ECLI:NL:OGEABES:2024:143

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
400.00206/24
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mishandeling door politieagenten op Bonaire

Op 6 maart 2024 vond er een incident plaats op Bonaire waarbij de verdachte, een politieagent, samen met zijn medeverdachten, ook politieagenten, betrokken was bij de mishandeling van een minderjarige jongen, [slachtoffer]. De jongen had zich schuldig gemaakt aan het uitlokken van de aandacht van de politie door 'payaso' te roepen en weg te fietsen. De politieagenten, waaronder de verdachte, reageerden op deze situatie door de jongen te achtervolgen en hem in de minimarket Carmen aan te houden. Tijdens deze aanhouding werd de jongen door de agenten mishandeld, waarbij de verdachte het hoofd van de jongen tegen de motorkap van een politievoertuig sloeg. De verdachte en zijn medeverdachten werden beschuldigd van medeplegen van mishandeling, waarbij het Gerecht oordeelde dat het geweld dat werd gebruikt niet proportioneel was en niet gerechtvaardigd kon worden door de omstandigheden. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar, en ontzetting uit het ambt van politieagent voor vijf jaar. Daarnaast werd een schadevergoeding van $750,- toegewezen aan de benadeelde partij, [slachtoffer]. Het Gerecht benadrukte de ernst van het gebruik van geweld door politieagenten en het belang van het vertrouwen van de gemeenschap in de politie.

Uitspraak

Parketnummer: 400.00206/24

Uitspraak: 7 november 2024 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboorteverdachte] 1996 te Sint Eustatius,
wonende op Bonaire, [woonplaats]
.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek op de openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.C. Vaders, advocaat in Curaçao.
De benadeelde partij [slachtoffer] (met als wettelijk vertegenwoordiger zijn moeder [moeder slachtoffer] en als gemachtigde [gemachtigde slachtoffer]) heeft zich gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie, mr. D.C. Smits, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en verdachte daarvoor zal veroordelen tot een:
  • gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
  • met als bijzondere voorwaarde het verrichten van een taakstraf voor de duur van 100 uren met aftrek van voorarrest;
  • ontzetting uit het ambt van politieagent voor de duur van 5 jaren.
Zijn vordering houdt verder in:
- de volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en de oplegging van een daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel aan verdachte.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de klap/duw die verdachte heeft gegeven niet wederrechtelijk was, dus dat geen sprake is van een strafbare mishandeling. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken, dan wel worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsvrouw betoogd dat deze niet is onderbouwd en moet worden afgewezen of niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
dat hij op of omstreeks 6 maart 2024 op het eiland Bonaire tezamen en in vereniging, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door het hoofd van voornoemde [slachtoffer] vast te pakken en/of vervolgens met kracht tegen de motorkap van een (politie)voertuig te slaan, zulks terwijl voornoemde [slachtoffer] op dat moment geboeid was en/of werd vastgehouden en/of terwijl verdachte door het begaan van dit strafbaar feit een bijzondere ambtsplicht heeft geschonden of bij het begaan van dit strafbaar feit gebruik heeft gemaakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt als politieambtenaar geschonken.
Voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat. [1]
In de bewijsmiddelen is geen (expliciete) landsaanduiding opgenomen, maar het is algemeen bekend dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen op Bonaire.
1.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], opgemaakt op 15 maart 2024 door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden hoofdinspecteur van politie, werkzaam bij de rijksrecherche, opgenomen op p. 103 e.v. van het dossier, inhoudende:
A: Ik reed op 6 maart 2024 omstreeks 19.15 uur op mijn fiets in het centrum van Kralendijk. Er was een vrouwelijke politieagent die tegen ons zei dat we moesten blijven staan. De vrouw was alleen. Ze vroeg of we naar haar toe wilden komen. We zijn weggefietst en toen heb ik tegen haar gezegd 'Payaso'.
V: Waarom ben je weggefietst.
A: Omdat ik bang was mijn fiets kwijt te raken.
A: Toen ik bij Napa kwam zag ik weer een politieauto aankomen. Zij kwamen van de voorzijde. Ik ben toen afgeslagen en kwam op een zandweg terecht. Daarna kwam er van de voorzijde weer een politieauto aan. Ik ben omgedraaid en toen hoorde ik ‘staan blijven’. Ik heb mijn fiets op de grond gegooid en ben gaan rennen naar de supermarkt.
