ECLI:NL:OGEABES:2024:153

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
400.00097/24
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.A. Carmelia
  • O.H.M. Leito
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak zware mishandeling en vuurwapenbezit na schietincident op Bonaire

In deze strafzaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is de verdachte beschuldigd van zware mishandeling en vuurwapenbezit. De zaak vond zijn oorsprong in een schietincident op 26 maart 2024, waarbij de verdachte en zijn vriend, de medeverdachte, betrokken waren. Tijdens een afscheidsfeest op Bonaire, waar beide mannen alcohol hadden genuttigd, werd er een schot gelost dat zowel de medeverdachte als een slachtoffer, de nicht van de verdachte, verwondde. De verdachte ontkende betrokkenheid bij het schietincident en beweerde dat hij niet wist dat er een vuurwapen in de auto was. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak. Het Gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet of schuld van de verdachte met betrekking tot de verwondingen van het slachtoffer en de medeverdachte. De verklaringen van de medeverdachte werden als geloofwaardig beschouwd, terwijl de verdachte's verklaringen inconsistent waren. Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van de zware mishandeling, maar wel veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen, met een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van 3 jaren.

Uitspraak

Parketnummer: 400.00097/24

Uitspraak : 10 oktober 2024 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboorte datum] 1998 te [geboortedatum]
(volgens eigen opgave),
wonende op [woonplaats], [adres].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2024. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.J. Winkel, advocaat op Bonaire.
De officier van justitie, mr. T.L.M. Keller, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1 uiterst subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, en met als bijzondere voorwaarde reclasseringsbegeleiding.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat:
Feit 1
Primair
hij, op of omstreeks 26 maart 2024, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] en/of [medeverdachte] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer] en/of [medeverdachte] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel 300 jo. 47, jo. 49, wetboek van strafrecht BES)
Subsidiair
hij, op of omstreeks 26 maart 2024, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet met gebruikmaking van een wapen, als bedoeld bij het tweede lid van artikel 1 van de Wapenwet BES, [slachtoffer] en/of [medeverdachte] heeft mishandeld, door die [slachtoffer] en/of [medeverdachte], meermalen, althans eenmaal, met een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer] en/of [medeverdachte] te schieten, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
(Artikel 314a jo 315, jo. 49 wetboek van strafrecht BES)
Meer subsidiair
hij, op of omstreeks 26 maart 2024, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] en/of [medeverdachte] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, met een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer] en/of [medeverdachte] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel 315 jo. 47, jo. 49, wetboek van strafrecht BES)
Meest subsidiair
hij, op of omstreeks 26 maart 2024, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] en/of [medeverdachte] heeft mishandeld, door meermalen, althans eenmaal, met een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer] en/of [medeverdachte] te schieten;
(Artikel 313, jo. 49 wetboek van strafrecht BES)
Uiterst subsidiair
hij, op of omstreeks 26 maart 2024, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig, in een motorvoertuig,
  • een (doorgeladen) vuurwapen bij zich heeft gehad en/of
  • een (doorgeladen) vuurwapen in zijn hand(en) heeft gehad in de directe nabijheid van [slachtoffer] en/of [medeverdachte], en/of
  • zich er niet, althans niet voldoende, van heeft vergewist of dat vuurwapen geladen was en/of
  • de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald, althans niet heeft voorkomen dat dat vuurwapen is afgegaan,
waarbij een schot uit dat vuurwapen is afgegaan en die [slachtoffer] en/of [medeverdachte] door een kogel in de hand en/of arm en/of been en/of knie, althans het lichaam, werd(en) getroffen, zulks terwijl verdachte en/of zijn mededaders niet deskundig is/zijn op het gebied van (vuur)wapens en/of terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders, onder invloed was/waren van alcohol,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] en/of [medeverdachte] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in de hand en/of arm en/of been en/of knie, althans het lichaam, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- en beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
(Artikel 321, jo. 49 wetboek van strafrecht BES)
Feit 2
hij, op of omstreeks 26 maart 2024, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, voorhanden heeft gehad een vuurwapen of een ander soortgelijk voor bedreiging of afdreiging geschikt voorwerp en/of munitie, in elk geval één of meer scherpe patro(o)nen, zijnde een vuurwapen en/of munitie in de zin van de Vuurwapenwet BES;
(Artikel 3 jo. 11 van de Vuurwapenwet BES, jo. Artikel 49 wetboek van strafrecht BES)
Voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen op Bonaire.

