachte heeft vervolgens bij de aanhouding samen met zijn collega’s de jongen een behoorlijk pak slaag gegeven. Het was op geen enkel moment nodig hem te mishandelen zoals verdachte, samen met zijn medeverdachten, heeft gedaan. Het Gerecht heeft begrip voor de soms moeilijke situatie waarin de politie op Bonaire moet werken, in een kleine gemeenschap waarin iedereen elkaar kent en het wantrouwen naar de politie soms groot is. Maar het verdachte(n) een ‘lesje leren’ door verdachte(n) fysiek aan te pakken bij de aanhouding behoort niet tot het takenpakket van de politie. Het toepassen van onnodig geweld is bovendien op geen enkele manier een oplossing om meer gezag of respect te krijgen.
Naast dat verdachte samen met zijn medeverdachten de minderjarige verdachte heeft mishandeld, is daarna ook in strijd met de waarheid een proces-verbaal opgemaakt waarin een onjuiste weergave van de aanhouding staat beschreven. Verdachte heeft in dit proces-verbaal opgeschreven dat [slachtoffer] probeerde weg te komen om niet aangehouden te worden. Dit is in strijd met de waarheid en in dit proces-verbaal staat ook niet opgeschreven dat verdachte en de medeverdachten geweld hebben gebruikt bij deze aanhouding. Dit is een zeer ernstig feit. Het is van cruciaal belang dat de samenleving, maar zeer zeker ook rechters, officieren van justitie en advocaten, kunnen vertrouwen op de integriteit van politieambtenaren en de juistheid van hun verslaglegging. Dit geldt te meer bij de beoordeling van mogelijk onjuist politieoptreden.
Verdachte heeft met zijn optreden het imago van KPCN geschaad. Het vertrouwen in de politie is niet alleen aangetast bij aangever; het handelen van verdachte heeft op het eiland ook in breed maatschappelijk verband het vertrouwen in de politie aangetast.
Het Gerecht rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden
Verdachte is nog niet eerder in aanraking met politie en justitie geweest. Verdachte is na zijn aanhouding vier maanden op non-actief gesteld en is inmiddels weer aan het werk bij de politie.
Op te leggen straf
Indien een burger geweld gebruikt tegen een hulpverlener worden hogere straffen geëist en doorgaans ook opgelegd, dan wanneer het gaat om geweld tussen burgers. Naar het oordeel van het Gerecht moet dit ook zo zijn in dit geval, waarin sprake is van mishandeling van een (minderjarige) burger door politieagenten. Dit vanwege de ernst van het feit, en ook om aan de gemeenschap op Bonaire te laten zien dat de politie geweld mag toepassen, maar ook gestraft wordt wanneer zij daarbij de grens van gepast geweld overschrijdt. De politie staat niet boven de wet.
Het Gerecht zal, alles afwegende, aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden opleggen. Dit is meer dan het Gerecht aan medeverdachte [medeverdachte 2] oplegt, wiens rol kleiner was, maar minder dan het Gerecht aan medeverdachte [medeverdachte 1] oplegt, die het meeste geweld heeft gebruikt. Het Gerecht ziet geen meerwaarde in het opleggen van een werkstraf als bijzondere voorwaarde.
Ontzetting uit het ambt van politieagent
Daarnaast zal het Gerecht aan verdachte de bijkomende straf van ontzetting uit het ambt van politieagent voor de duur van vijf jaren opleggen, zoals gevorderd. Het Gerecht vindt het plegen van meineed een zeer ernstig feit, en al helemaal als dat wordt gepleegd door een politieagent in de uitoefening van zijn functie. Juist omdat in strafzaken extra bewijskracht toekomt aan een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van politie, moeten procesdeelnemers erop kunnen vertrouwen dat een dergelijk proces-verbaal juist en volledig is. Er mag geen enkele twijfel bestaan over de waarheidsgetrouwheid daarvan want dan is de integriteit van de hele opsporing in het geding.
Het baart het Gerecht zorgen dat verdachte ter zitting geen inzicht heeft getoond in de laakbaarheid van zijn handelen, maar bleef volhouden dat hij het zo had beleefd, en/of zich misschien had vergist. Van een politieagent mag worden verwacht dat hij is doordrongen van de strenge integriteiteisen die aan hem en aan zijn collega’s worden gesteld. Ook waar het betreft het opstellen van een proces-verbaal.
Het Gerecht vindt het gelet op de ernst van dit feit passend om verdachte te ontzetten uit zijn recht om het ambt van opsporingsambtenaar te bekleden, voor een periode van vijf jaren. Deze bijkomende straf dient niet alleen om verdachte te treffen voor zijn handelwijze, maar heeft ook als doel opsporingsambtenaren in het algemeen ervan te doordringen dat door het opnemen van onwaarheden in ambtsedige processen-verbaal voor hen geen plaats meer dient te zijn om een ambt als dat van opsporingsambtenaar te bekleden.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt $ 1.000,- voor immateriële schade.
De verdediging betwist de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het Gerecht vindt een bedrag van $ 750,00 aan immateriële schade redelijk en billijk voor de pijn en het letsel die de benadeelde partij heeft geleden en wijst dit bedrag aan schadevergoeding toe, met oplegging van de wettelijke rente. Het Gerecht verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Hoofdelijkheid en oplegging schadevergoedingsmaatregel
Het Gerecht stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding wordt daarom bepaald dat wanneer de schadevergoeding door de medeverdachte(n) is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan die benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte en zijn mededaders vaststaat, zal het Gerecht ten aanzien van de toegewezen vordering de schadevergoedingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 38f van het Wetboek van Strafrecht BES opleggen om te bevorderen dat de schade vergoed wordt. Het Gerecht brengt daarbij tot uitdrukking dat verdachte en zijn medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
Proceskosten
Het Gerecht veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 17a, 17b, 17c, 32, 38f, 46, 49, 59, 213 en 313, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
-verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan;

-kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;

-verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verdachte daarvoor strafbaar;

- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
3 (drie) maanden;
- beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
-legt aan verdachte op de
ontzetting uit het rechtom een ambt te bekleden bij de KPCN dan wel in enige andere functie als
opsporingsambtenaar,voor de duur van
5 (vijf) jaren;
- wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade toe tot een bedrag van
$ 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig Amerikaanse dollar),vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 maart 2024 tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
-verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
-veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij
[slachtoffer]gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
-legt aan verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
$ 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig Amerikaanse dollar)bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2024 tot aan de dag van de voldoening;
-bepaalt dat indien en voor zover een van de mededaders van verdachte voormeld bedrag heeft betaald aan de benadeelde partij of de Staat, verdachte in zoverre is bevrijd van voormelde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. E.G.C. Groenendaal, bijgestaan door mr. S.D. Rodenboog, zittingsgriffier, en op 7 november 2024 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op Bonaire.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van de Rijksrecherche d.d. 19 juli 2024, geregistreerd onder proces-verbaalnummer […] en de onderzoeksnaam “28Tijgeroog”.
2.HR 21 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE8845, NJ 2004, 364.