ECLI:NL:OGEABES:2024:148

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
BON202400098, BON202400099, BON202400103
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om gezamenlijk gezag en vaststelling omgangsregeling en kinderalimentatie voor minderjarige

In deze zaak heeft de vader verzocht om mede belast te worden met het gezag over zijn minderjarige kind, alsook om een co-ouderschapsregeling te treffen. Het gerecht heeft het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag afgewezen, omdat de communicatie tussen de ouders momenteel niet constructief is en er onvoldoende vertrouwen is dat zij samen beslissingen kunnen nemen in het belang van het kind. De moeder heeft aangegeven dat de vader dominant is en dat hun relatie niet goed genoeg is voor gezamenlijk gezag. Het gerecht heeft vastgesteld dat de vader recentelijk de minderjarige tegen de afspraken in niet heeft teruggebracht bij de moeder, wat de zorgen van de moeder versterkt.

Wat betreft de omgangsregeling heeft het gerecht de huidige regeling, waarbij de minderjarige om de week bij de vader verblijft, als definitief vastgesteld. De ouders hebben in de afgelopen maanden de omgangsregeling op eigen initiatief uitgebreid, wat het gerecht heeft meegenomen in zijn beslissing. De vader heeft verzocht om een co-ouderschap, maar het gerecht heeft geoordeeld dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is en dat er geen aanleiding is om deze verder uit te breiden.

Ten aanzien van de kinderalimentatie heeft de Voogdijraad een bedrag van USD 367,00 per maand voorgesteld, maar het gerecht heeft besloten dat de vader een bijdrage van USD 202,00 per maand moet betalen, ingaande per 1 januari 2025. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de zorgkorting en de omgangsregeling. De beschikking is uitgesproken door rechter J.R. Veerman op 12 december 2024.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA zittingsplaats Bonaire

Registratienummers:
BON202400098 (gezag)
BON202400099 (omgang)
BON202400103 (kinderalimentatie)
Datum uitspraak: 12 december 2024
BESCHIKKING
in de zaken met registratienummers BON202400098 en BON202400099 van:
[vader],
wonend te Bonaire,
hierna ook: de vader
gemachtigde: mr. E.J. Winkel,
en
[moeder],
wonend te Bonaire,
hierna ook: de moeder,
gemachtigde: mr. A.F. van Toll,
over de minderjarige:
- [
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2023
hierna ook: [de minderjarige].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES is in deze procedures gekend: de Voogdijraad Caribisch Nederland.
In de zaak met registratienummer BON202400103 van:
VOOGDIJRAAD CARIBISCH NEDERLAND,
gevestigd te Bonaire,
hierna: de Voogdijraad,
over de minderjarige:
- [
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2023
hierna ook: [de minderjarige].
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[vader],
wonend te Bonaire,
hierna ook: de vader,
gemachtigde: mr. E.J. Winkel,
en
[moeder],
wonend te Bonaire,
hierna ook: de moeder,
gemachtigde: mr. A.F. van Toll.

1.De procedure

In alle zaken:
1.1.
Voor het (inhoudelijke) verloop van de procedures over de verzoeken die betrekking hebben op gezag, de omgang en de bijdrage in de kosten van de opvoeding en verzorging van [de minderjarige], (hierna kinderalimentatie), verwijst het gerecht naar de beschikking van 26 april 2024 van dit gerecht.
1.2.
Daarna is bij het gerecht ingekomen:
  • een adviesrapport van de Voogdijraad van 7 augustus 2024 over het gezag en de omgang, ingekomen op 28 augustus 2024;
  • de akte herberekening kinderalimentatie van de Voogdijraad van
  • een bericht van de moeder, van 15 november 2024, inhoudende een KPCN mutatie van 24 oktober 2024.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft in alle zaken gelijktijdig plaatsgevonden op 20 november 2024. Daarbij waren aanwezig de vader en de vrouw met hun gemachtigden voornoemd. Tevens was aanwezig mevrouw [medewerker Voogdijraad] namens de Voogdijraad.
1.4.
De beschikking is (nader) bepaald op vandaag.
1.5.
Op het zelfstandig verzoek van de moeder over een naamskeuze, dat abusievelijk ook is behandeld onder deze nummers terwijl dat verzoek een eigen nummer had moeten krijgen, is bij beschikking van 13 september 2024 van dit gerecht definitief beslist.