1. [slachtoffer] deed op 27 maart 2024 aangifte van mishandeling met een vuurwapen c.q. poging doodslag. Zij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:

“Gisteravond rond 19:30 uur werd ik door mijn neef [verdachte] opgehaald. (…) Toen [verdachte] mij ophaalde, kwam hij in een witte pick-up (…). [verdachte] trad op als bestuurder, ik zat op de achterbank, in het midden. (…) Naast mij zat een vriend van [verdachte]. (…)
Op een gegeven moment was ik bezig op mijn telefoon. Ik hoorde plotseling een harde knal. (…) Ik keek naar mijn lichaam en zag dat ik onder het bloed zat. Ik zag ook dat ik een gat in mijn linkerknie had. (…)
In het ziekenhuis werd ik behandeld voor een verwonding aan mijn rechterarm. Ik denk dat de kogel mijn rechterarm had geschramd en vervolgens mijn linkerknie had geraakt. De kogel penetreerde mijn knie via de binnenkant van mijn knie (…). Ik werd geopereerd en de kogel werd eruit gehaald. (…) Volgens de dokter mag ik vandaag naar huis.
Ik heb niet gezien dat de man die naast mij zat een vuurwapen bij zich had.” [2]

2. [slachtoffer] werd op 5 september 2024 door de rechter-commissaris in strafzaken als getuige verhoord. Zij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:

“(…) Direct na het schot wist ik dat het wel van binnenuit de auto moest komen. De knal was ontzettend hard. (…) [3]

3. Op 28 maart 2024 heeft de verbalisant [verbalisant 1], werkzaam bij het bureau Forensische Opsporing, het uit het been van [slachtoffer] gehaalde projectiel onderzocht. Hij heeft het volgende gerelateerd:

“Op donderdag 28 maart 2024 omstreeks 08:30 uur, kreeg ik van de hoofdagent [verbalisant 2] een plastic potje met daarin een projectiel dat uit het been van [slachtoffer] werd verwijderd bij het ziekenhuis. (…) Op 28 maart 2024 omstreeks 11:00 uur heb ik, verbalisant, het projectiel onderzocht: Het betrof een zilverkleurig projectiel. Uit onderzoek bleek dit te zijn een kaliber 22. (…)” [4]

4. [medeverdachte] (verdachte [medeverdachte]) werd op 28 maart 2024 omstreeks 12:00 uur door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] verhoord. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:

“(…) Op dinsdag 26 maart 2024 was er een afscheidsfeest van twee collega’s die terug naar Nederland zouden gaan. Wij stopten om 16:00 uur
(toevoeging GEA: met werken)en gingen thuis douchen en omkleden. (…) [verdachte] had mijn pick-up (…) Rond 17:00 uur had [verdachte]
(toevoeging GEA: de verdachte)mij thuis opgehaald en waren wij naar het feest bij Van den Tweel gegaan. Het feest was rond 19:00 uur afgelopen. (…) [verdachte] wilde verder gaan drinken en hij zou zijn nichtje thuis ophalen. Het nichtje (…) wordt [slachtoffer] genoemd. (…) [slachtoffer] kwam naast mij zitten. [verdachte] stapte in de auto als bestuurder.
Toen [verdachte] in de auto stapte, begon hij met een vuurwapen te zwaaien en te zeggen om te kijken wat hij had. Ik moet erbij zeggen dat wij bij het feestje beiden hadden gedronken en dat wij beiden dronken waren.
Ik had aan [verdachte] gezegd om te stoppen met het zwaaien met het vuurwapen. Ik probeerde het vuurwapen van hem af te pakken en daar ging het fout. Toen ik het vuurwapen in mijn hand had, hoorde ik ineens een harde knal. (…) [verdachte] had het vuurwapen dan van mij teruggepakt. [verdachte] stapte uit de auto. Ik bleef naar mijn lichaam kijken en zag dat er veel bloed uit mijn linkerhand stroomde. Ik keek naar waar [slachtoffer] zat en zag dat zij ook uit de auto was gestapt. (…)
Ik ben aan mijn linker pink en mijn linkerdijbeen verwond. Ik zat achter de bijrijder stoel en [slachtoffer] zat achter de bestuurderstoel. Er werd 1 schot gelost. (…)” [5]