A: Toen ik de supermarkt binnenrende vroeg ik een man waar de wc was. Ik zag dat een politieman de supermarkt binnenkwam. Ik wilde met hem meegaan maar hij gaf mij direct een klap in mijn gezicht. Hij duwde mij naar achteren. Ik hoorde dat hij tegen een andere politieagent zei 'ga via die andere kant’. Ik liep toen op de andere politieagent af en die gaf mij een vuist in mijn gezicht. Ik ben op de grond gevallen en de politieagenten hebben mij omhoog getrokken. Op dat moment is mijn t-shirt kapot getrokken. Toen we naar de deur van de supermarkt liepen zag ik dat mijn ketting ook kapot was. Toen we naar buiten gingen kwam er allemaal andere politieagenten die mij ook sloegen.
O: Je loopt de supermarkt in en je vraagt waar je kan plassen. Je staat dan in de supermarkt en je ziet een politieagent binnen komen. Hoe ziet die politieagent eruit?
A: Hij was lang en had een lichte huidskleur. Het was wel een Antilliaan. Hij had zwart kort plat haar, dus geen krulletjes. Hij was in uniform. Hij heet [medeverdachte 1] volgens mij.
A; Ik krijg meteen een klap met de platte hand. Hij sloeg mij met zijn linkerhand tegen mijn rechteroor aan. ik voelde ook meteen pijn. Ik voel nu nog steeds een beetje pijn aan het oor. Het was ook opgezwollen.
V: En wat gebeurt er dan?
A: Ik schreeuwde iets maar weet niet meer wat. De politieagent bleef mij maar duwen In de richting van de achterzijde van de winkel. Ik hoorde dat hij tegen iemand anders zei dat hij via de andere kant moest gaan. Toen ik aan de achterkant van de winkel kwam moest ik naar rechts. Daar kwam ik de andere politieagent tegen. Die gaf mij meteen met zijn vuist een klap in mijn gezicht. Ik kreeg deze vuistslag aan de rechterzijde van mijn hoofd. Hij sloeg met zijn rechterhand.
A: De agent die mij de eerste klap met vlakke hand gaf zei in het Papiaments: ‘je wilt stoer zijn toch’
A; Ik ben naar de agent toe gelopen en wilde eigenlijk gewoon met hem meelopen. Toen gaf hij mij die klap in mijn gezicht.
A: Toen we bijna bij de deur van de supermarkt waren keek in naar beneden en zag ik dat mijn ketting kapot was. Toen ik dat tegen die grotere wat dikkere agent zei hield hij mij bij mijn nek vast. Hij duwde mij eerst tegen de deur aan en deed daarna de deur open. Toen we buiten waren begonnen die andere agenten mij ook te slaan.
V: Je wordt naar de politieauto gebracht. Wat gebeurt daar?
A: Ze drukten mij tegen de auto aan. Er kwam een andere agent en die drukte met zijn platte hand tegen mijn achterhoofd. Hierdoor kwam Ik half en met mijn gezicht op de motorkap te liggen.
V: Wat deed hij precies?
A: Hij drukte tegen mijn achterhoofd en mijn gezicht kwam daardoor op de motorkap terecht. Ik voelde echt een slag met de platte hand. Ik voelde pijn.
2.
Een proces-
verbaal betreffende ‘uitwerken videofragment’, d.d. 2 mei 2024, opgemaakt dor [verbalisant 3], inspecteur van politie werkzaam bij de rijksrecherche, opgenomen op p. 208 e.v. van het dossier, inhoudende:
Op 15 maart 2024 werd er door [slachtoffer] aangifte gedaan van mishandeling. Uit nader onderzoek bleek er een Insta360 video van een gedeelte van het incident bij Carmen minimarket te zijn. De eerste 4:30 minuten zijn beelden vanuit het voertuig als zij aanrijdend zijn naar de melding bij Carmen minimarket. Na 04:45 minuten komt er een politieman met pet in beeld, die op het oog een persoon voorover tegen de motorkap van het politievoertuig drukt. Vervolgens lopen er meerdere politiemensen in beeld en lijkt het erop dat rond 5:00 minuten een tweede politieambtenaar ter hoogte van de rechterzijde van de motorkap van het politievoertuig gaat staan, naast zijn collega die de persoon tegen de motorkap duwt. Op 7maart 2024 wordt er in een chatgroep een videofragment gedeeld. Dit videofragment is een deel van de hierboven beschreven Insta360 video. Het beeld begint ongeveer vanaf minuut 04:45 van de Insta360 video en geeft hetzelfde beeld zoals hierboven beschreven alleen wat scherper. Om 00.08 seconden loopt een politieambtenaar, verder aangeduid als PA1, in beeld die richting het geparkeerd staande politievoertuig loopt. Op dat moment staat er een politieambtenaar, met pet, verder aangeduid als PA2, aan de rechtervoorzijde van het geparkeerd staande politievoertuig en houdt daar een persoon, naar later bleek aangever [slachtoffer], tegen de motorkap gedrukt. Als PA1 vlakbij het politievoertuigvoertuig is, is op de achtergrond zichtbaar dat er andere politieambtenaar, verder aangeduid als PA3, vanaf de linkerzijde richting de motorkap van het politievoertuig loopt en naast PA2 gaat staan. Zodra PA1 links uit beeld verdwijnt is duidelijk zichtbaar dat PA3 op dat moment met zijn rechterarm het hoofd van [slachtoffer] met veel kracht op de motorkap van het politievoertuig slaat. Op beeld is te zien dat het hoofd van [slachtoffer] door de kracht van de klap van de motorkap terug stuitert. Vrijwel direct is een harde jammerlijke schreeuw te horen. Daarna is er in ieder geval nog een keen een soortgelijk geschreeuw te horen, maar is er niet te zien wat er gebeurt, Vervolgens lopen er meerdere politieambtenaren in beeld en kort daarop wordt [slachtoffer] door twee politieambtenaren, waarvan PA3 er in ieder geval een van is, te voet overgebracht naar vermoedelijk een ander politievoertuig.