2.De verzoeken en de beoordeling

BON202400098 en BON202400099
Gezag
2.1.
De vader heeft verzocht om mede belast te worden met het gezag over [de minderjarige]. Bij beschikking van dit gerecht van 26 april 2024 heeft het gerecht de Voogdijraad opdracht gegeven een onderzoek in te stellen naar de meest wenselijke gezagsituatie over [de minderjarige].
2.2.
De Voogdijraad adviseert de vader mede te belasten met het gezag over [de minderjarige]. De Voogdijraad vindt dat vader zich altijd betrokken heeft getoond. Het doet recht aan de positie van de vader als ouder om hem ook met het gezag te belasten. Gezamenlijk gezag zal, aldus de Voogdijraad, ouders stimuleren om gezamenlijk tot beslissingen te komen. De ouders hebben in de afgelopen periode laten zien dat zij, ondanks hun problemen in de samenwerking en communicatie wel degelijk in staat zijn te overleggen over bijvoorbeeld hun werkrooster, de doordeweekse dag(en) waarop [de minderjarige] bij vader is en de overdrachtstijden.
2.3.
De moeder is het niet eens met het advies van de Voogdijraad. Volgens haar is de relatie en communicatie tussen partijen niet goed genoeg om gezamenlijk beslissingen te nemen over [de minderjarige]. De vader is volgens de moeder ook helemaal niet gericht op samen overleggen, hij wil alleen zijn zin doordrukken. Hierdoor zijn partijen constant in strijd met elkaar. De moeder noemt de vader dominant en bepalend. Ter onderbouwing beschrijft zij een recente gebeurtenis waarbij vader weigerde om [de minderjarige], volgens de afspraak die is vastgelegd in de voorlopige omgangsregeling, terug te brengen bij de moeder. Uiteindelijk is [de minderjarige] met tussenkomst van de politie na tien dagen teruggebracht bij de moeder. Zij verwijst hiervoor naar de overgelegde KPCN-mutatie van 24 oktober 2024. Dit is niet goed voor een kind en dit laat volgens de moeder zien dat vader niet handelt in het belang van [de minderjarige]. Moeder vraagt het gerecht dan ook om het verzoek van de vader af te wijzen.
2.4.
De vader kan zich vinden in het advies van de Voogdijraad. Hij vindt het belangrijk dat hij ook juridische zeggenschap over [de minderjarige] heeft. De vader ontkent niet dat hij [de minderjarige] recent tegen de gemaakte afspraken in niet bij de moeder heeft teruggebracht. Volgens hem had [de minderjarige] krentenbaard en gaf de moeder hem niet de daarvoor nodige medische behandeling. De vader wilde dat [de minderjarige] eerst volledig genezen was, voor hij hem weer aan de moeder zou toevertrouwen.
2.5.
Het gerecht overweegt als volgt. Artikel 1:253c lid 1 BW BES biedt de tot het gezag bevoegde vader, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de mogelijkheid om het gerecht te verzoeken om hem in plaats van de moeder met het gezag over het kind te belasten. Uit de jurisprudentie (vgl. HR 27 mei 2005, NJ 2005, 485) volgt dat dit artikel in overeenstemming met artikel 8 lid 1 EVRM aldus moet worden uitgelegd, dat de vader niet alleen om toekenning van eenhoofdig, maar ook van gezamenlijk gezag over het kind kan verzoeken, en dat artikel 1:253e BW BES aldus moet worden uitgelegd dat, indien het verzoek van de vader ingevolge artikel 1: 253c lid 1 BW BES tot toekenning van gezamenlijk gezag over het kind wordt ingewilligd, dit tot gevolg heeft dat, indien de moeder het gezag tot dusverre alleen uitoefende, zij dit voortaan gezamenlijk met de vader uitoefent.
2.6.
Hoewel het gerecht de vader ontvankelijk verklaart in zijn verzoek om mede te worden belast met het gezag over [ de minderjarige], zal het gerecht het verzoek van de vader afwijzen. Het gerecht vindt gezamenlijk gezag niet in het belang van [de minderjarige] om de hierna volgende redenen.