5. [medeverdachte] (verdachte [medeverdachte]) werd op 13 augustus 2024 door de rechter-commissaris in strafzaken verhoord. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:

“(…) Ik pakte het pistool van [verdachte] af met mijn rechterhand en bracht in een beweging het pistool naar beneden waardoor het laag bij mijn middel afging. (…) Mijn vinger kan ik niet meer goed bewegen. Ik heb daar ook geen gevoel meer in. (…)” [6]

6. De verdachte werd op 28 maart 2024 omstreeks 15:55 uur door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] verhoord. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:

“(…) Op die dag
(toevoeging GEA: 26 maart 2024)was er een afscheidsfeest voor iemand op het werk. (…) Toen het feest eindigde tussen 19:00 en 19:30 uur, waren wij naar mijn woning gegaan. Ik was samen met [medeverdacht]. Wij reden in de witte pick-up van [medeverdachte]. Ik trad op als bestuurder van de pick-up. Wij gingen naar mijn woning om mijn nichtje [slachtoffer] op te halen. (…) [7]
De feiten
Het Gerecht stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 26 maart 2024 was er een afscheidsfeest op het werk van de verdachte. Op het feest hebben zowel de verdachte als de verdachte [medeverdachte] (hierna: de verdachte [medeverdachte]) gedronken. Na het feest gingen de verdachte en de verdachte [medeverdachte] naar de woning van de verdachte om zijn nichtje [slachtoffer] op te halen om verder te gaan stappen. Zij woont op hetzelfde erf als de verdachte. De verdachte trad op als bestuurder van de witte pick-up van de verdachte [medeverdachte]. De verdachte [medeverdachte] zat op de achterbank alwaar ook het nichtje is gaan zitten. De verdachte [medeverdachte] zat rechts van [slachtoffer].
Ook de officier van justitie en de raadsman van de verdachte gaan uit van deze feiten en omstandigheden.
De verklaringen van de verdachte en de verdachte [medeverdachte] over hetgeen hierna heeft plaatsgevonden staan lijnrecht tegenover elkaar. De verdachte [medeverdachte] heeft van begin af aan tot aan de zitting toe herhaaldelijk verklaard dat de verdachte – bij het ophalen van [slachtoffer] – in de auto, die nog voor diens woning geparkeerd stond, was gestapt en met een vuurwapen in de hand begon te zwaaien en te zeggen om te kijken naar wat hij had. Nadat de verdachte [medeverdachte] de verdachte tevergeefs had aangesproken om te stoppen met het zwaaien met het vuurwapen, probeerde hij het vuurwapen van hem af te pakken, waarop het wapen één keer afging. De verdachte had vervolgens het vuurwapen van de verdachte [medeverdachte] teruggepakt en stapte vervolgens uit de auto. Zowel de verdachte [medeverdachte] als [slachtoffer] zijn door het schot gewond geraakt. De verdachte [medeverdachte] werd in zijn linker pink en in zijn linkerdijbeen verwond. [slachtoffer] werd op haar rechterarm geschramd. De kogel kwam vervolgens in de omgeving van haar linkerknie vast te zitten. [slachtoffer] is hierna door haar ouders naar het ziekenhuis gebracht. De verdachte had de verdachte [medeverdachte] bij een begraafplaats in de buurt van het ziekenhuis afgezet, waarna de verdachte [medeverdachte] de rest van de weg naar het ziekenhuis te voet heeft afgelegd.
De verdachte heeft op zijn beurt (tijdens het eerste politieverhoor) verklaard dat hij na het ophalen van [slachtoffer] wegreed en ter hoogte van Mentor een harde knal had gehoord. Vervolgens zag hij dat zowel de verdachte [medeverdachte] als [slachtoffer] bloed aan hun hand had. Op verzoek van [slachtoffer] was hij naar de woning teruggekeerd om haar thuis af te zetten, waarna zij door haar ouders naar het ziekenhuis werd gebracht. Vervolgens heeft hij de verdachte [medeverdachte] naar het ziekenhuis gebracht. Hij vermoedt dat de verdachte [medeverdachte] het vuurwapen had, maar heeft het vuurwapen zelf niet gezien en had nadien in de auto niet naar het vuurwapen gezocht.
Het Gerecht acht de lezing van de gebeurtenissen van de verdachte ongeloofwaardig en overweegt daartoe als volgt. De verdachte [medeverdachte] heeft van begin af aan tot op de terechtzitting toe op hoofdlijnen consistent en gedetailleerd verklaard. Het Gerecht heeft geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van de verklaringen van de verdachte [medeverdachte] te twijfelen en kent in het bijzonder gewicht toe aan het feit dat hij zichzelf bij de politie heeft aangegeven en dat hij met zijn verklaring niet alleen de verdachte, maar ook zichzelf belast. Ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de verdachte [medeverdachte] geloofwaardig en authentiek overgekomen.