3.
Een proces-verbaal ‘uitlezen videobeelden Carmen minimarket’ d.d. 21 mei 2024, opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdinspecteur van politie, werkzaam bij de rijksrecherche, opgenomen op p. 205 e.v. van het dossier, inhoudende:
Ik, verbalisant, constateerde dat de relevante beelden in relatie tot het onderzochte incident startten om 20.27 uur en eindigen om 20.32 uur (daadwerkelijke tijd 19.27 en 19.32 uur). Hieronder een weergave van de bevindingen die chronologisch in tijd zijn benoemd.
Camera
Tijd
Weergave
8
20.26.47
Er komt een politieauto (pick-up) in beeld met optische signalen (blauw licht).
Deze rijdt langs de minimarket de Kaya Jean B.F. Vitea in.
8
20.27.27
Er komt een jongen in beeld. Hij komt rennend aanlopen. Hi] heeft een donkere huidskleur, kort zwart haar, Is gekleed in een wit T-shirt, draagt een oranje/roze korte broek en slippers. De jongen rent op toegangsdeur van de minimarket af en gaat naar binnen.
1, 2
20.27.30
De jongen loopt na binnenkomst linksaf naar de toonbank/ kassa waar een man staat die later blijkt eigenaar te zijn van de minimarket. De jongen loopt het laatste gangpad in (gezien vanaf de voordeur). Hij loopt in 1e instantie naar achteren maar komt terug en lijkt iets te zeggen tegen de eigenaar.
8
20.27.33
Er komt een politieauto in beeld die stopt ter hoogte van de ingang van de minimarket. Er stappen twee (2) in uniform geklede agenten uit. De deur aan bijrijderszijde blijft open staan. Ze hebben beiden een pet op. De bijrijder is iets corpulenter dan de chauffeur. De chauffeur (verder agent 1) lijkt iets langer dan de bijrijder (verder agent 2). Agent 1 gaat als eerste de winkel binnen.
1,2
20.27.47
Agent 1 loopt in de richting van de toonbank en kijkt naar rechts, het achterste gangpad in. De jongen staat in dit gangpad.
1, 2, 7
20.27.53
De jongen loopt naar agent 1. Agent 1 stopt even als hij de jongen ziet maar stapt dan op hem af. Agent 1 slaat met zijn linkerhand/vuist op de rechterzijde van het gezicht van de jongen. De jongen draait zijn gezicht (voor hem) naar links, vermoedelijk door de klap die hij krijgt. Hij maakt een
paar passen naar achteren, draait zich om en loopt in de richting van de achterzijde van de winkel. Agent 1 komt achter hem aan. Halverwege het gangpad draait de jongen zijn hoofd naar agent 1, die geeft hem met beide handen een duw op zijn rug/schouder. De jongen wordt geduwd naar het einde van het gangpad (achterzijde winkel).
1, 2, 7
20.27.57
Agent 2 loopt het naastgelegen gangpad in en loopt in versnelde pas naar achterzijde van de winkel.
1, 2
20.28.00
Aan het einde van het gangpad loopt agent 2 naar links. Achter de stalling, die zich tussen de 2 gangpaden bevindt, brengt agent 2 zijn rechterarm omhoog, beweegt deze naar achteren en strekt deze vervolgens naar voren. De rechterarm van agent 2 is ongeveer ter hoogte van zijn schouder. De jongen wordt door deze slag vermoedelijk geraakt en valt op de grond. Op de beelden is niet te zien waar deze klap/slag de jongen raakt. Agent 2 buigt zich over de jongen heen en geeft hem meerdere klappen (tenminste 6) met zijn rechterhand/ vuist. Het is op de beelden niet (exact) zichtbaar waar de klappen op het lichaam van de jongen komen. De jongen zit en ligt half op de grond en beschermt zijn gezicht met zijn handen en armen.