2.7.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening. Ouders moeten beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen. Zij moeten ten minste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond het kind (kunnen) voordoen. Uit het dossier en uit het verhandelde ter zitting, blijkt dat partijen op dit moment niet in staat zijn om met elkaar op constructieve wijze te communiceren. De communicatie tussen partijen verloopt vijandig en stroef, iets waarvoor vader voor een groot deel verantwoordelijk voor is. Een tekenend voorbeeld hiervan is de recente gebeurtenis, waarbij vader [de minderjarige] gedurende 10 dagen, tegen de afgesproken omgangsregeling in, heeft weggehouden van moeder en hem pas bij de moeder terugbracht na tussenkomst van de politie. Omdat dit plaatsvond na afronding van het onderzoeksrapport van de Voogdijraad, is dit niet meegewogen in diens advies. De vader heeft achteraf, tijdens de mondelinge behandeling van de zaak, onvoldoende inzicht betoond dat hij hierin niet goed handelde. Hiermee laat de vader, naar het oordeel van het gerecht, zien dat hij nu niet in staat is om samen met de moeder gezagsbeslissingen te kunnen nemen. Gelet hierop zal het gerecht het verzoek afwijzen.
Omgang
2.8.
De omgangsregeling die vader verzoekt komt neer op een een co-ouderschap. Bij beschikking van dit gerecht van 26 april 2024 heeft het gerecht de Voogdijraad opdracht gegeven een onderzoek in te stellen naar welke omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] het meest in zijn belang is. In de beschikking is een voorlopige omgangsregeling bepaald die –samengevat- inhoudt dat [de minderjarige] om het weekend op zaterdag en zondag van 10:00 tot 19:00 uur bij de vader verblijft en de vader [de minderjarige] in de tussenliggende periode (van 14 dagen) één keer per week ophaalt van de opvang, waarna [de minderjarige] tot 19:00 uur bij hem verblijft.
2.9.
De Voogdijraad adviseert om de omgangregeling uit te breiden naar een regeling waarbij [de minderjarige] de ene week van woensdag uit school tot en met vrijdag naar school bij de vader verblijft, en de andere week van vrijdag uit school tot en met maandagochtend naar school. De vakantie- en feestdagen zullen in onderling overleg verdeeld worden.
2.10.
In de afgelopen maanden hebben partijen, met behulp van de betrokken instanties, de omgangsregeling op eigen initiatief uitgebreid. Nadat uit het onderzoeksrapport van de Voogdijraad bleek dat de plaats waar vader woont geschikt is om [de minderjarige] te laten overnachten en de moeder de zekerheid heeft gekregen dat [de minderjarige] wordt vervoerd in een autostoeltje als hij bij vader is, iets waar moeder voorheen zorgen over had, heeft moeder er inmiddels mee ingestemd dat [de minderjarige] bij vader verblijft om de week van vrijdag uit de opvang tot maandag naar de opvang. In de andere week haalt vader [de minderjarige], in overleg, één of twee dagen per week op bij de oppas en brengt hem in de avond weer bij de moeder.
2.11.
De vader geeft aan in eerste instantie bij zijn verzoek om een co-ouderschap te blijven. Mocht het gerecht hier niet in mee gaan, dan verzoekt hij een omgangsregeling te bepalen zoals de Voogdijraad voorstelt. De huidige omgangsregeling vindt hij onvoldoende omdat hij meer tijd wil doorbrengen met [de minderjarige].
2.12.