Het voorgaande kan echter niet gezegd worden van de verdachte. Volgens het proces-verbaal van verdenking [8] heeft de verdachte bij het ziekenhuis verklaard dat hij op de bewuste dag inderdaad met het slachtoffer [slachtoffer] was en dat ze naar een Chinese bar in Antriol zijn gegaan en daar alcohol hadden gedronken. Vervolgens is de verdachte een vriendin gaan halen en is [slachtoffer] alleen bij de bar achter gebleven. Toen hij terugkwam was [slachtoffer] niet meer aanwezig. De verdachte werd vervolgens opgebeld om met spoed naar het ziekenhuis te komen. Aldaar zag hij dat [slachtoffer] een schietwond had. Volgens de politieagenten die ter plekke waren kwam de verdachte erg zenuwachtig over en bleef hij de hele tijd stotteren, waardoor zij het gevoel kregen dat hij iets achterhield. Daarnaar gevraagd heeft de verdachte naar het oordeel van het Gerecht geen aannemelijke verklaring kunnen geven voor hetgeen hij in eerste instantie heeft verklaard, anders dan dat hij bang was om zijn baan te verliezen. Indien de verdachte niet betrokken was bij het schietincident had hij immers van aanvang af in die zin kunnen verklaren.
Tijdens zijn eerste verhoor bij de politie, zoals hiervoor weergegeven, heeft de verdachte een andere verklaring afgelegd, die in strijd is met zijn bij het ziekenhuis afgelegde verklaring. Reeds uit laatstgenoemde verklaring kan het Gerecht niet anders concluderen dan dat de verdachte van begin af aan weg wilde blijven van het schietincident. Aan dit oordeel draagt ook bij dat de verdachte zijn verwonde vriend niet eens bij het ziekenhuis heeft willen afzetten, maar op een afstand van het ziekenhuis. Ook dat heeft hij kennelijk gedaan om zelf buiten beeld te blijven. Tot slot heeft de verdachte [medeverdachte] verklaard dat het schietincident op het terrein van de woning van de verdachte en [slachtoffer] heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft verklaard dat het schieten elders heeft plaatsgevonden, namelijk ter hoogte van Mentor toen zij richting Playa reden. Over de plaats waar het schietincident heeft plaatsgevonden verklaart [slachtoffer], in tegenstelling tot de verdachte, dat zij zich nog in de straat waar zij woont bevonden, en dat ze nog niet bij Mentor waren. Ook voormelde verklaring over de plaats van het schietincident heeft de verdachte naar het oordeel van het Gerecht afgelegd om het schietincident niet met hem of met zijn directe omgeving in verband te brengen.
Het slachtoffer [slachtoffer], tevens nicht van de verdachte, heeft tijdens het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat zij en de verdachte achteraf geconcludeerd hebben dat het wel de verdachte [medeverdachte] zou moeten zijn geweest die heeft geschoten. Voorts had ook zij geen vuurwapen gezien. Het Gerecht heeft in dit verband de familieband tussen de verdachte en [slachtoffer] onder ogen gezien en acht het tekenend dat [slachtoffer] slechts tegen de verdachte [medeverdachte] een vordering benadeelde partij heeft ingediend en niet ook tegen de verdachte, haar neef, terwijl zij er in haar aangifte geen melding van maakt wie er heeft geschoten.
Het scenario dat de verdachte [medeverdachte] heeft geschetst, kan naar het oordeel van het Gerecht buiten redelijke twijfel worden vastgesteld en daar zal het Gerecht dan ook van uitgaan.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat met de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van de verdachte [medeverdachte] niet wordt voldaan aan het bewijsminimum. Voorts is er ook geen sprake van zwaar lichamelijk letsel, nu niet aan al de door de Hoge Raad in diens overzichtsarrest gestelde vereisten voor het bepalen van zwaar lichamelijk letsel wordt voldaan. Zo is niet bekend wat de herstelperiode van het slachtoffer is en hoe ingrijpend operatief is ingegrepen.