8
20.28.14
Er komt een pick-up politieauto aanrijden.
2, 7
10.28.17
Agent 1 kijkt in of in de richting van camera 7. De jongen wordt door agent 2 opgetild en met één hand op de rug (opbrenggreep) naar de uitgang van de minimarket gebracht.
5
20.28.27
Bij de toegangsdeur, die gesloten is en naar binnen open gaat, wordt de jongen door agent 2 tegen de deur gedrukt. Agent 2 pakt de jongen met zijn linkerarm om de hals/nek (voorzijde) vast.
5
20.28.35
Agent 2 opent de toegangsdeur van de winkel met zijn rechterhand. De jongen, agent 1 en 2 gaan naar buiten. De eigenaar loopt achter hen aan.
8
20.28.36
Agent 2 komt samen met de jongen de winkel uit. Agent 2 loopt achter de jongen en heeft zijn linkerarm om de nek/hals van de jongen. Agent 3 stapt iets opzij om hen voorbij te laten. Agent 1 komt achter agent 2 en de jongen aan. Ze lopen naar de politieauto.
8
20.28.40
Agent 2 duwt de jongen hard tegen de rechtervoorzijde van de politieauto aan. De jongen wordt met buik, borst en gezicht tegen de motorkap gedrukt. Agent 2 staat aan de rechterzijde en agent 1 komt aan de linkerzijde van de jongen staan. De armen van de jongen worden op de rug geplaatst.
8
20.28.53
Agent 2 geeft de jongen met zijn rechterhand/vuist een klap aan de rechterzijde van het lichaam. De vrouwelijke agent sluit de deur van bijrijder en opent de deur aan passagierszijde. Er komen 3 andere agenten aanlopen.
8
20.28.58
Agent 4 komt aan de linkerzijde van agent 1 staan. Agent 4 heeft een (politie)pet op en het haar in een knot aan de achterzijde. De overige 2 agenten staan aan de voorzijde van de politieauto.
8
20.29.02
Agent 4 maakt een beweging met zijn bovenlichaam. Agent 2 geeft daarna de jongen met zijn rechterhand/vuist een klap aan de rechterzijde van het lichaam ter hoogte van de buik.
8
20.29.12
Agent 2 geeft de jongen met zijn rechterhand/vuist een klap aan de rechterzijde van het lichaam ter hoogte van de buik.
8
20.29.16
Agent 2 loopt van de politieauto en de jongen weg.
8
20.29.32
De jongen wordt door agent 4 en een andere agent weggevoerd naar een politieauto. Agenten 1 en 2 blijven bij hun politieauto staan die geparkeerd staat voor de minimarket.
4.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 14 mei 2024, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], resp. inspecteur en hoofdinspecteur van politie, werkzaam bij de rijksrecherche, opgenomen op p. 173 e.v. van het dossier, inhoudende:
V: Dan gaan we nu nader in op het incident waarvoor je hier nu zit. Wat kun je ons vertellen over je dienst van woensdag 6 maart 2024?
A: We kwamen met verschillende patrouilles bij de kruising van Napa, toen vroegen we, waar zijn de jongens. Toen hoorde we ey, en toen zagen we dat een andere patrouille al bezig wat met de jongens. Toen liepen we daarnaartoe. Ik weet niet wat daar al was gebeurd. Ik ben daar toen heengelopen. Ik hoorde schreeuwen, ik was een beetje in een tunnelvisie. Ik keek toen naar hem, en ik was een beetje boos. Ik had zijn hoofd op de auto geduwd. Deze situatie met die jongens met de fietsen, dat is een ongoing, hoe zeg je dat, dat gebeurt vaker. Dat is heel lastig. Op enig moment denk je ja. wat moeten we doen, we moeten iets doen. We moeten een van hen pakken.
V: Je gaf net aan dat je zijn hoofd tegen de motorkap aan hebt geduwd, kun je dat moment goed omschrijven vanaf het moment dat je aan komt lopen?
A; !k kwam aanlopen, ik ging in mijn tunnelvisie, hij luisterde niet dat zag ik, hij hield zijn hoofd niet, dus ik heb zijn hoofd gepakt en gewoon geduwd, zo van stil zijn.
V: Hoe ging dat?
A: Het was een beetje en harde duw, hij wilde niet stil blijven, dus hard geduwd en dan onder controle brengen.
5.