De moeder geeft aan dat zij het niet eens is met een uitbreiding van de huidige omgangsregeling en ook niet met de door de Voogdijraad voorgestelde regeling. Zij vindt dat [de minderjarige] nu nog te klein is om zo’n lange tijd achtereen van huis te zijn. Bovendien botsen de opvoedstijlen van de ouders volgens haar te veel. Zij geeft aan dat de omgangsregeling zoals deze nu is, goed verloopt. Iedereen weet nu waar hij aan toe is en [de minderjarige] vaart er wel bij. Zij wil, in het belang van [de minderjarige], dat de regeling blijft zoals hij is nu is. De afstemming over de dagen dat [de minderjarige] bij de vader verblijft in de week dat er geen weekendregeling is, kan wat haar betreft op de maandag vastgesteld worden. Ten aanzien van feest- en vakantiedagen stelt moeder voor om deze in onderling overleg te verdelen, rekening houdende met de onregelmatige werkroosters van beide ouders.
2.13.
Het gerecht overweegt als volgt. Op grond van artikel 377a lid 1 en 2 BW BES heeft de vader recht op omgang met [de minderjarige].
2.14.
Voor de omgangsregeling die vader verzoekt, neerkomend op een co-ouderschap, is het van belang dat partijen de goede afspraken maken over de wijze van verzorging en opvoeding zodat er in het door een co-ouderschap gedeelde leven van een kind toch nog de nodige stabiliteit en consistentie wordt bereikt. Tot het maken van dergelijke afspraken zijn partijen, door hun onderlinge strijd en stroeve communicatie, nu niet in staat. Het gerecht zal daarom niet beslissen tot een omgangsregeling in de door de vader voorgestane vorm en omvang.
2.15.
Nu blijkt dat partijen onderling de voorlopige omgangsregeling hebben uitgebreid, en de huidige omgangregeling goed loopt voor alle partijen, zal het gerecht een definitieve omgangsregeling vaststellen die overeenkomt met de situatie zoals die nu is. Vakantie- en feestdagen zullen, eventueel met behulp van de betrokken instanties, in onderling overleg worden verdeeld waarbij rekening zal worden gehouden met de onregelmatige werkroosters van beide ouders. De overdracht van [de midnerjarige] zal zijn bij de oppas zijn. Het gerecht ziet nu geen aanleiding om, zoals de Voogdijraad adviseert, de regeling verder uit te breiden. De regeling zal daarom zoals hiervoor beschreven als een definitieve regeling worden vastgesteld
BON202400103
Kinderalimentatie
2.16.
De Voogdijraad heeft het gerecht verzocht de door de vader te betalen kinderalimentatie vast te stellen op USD 367,00 per maand.
2.17.
Nadat de Voogdijraad al een berekening van de kinderalimentatie had gemaakt heeft het gerecht bij beschikking van 26 april 2024 de Voogdijraad verzocht daarvan een herberekening te maken volgens de in de beschikking gegeven uitgangspunten. Ook heeft het gerecht in de beschikking voornoemd een voorlopig te betalen kinderalimentatie vastgesteld op USD 300,00 per maand.
2.18.
Bij de herberekening moest aan de zijde van de vader
overtimeworden meegenomen, althans als dat structureel is en anders niet, en rekening worden gehouden met een zorgkorting op basis van de voorlopige omgangsregeling die toen was vastgesteld. Verder heeft het gerecht verzocht om twee berekeningen te maken. In de eerste berekening zal géén rekening worden gehouden met het tweede kind van de moeder. In de tweede berekening zal wél gehouden met het tweede kind van de moeder. Tevens heeft het gerecht de Voogdijraad verzocht aan te geven hoe hoog de kinderalimentatie is die de moeder voor haar tweede kind ontvangt.
2.19.
De herberekening is gebaseerd op de door de Voogdijraad geadviseerde omgangsregeling waarbij [de minderjarige] vier dagen bij de moeder en drie dagen bij de vader verblijft. Gebaseerd op deze omgangsregeling is een zorgkorting toegepast van 35%. In de eerste berekening (waarbij dus geen rekening gehouden wordt met het tweede kind van de moeder), volgt – zo begrijpt het gerecht - dat de vader een bedrag van USD 142,00 zou moeten bijdragen aan kinderalimentatie. Uit de tweede berekening (waarbij dus wél rekening gehouden wordt met het tweede kind van de moeder) volgt - zo begrijpt het gerecht - dat de vader een bedrag van USD 236,00 zal moeten bijdragen aan kinderalimentatie. De moeder ontvangt voor haar tweede kind USD 150,00 aan kinderalimentatie.
