ECLI:NL:OGEABES:2024:146

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
BON202300125
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsopdracht en omkering bewijslast in civiele procedure over kosten zwembad

In deze civiele procedure, aangespannen door een eiser wonende te Bonaire, tegen een gedaagde die eveneens in Bonaire woont, is de kern van het geschil de bewijslevering omtrent de kosten van de aanleg van een zwembad. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. L.F.F.M. Drissen, stelt dat hij een bedrag van USD 20.652,63 heeft betaald voor de aanleg van het zwembad. De gedaagde betwist dit en stelt dat de eiser niet in staat is geweest om ondubbelzinnig en gedocumenteerd bewijs te leveren van zijn aandeel in de kosten. De gedaagde heeft in haar akte gedetailleerde onderbouwing gegeven van haar conclusies en heeft producties overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt. De eiser heeft verzocht om de inhoud van de akte van de gedaagde buiten beschouwing te laten, maar dit verzoek is door het gerecht afgewezen. Het gerecht heeft bepaald dat de eiser bewijs moet leveren van zijn stelling en heeft een getuigenverhoor bevolen. De beslissing van het gerecht houdt in dat de eiser binnen twee weken na het vonnis zijn verhinderdagen en de namen van de getuigen moet opgeven, waarna een datum voor het getuigenverhoor zal worden vastgesteld. Het gerecht heeft geen aanleiding gezien voor een omkering van de bewijslast, zoals door de eiser verzocht, en houdt iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Registratienummer: BON202300125
Datum uitspraak: 18 december 2024
VONNIS
in de zaak van
[eiser],
wonende te Bonaire,
eiser,
gemachtigde: mr. L.F.F.M. Drissen,
tegen
[gedaagde],
wonende te Bonaire
,
gedaagde,
thans procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 oktober 2024
  • de antwoordakte van [gedaagde]
  • de akte uitlaten producties van [eiser]
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Daartoe in het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld, heeft [gedaagde] in haar laatste akte gereageerd op de akte van [eiser] van 28 augustus 2024. In haar akte concludeert zij dat zij - aantoonbaar - zelf alle kosten van de aanleg van het zwembad heeft voldaan. Volgens haar is [eiser] er niet in geslaagd om ondubbelzinnig en gedocumenteerd te bewijzen dat hij het door hem gestelde aandeel in die kosten voor zijn rekening heeft genomen.
2.2.
Volgens [gedaagde] zijn ook de door [eiser] in zijn akte opgestelde calculaties van de leefkosten niet te herleiden tot daarmee verband houdende producten, goederen en diensten. Zij wijst erop dat de door [eiser] gepresenteerde calculaties van deze kosten niet eenduidig, zijn. Volgens haar heeft [eiser] daarom ook van deze kosten onvoldoende bewijs geleverd.
2.3.
In haar akte heeft [gedaagde] een zeer uitvoerige en gedetailleerde onderbouwing van haar hiervoor genoemde conclusies gegeven en daartoe heeft zij ook een aantal producties overgelegd. [eiser] heeft alleen op de producties bij deze akte mogen reageren. In zijn akte verzoekt hij het gerecht de inhoud van de akte van [gedaagde] buiten beschouwing te laten omdat de omvang daarvan - 26 pagina’s en 101 randnummers – in dit stadium van de procedure veel te groot is. Het gerecht zal dit verzoek niet honoreren, maar [eiser] dient uiteraard gelegenheid te krijgen om nog op de inhoud daarvan te reageren. Hij kan dat doen tegelijk met of in zijn conclusie na getuigenverhoor naar aanleiding van de hierna te bevelen bewijslevering door getuigen.
2.4.
Die bewijslevering betreft de stelling van [eiser] dat hij voor de aanleg van het zwembad USD 20.652,63 heeft betaald. Het zou gaan om (een) contante betaling(en) aan […] van USD 8.700,00 en het gebruik door […] van de creditcard van [eiser] voor een bedrag van USD 4.971,00, en contante betalingen aan CLS van USD 1.192,50 en aan een elektricien van USD 2.300,00, waarbij zij opgemerkt dat het totaal hiervan uitkomt op USD 17.163,50 en niet op het hiervoor genoemde bedrag van USD 20.652,63. [eiser] heeft voor het bewijs van deze betalingen getuigenbewijs aangeboden, waartoe hij zal worden toegelaten.
2.5.
Anders dan [eiser] heeft betoogt is er geen aanleiding voor een omkering van de bewijslast, als sanctie volgend uit artikel 18c Rv BES. De door [eiser] gestelde bewust onware stellingen van [gedaagde] met betrekking tot de wijze waarop partijen hebben samengeleefd heeft geen betrekking op wat er nu te bewijzen staat. Het te leveren bewijs gaat over de hoogte van bedragen die [eiser] aan derden/opdrachtnemers zou hebben betaald en die hij in de afrekening met [gedaagde] betrokken wil zien. Reeds daarom zal [eiser] niet in de door hem gepropageerde omkering worden gevolgd.
2.6.
Partijen dienen binnen twee weken na dit vonnis hun verhinderdagen voor de eerstkomende drie maanden aan de griffie op te geven voor een getuigenverhoor waarbij [eiser] tevens de namen en de contactdetails van de door hem op te roepen getuigen zal moeten opgeven, waarna een datum voor het getuigenverhoor zal worden bepaald.

3.De beslissing

Het gerecht,
3.1.
draagt [eiser] op te bewijzen zijn stelling dat hij de onder 2.4 vermelde kosten voor het zwembad heeft betaald,
3.2.
beveelt daartoe een getuigenverhoor, waartoe na ontvangst binnen twee weken door de griffie van de onder 2.6 vermelde gegevens een datum en tijdstip zal worden bepaald,
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.