Een proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte [medeverdachte 2] d.d. 14 mei 2024, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], resp. inspecteur en hoofdinspecteur van politie, werkzaam bij de rijksrecherche, opgenomen op p. 135 e.v. van het dossier, inhoudende:
V: We tonen jou het vervolg van de beelden van de camera genaamd Channel 2, van 20:27:53 tot 20:27:55. Hierop is te zien dat nadat de jongeman is geslagen hij naar achter in de winkel loopt. Om 20:27:53 verschijnt politieambtenaar 2 in beeld. Wie is dit?
A: Dat ben ik. Ik heb de jongen hard geslagen hoor. Ik heb het gedaan. Ik heb de jongen met meer dan geringe kracht klappen gegeven. Ik heb de jongen niet met een vuistslag geraakt. Toen ik hem zag heb ik hem een klap gegeven met mijn rechterhand. Niet met de vuist maar met open hand. Daardoor kwam de jongen op de grond. Ik was echt agressief geworden. Dat is niet goed.
V: Hoe vaak heb je de jongen achter in de winkel geslagen?
A: Ik denk 3 a 4 keer.
V: Op welke manier?
A: De meeste met mijn open handen.
V: Niet allemaal dus?
V; Misschien 2 keer met mijn vuist.
V: Waar heb je hem geslagen?
A; Op zijn gezicht. Ik dacht op zijn wangen. Ik denk ook in zijn buik maar dat weet ik niet meer.
V: Wat was de reactie van de jongen?
A: Ik herinner me dat niet. Hij heeft niets gezegd. Hij bewoog met zijn benen. Ik heb hem gezegd; waarom moet je in de winkel schuilen. Ik heb hem gezegd: wie is er nu een ‘payaso’.
V: Om 20:29:02 en 20:29:12 Is te zien dat dat politieambtenaar 2 (jij) de jongen nogmaals met zijn rechterhand/vuist een klap aan de rechterzijde van het lichaam geeft. Op dat moment hebben politieambtenaar 1 en politieambtenaar 2 de jongeman nog steeds op dezelfde manier vast en drukken ze hem op de motorkap.
A: Ja dat klopt.
6.
Een proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte [achternaam medeverdachte 1] d.d. 14 mei 2024, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], resp. inspecteur en hoofdinspecteur van politie, werkzaam bij de rijksrecherche, opgenomen op p. 95 e.v. van het dossier, inhoudende:
Toen we bij de supermarkt aankwamen en we werden daar gewezen; hij is daarin, hij is daarin. Toen zijn we gewoon uit de auto gestapt. Ik stond voor hem, voor die jongen op zo’n halve meter of een meter van hem af, ik heb hem een klap gegeven met mijn linker arm met open hand naar boven.
V: Welk geweld heeft [medeverdachte 2] gebruikt?
A; Fysiek
V: Waar bestond dat uit?
A; Open hand, en met de onderkant van de vuist, een soort hamer.
V: Hoe vaak heb je hem zien slaan?
A: Ik weet het niet meer, veel te veel. Toen hij om de hoek kwam achter dat schap, werd hij meteen door [medeverdachte 2] vastgepakt en hij ging helemaal tekeer. Ik dacht hij geeft een klap en ik een, en dan is het klaar.
V: Op welk moment werd er door jullie medegedeeld dat hij was aangehouden?
A: Buiten
V: Werkte hij tegen met het boeien?
A: De hand die ik pakte, hij werkte mee. Je ziet op de beelden dat ik hem boei, vanaf dat moment is hij dus geboeid bij de linker arm. Op 20:29:18 pak ik die andere arm erbij en dan boei ik hem af. Ik boei hem helemaal, Philip staat er dan bij.
Bewijsoverwegingen
Op basis van de bewijsmiddelen en wat op zitting is besproken komt het Gerecht
tot de volgende vaststellingen.

Het incident op 6 maart 2024

In de (vroege) avond van 6 maart 2024 wordt wijkagent [agent] in het centrumgebied geconfronteerd met een groepje jongeren op de fiets. De jongeren doen stoer en rijden heen en weer. Een van hen is [slachtoffer], destijds 15 jaar oud. [slachtoffer] zegt op een gegeven moment ‘payaso’ tegen [agent] en fietst dan weer weg. De politie heeft al vaker gedoe gehad met jongeren op de fiets. Ze fietsen zonder licht, luisteren niet naar de aanwijzingen van de politie, en lijken geen ontzag te hebben voor de politie.