2.20.
De vader is het niet eens met de berekeningen van de Voogdijraad. Allereerst stelt hij zich op het standpunt dat de kosten voor [de minderjarige] bij helfte verdeeld zouden moeten worden, wat zijns inziens inhoudt dat er überhaupt geen sprake is van een alimentatieverplichting. Mocht het gerecht oordelen dat er wel sprake is van een alimentatieverplichting dat vindt de vader dat er geen rekening moet worden gehouden met het tweede kind van de moeder omdat zijn nieuwe partner ook een tweede kind heeft waar hij kosten voor heeft.
2.21.
De moeder is akkoord met het bedrag dat voortkomt uit de tweede berekening waarbij dus wel rekening wordt gehouden met haar tweede kind, namelijk USD 236,00 per maand. Zij stelt dat de kinderalimentatie die zij maandelijks voor haar tweede kind ontvangt, niet voldoende is om de kosten te dekken.
2.22.
Het gerecht overweegt als volgt. Ingevolge de wet zijn ouders verplicht tot het voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind (artikel 1:392 en 1:394 BW BES, dan wel, na het bereiken van de meerderjarigheid van het kind, tot het voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie (overeenkomstig de artikelen 1:395a en 1:395b BW BES). Nadien bestaat deze verplichting slechts in geval van behoeftigheid van het kind.
2.23.
Voor het vaststellen van de door de vader te betalen kinderalimentatie, zal het gerecht uitgaan van het eerst berekende bedrag, dus de berekening waarbij geen rekening is gehouden met het tweede kind van de moeder. Immers, ontvangt de moeder maandelijks kinderalimentatie voor haar tweede kind, zij het volgens de moeder niet voldoende.
2.24.
Nu het gerecht een omgangsregeling zal vaststellen die inhoudt dat [de minderjarige] gemiddeld twee dagen per week bij de vader zal zijn, zal het gerecht de zorgkorting bijstellen naar 25%. De kinderalimentatie die de vader aan de moeder zal moeten voldoen, zal dan uitkomen op USD 202,00 per maand. Het gerecht zal de kinderalimentatie daarom vaststellen op USD 202,00 per maand, ingaande per 1 januari 2025, de eerste dag van de maand volgend op deze beschikking.

3.De beslissing

Het gerecht:
in de zaken met registratienummer BON202400098 en BON202400099:
3.1.
wijst het verzoek van de vader om samen met de moeder belast te worden met het gezag over [de minderjarige] af;
3.2.
stelt de volgende definitieve omgangregeling tussen de vader en [de minderjarige] vast:
- dat [de minderjarige] om de week van vrijdag uit de opvang tot maandag naar de opvang bij vader verblijft.
- dat de vader [de minderjarige] in de andere week één of twee dagen per week ophaalt bij de oppas, en dat de afstemming tussen partijen over welke dagen dit zijn, plaatsvindt elke maandag daaraan voorafgaand;
- dat de vakanties en feestdagen zoals Vaderdag, Moederdag, verjaardagen van vader en moeder en de verjaardag van [de minderjarige] worden verdeeld tussen partijen in onderling overleg, rekening houdende met de onregelmatige werkroosters van beide ouders;
in de zaak met registratienummer BON202400103:
3.3.
bepaalt de door de vader definitief te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 1 januari 2025 op USD 202,00 per maand, telkens bij vooruitbetaling, te voldoen aan de Belastingdienst Caribisch Nederland;
In alle zaken:
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.R. Veerman, rechter, en is op 12 december 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.