Wijkagent [agent] vraagt via de centrale om hulp. Die melding wordt in eerste instantie niet opgevolgd. Agenten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben bureaudienst en er zijn andere patrouilles buiten op straat aan het werk. [medeverdachte 2] maakt zich er boos over dat niemand naar de melding van [agent] lijkt te gaan. Op een gegeven moment besluiten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zelf naar buiten te gaan, op zoek naar de jongen(s). Verdachte [verdachte] is al buiten op patrouille, maar is met iets bezig in Belnem. Na herhaalde oproepen van de centrale gaat ook hij naar het centrum om te assisteren. [agent] geeft intussen steeds de positie van de jongens door. Ze geeft ook aan dat ze denkt dat de jongens 15 of 16 jaar oud zijn. Er volgt een achtervolging van [slachtoffer]. Op een gegeven moment laat [slachtoffer] zijn fiets vallen en rent hij de minimarket Carmen in. Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn als eerste ter plaatse bij de minimarket. Omstanders wijzen hen dat [slachtoffer] de minimarket in is gegaan. Medeverdachte [medeverdachte 1] gaat als eerste de minimarket binnen. Iets voorbij de kassa treft hij [slachtoffer], die naar hem toe komt lopen. [medeverdachte 1] geeft [slachtoffer] een klap in het gezicht. [slachtoffer] wijkt hierdoor achteruit en [medeverdachte 1] duwt hem verder naar achteren, het gangpad in. Ondertussen komt medeverdachte [medeverdachte 2] de minimarket binnen. Hij loopt het parallelle gangpad in en ontmoet [medeverdachte 1] met [slachtoffer] achterin. Daar krijgt [slachtoffer] meerdere klappen van [medeverdachte 2], terwijl [medeverdachte 1] ernaast staat. Op de beelden is te zien dat [slachtoffer] op een gegeven moment op de grond zit met zijn armen beschermend om zijn hoofd, terwijl [medeverdachte 2] op hem in slaat. [medeverdachte 1] slaat zelf niet maar staat er wel dicht op.
Na enige tijd trekken medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] [slachtoffer] omhoog en brengen hem naar buiten. Bij het verlaten van de minimarket is te zien dat medeverdachte [medeverdachte 2] [slachtoffer] bij nek vastheeft. Hij heeft zijn arm om de nek van [slachtoffer]. Medeverdachte [medeverdachte 1] loopt er achteraan.
Buiten wordt [slachtoffer] tegen de motorkap van de politieauto gezet, met zijn buik voorover op de motorkap en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] links en rechts van hem. Op dat moment komen meerdere agenten ter plaatse, waaronder verdachte. Verdachte loopt naar [slachtoffer] toe, die nog op de motorkap ligt en aan beide kanten wordt vastgehouden door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Verdachte duwt/slaat het hoofd van [slachtoffer] op de motorkap, dus met het gezicht tegen de kap. Vervolgens Krijgt [slachtoffer] nog een slag in zijn gezicht van medeverdachte [medeverdachte 2]. Hierna wordt hij afgeboeid, aangehouden, en meegenomen naar het bureau.

Mishandeling

Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] tegen de motorkap sloeg/duwde omdat [slachtoffer] niet meewerkte aan zijn aanhouding en hij zijn verzet wilde breken. Hij handelde ter ondersteuning van zijn collega’s. De raadsvrouw heeft gewezen op de Ambtsinstructie politie BES (art. 28), waarin is bepaald dat geweld mag worden gebruikt tegen iemand die zich onttrekt aan zijn aanhouding. Het door verdachte uitgeoefende geweld voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, aldus de raadsvrouw. Het Gerecht overweegt hierover als volgt.
Op het moment dat verdachte [slachtoffer] tegen de motorkap slaat/duwt, wordt [slachtoffer] vastgehouden door twee andere agenten, die hem aan het boeien zijn. Uit niets blijkt dat er op dat moment enige noodzaak voor verdachte was om zijn collega’s te helpen. Laat staan dat het nodig was te ‘helpen’ door het hoofd van [slachtoffer] tegen de motorkap te slaan. [slachtoffer] was niet alleen in leeftijd ver de mindere van de twee agenten die hem vasthielden, maar ook fysiek. Dat is op de beelden duidelijk te zien. Verdachte heeft op zitting verklaard dat hem ook helemaal niet werd verzocht om te komen helpen. Hij zag dat [slachtoffer] nog niet aangehouden was en ging vanuit zichzelf helpen. Al met al oordeelt het Gerecht dat de verklaring van verdachte dat hij het hoofd van [slachtoffer] tegen de motorkap sloeg om diens verzet te breken, niet geloofwaardig is. Het lijkt er veel meer op dat verdachte [slachtoffer] een lesje wilde leren. Proportioneel of subsidiair was het door verdachte gebruikte geweld in elk geval op dat moment helemaal niet.
Het Gerecht vindt bewezen dat verdachte geweldshandelingen heeft verricht tegen aangever [slachtoffer] en dat hem op grond van het voorgaande geen beroep op de rechtvaardigingsgrond van artikel 44 Wetboek van Strafrecht BES toekomt. Dit betekent dat zijn handelen wederrechtelijk was en dat het bestanddeel ‘heeft mishandeld’ wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Medeplegen

Het Gerecht vindt bovendien bewezen dat sprake is van medeplegen door verdachte en zijn medeverdachten. Voor medeplegen is vereist dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking. Dit kan onder meer worden afgeleid uit de gedragingen van de betrokkenen tijdens het incident, de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en de bijdrage van verdachte, die in het geheel van gedragingen van voldoende gewicht moet zijn.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en zijn medeverdachten optraden in hun functie van politieagent, en dat ze allemaal afgingen op dezelfde melding van collega [agent]. Zij handelden met een gemeenschappelijk doel, te weten het niet alleen aanhouden van [agent], maar ook het hem ‘een lesje leren’. Kennelijk waren verdachte en zijn medeverdachten het eens over de wijze waarop zij in deze situatie gezamenlijk dienden te handelen. Het gezamenlijk optreden ten aanzien van de mishandeling van [slachtoffer] volgt uit het feit dat:
  • de medeverdachten [slachtoffer] eerder al mishandeld hadden,
  • zij hem vervolgens vasthielden tegen de motorkap toen verdachte [slachtoffer] zijn gezicht tegen de motorkap duwde/sloeg,
  • medeverdachte [medeverdachte 2] vrijwel direct hierna [slachtoffer] ook in het gezicht sloeg,
  • en pas hierna [slachtofffer] daadwerkelijk werd afgeboeid en aangehouden.
Uit dit gezamenlijke handelen zonder expliciet overleg vooraf volgt naar het oordeel van het Gerecht een nauwe samenwerking, die kan worden gekwalificeerd als medeplegen.
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het Gerecht vindt - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen - wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 maart 2024 op het eiland Bonaire tezamen en in vereniging, [slachtoffer] heeft mishandeld door het hoofd van voornoemde [slachtoffer] vast te pakken en vervolgens met kracht tegen de motorkap van een politievoertuig te slaan, zulks terwijl voornoemde [slachtoffer] op dat moment werd vastgehouden en terwijl verdachte bij het begaan van dit strafbare feit gebruik heeft gemaakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt als politieambtenaar geschonken.
Het Gerecht vindt niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
De raadsvrouw heeft subsidiair bepleit dat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvolging. Om de redenen die hierboven onder het kopje ‘mishandeling’ zijn weergegeven verwerpt het Gerecht dit verweer.
Het bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 313 juncto artikel 46 en 49 van het Wetboek van Strafrecht BES. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van mishandeling, terwijl hij gebruik maakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
Verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
De straf die aan verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter zitting naar voren is gekomen. Daarbij heeft het Gerecht in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Het Gerecht stelt voorop dat het vervolgen van een politieagent voor het gebruik van geweld in de uitoefening van het werk een gevoelige zaak is. Agenten moeten onder moeilijke en soms gevaarlijke omstandigheden hun werk doen om de samenleving te beschermen. Waar een ander bij dergelijke situaties kan terugtreden, wordt van een agent juist verwacht - door de samenleving én door zijn collega’s - dat hij actie onderneemt. Daartegenover staat dat van agenten gevergd mag worden dat zij hun geweldsmonopolie met de grootst mogelijke zorgvuldigheid toepassen. De keerzijde van het recht (en soms de plicht) van agenten om bij het uitoefenen van hun taken geweld uit te oefenen, is dat burgers tegen een onrechtmatige toepassing ervan moeten worden beschermd.
In dit geval gaat het om een minderjarige jongen die ‘payaso’ had gezegd tegen een collega van de verdachte, en vervolgens was weggefietst. Verdachte heeft vervolgens bij de aanhouding samen met zijn collega’s de jongen een behoorlijk pak slaag gegeven. Het was op geen enkel moment nodig hem te mishandelen zoals de verdachte, samen met zijn medeverdachten, heeft gedaan. Het Gerecht heeft begrip voor de soms moeilijke situatie waarin de politie op Bonaire moet werken, in een kleine gemeenschap waarin iedereen elkaar kent en het wantrouwen naar de politie soms groot is. Maar het verdachte(n) een ‘lesje leren’ door de verdachte(n) fysiek aan te pakken bij de aanhouding behoort niet tot het takenpakket van de politie. Het toepassen van onnodig geweld is bovendien op geen enkele manier een oplossing om meer gezag of respect te krijgen. Integendeel.
Verdachte heeft met zijn optreden het imago van KPCN geschaad. Het vertrouwen in de politie is niet alleen aangetast bij aangever; het handelen van verdachte heeft op het eiland ook in breed maatschappelijk verband het vertrouwen in de politie aangetast.
Het Gerecht rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden
Verdachte is nog niet eerder in aanraking met politie en justitie geweest. Daarnaast heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij sinds 2018 politieagent is en dat hij na de aanhouding op non-actief is gesteld. Tevens loopt er momenteel een disciplinair traject.
De op te leggen straf
Indien een burger geweld gebruikt tegen een hulpverlener worden hogere straffen geëist en doorgaans ook opgelegd, dan wanneer het gaat om geweld tussen burgers. Naar het oordeel van het Gerecht moet dit ook zo zijn in dit geval, waarin sprake is van mishandeling van een (minderjarige) burger door politieagenten. Dit vanwege de ernst van het feit, en ook om aan de gemeenschap op Bonaire te laten zien dat de politie geweld mag toepassen, maar ook gestraft wordt wanneer zij daarbij de grens van gepast geweld overschrijdt. De politie staat niet boven de wet.
Het opleggen van een taakstraf als bijzondere voorwaarde lijkt in dit geval, met deze specifieke verdachte, geen juiste reactie. Het Gerecht ziet daarvan af, maar legt in verband daarmee wel een hogere voorwaardelijke gevangenisstraf op dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende vindt het Gerecht het passend om een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden op te leggen, met een proeftijd van 2 jaren.
Ontzetting uit het ambt van politieagent
De officier van justitie heeft gevorderd dat het Gerecht de bijkomende straf van ontzetting uit het ambt van politieagent voor de duur van vijf jaren oplegt. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte nergens heeft vermeld welke geweldshandelingen hij heeft toegepast en dit bij niemand gemeld heeft. Dit in combinatie met het zinloze geweld maakt dat de officier van justitie ook in deze zaak de ontzetting uit het ambt van politieagent passend vindt.
Ontzetting uit het ambt van politieagent is een zware bijkomende straf. Verdachte heeft anders dan de medeverdachten geen meineed gepleegd. Daarnaast loopt er ook nog een disciplinair traject, met de mogelijke uitkomst dat verdachte ontslagen wordt. Het Gerecht hoopt dat deze strafzaak en dit vonnis een les voor verdachte zijn. Of deze strafzaak er ook toe moet leiden dat hij zijn functie bij de politie verliest, is iets wat het Gerecht in dit geval aan de politie zelf wil overlaten. Het Gerecht volgt de eis van de officier van justitie daarom op dit punt niet.
Schadevergoeding
De benadeelde partij
[slachtoffer]heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt $ 1.000,- voor immateriële schade.
De verdediging betwist de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het Gerecht vindt een bedrag van $ 750,00 aan immateriële schade redelijk en billijk voor de pijn en het letsel die de benadeelde partij heeft geleden en wijst dit bedrag aan schadevergoeding toe, met oplegging van de wettelijke rente. Het Gerecht verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Hoofdelijkheid en oplegging schadevergoedingsmaatregel
Het Gerecht stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding wordt daarom bepaald dat wanneer de schadevergoeding door de medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan die benadeelde partijen hoeft te betalen, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte en zijn mededaders vaststaat, zal het Gerecht ten aanzien van de toegewezen vordering de schadevergoedingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 38f van het Wetboek van Strafrecht BES opleggen om te bevorderen dat de schade vergoed wordt. Het Gerecht brengt daarbij tot uitdrukking dat verdachte en zijn medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
Proceskosten
Het Gerecht veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 17a, 17b, 17c, 31, 38f, 46, 49 en 313 van het Wetboek van Strafrecht BES, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
-verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan;
-kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
-verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verdachte daarvoor strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
2 (twee) maanden;
- beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
2 jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
-wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade toe tot een bedrag van
$ 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig Amerikaanse dollar),vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 maart 2024 tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
-verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
-veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij
[slachtoffer]gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
-legt aan verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
$ 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig Amerikaanse dollar)bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2024 tot aan de dag van de voldoening;
-bepaalt dat indien en voor zover een van de mededaders van verdachte voormeld bedrag heeft betaald aan de benadeelde partij of de Staat, verdachte in zoverre is bevrijd van voormelde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. E.G.C. Groenendaal, bijgestaan door mr. S.D. Rodenboog, zittingsgriffier, en op 7 november 2024 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op Bonaire.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van de Rijksrecherche d.d. 19 juli 2024, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 20240021 en de onderzoeksnaam “28Tijgeroog”.