Verder is het zwaaien met een vuurwapen enkel gebaseerd op de verklaring van de verdachte [medeverdachte]. Zelfs als er gezwaaid zou zijn, is het de vraag of dit zwaaien daadwerkelijk een gevaarlijke situatie heeft gecreëerd die het noodzakelijk voor de verdachte [medeverdachte] maakte om het vuurwapen af te pakken. Wat vast staat is dat de verdachte [medeverdachte] door zijn handelen een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen door het vuurwapen af te pakken en zijn vinger op de trekker te zetten. Echter is er te weinig informatie om te kunnen oordelen dat de verdachte door het meenemen van het vuurwapen in de auto aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld, waardoor het zijn schuld zou zijn dat de verdachte [medeverdachte] en het slachtoffer [slachtoffer] letsel hebben bekomen. Aldus nog steeds de raadsman.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Opzet
De verdachte is onder 1 ten laste gelegd dat hij het slachtoffer [slachtoffer] en de verdachte [medeverdachte] – kort gezegd –:
  • primair; heeft getracht opzettelijk van het leven te beroven;
  • subsidiair; heeft mishandeld met een pistool, terwijl het zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
  • meer subsidiair; heeft getracht opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een pistool;
  • meest subsidiair: heeft mishandeld met een pistool.
Het Gerecht zal derhalve eerst moeten beoordelen of de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden de conclusie rechtvaardigen dat de verdachte met (voorwaardelijk) opzet heeft gehandeld. Met de officier van justitie en de raadsman is het Gerecht van oordeel dat opzet niet kan worden bewezen, ook niet in voorwaardelijke zin. Het Gerecht zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en het meest subsidiair tenlastegelegde.
Zwaar lichamelijk letsel
De verdachte is vervolgens onder 1 uiterst subsidiair ten laste gelegd dat hij door zijn schuld het slachtoffer [slachtoffer] en de verdachte [medeverdachte] – kort gezegd – zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Het Gerecht ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het letsel van het slachtoffer [slachtoffer] en dat van de verdachte [medeverdachte] als zwaar lichamelijk letsel kunnen worden gekwalificeerd, dan wel als zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de ambts- en beroepsbezigheden van voornoemde personen is ontstaan.
Ingevolge artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht BES wordt hij aan wiens schuld te wijten is dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt of zodanig lichamelijk letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening zijner ambts- of beroepsbezigheden ontstaan, gestraft met een gevangenisstraf of hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de eerste categorie.
Ingevolge artikel 84 van het Wetboek van Strafrecht BES worden onder zwaar lichamelijk letsel onder meer begrepen ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat en voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening zijner ambts- of beroepsbezigheden.
Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van ‘zwaar lichamelijk letsel’ sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. [9]
Het Gerecht stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat één schot is gelost dat de linker pink van de verdachte [medeverdachte] heeft geperforeerd, vervolgens zijn dijbeen heeft geraakt, vervolgens de rechterarm van het slachtoffer [slachtoffer] heeft geschramd, en uiteindelijk voor aan haar knie is komen vast te zitten. Zowel het slachtoffer als de verdachte [medeverdachte] kon na medische ingreep voor hun verwondingen direct naar huis.
Ten aanzien van de verwondingen van het slachtoffer [slachtoffer], bevat het dossier de volgende informatie:
- een fotomap [10] met daarin een foto van het projectiel, het litteken op de arm van het slachtoffer en dat aan de binnenzijde van haar been ter hoogte van haar linkerknie;
- de verklaring van het slachtoffer waarin zij verklaart dat zij wel kan lopen, maar dat het een beetje pijn doet, en dat de verwonding aan haar rechterarm geen pijn doet [11] ;
- het schrijven van het slachtoffer [12] waarin zij te kennen geeft dat zij een groot litteken op haar rechterarm en een klein litteken op haar linkerbeen heeft, en dat zij bij het tillen van zware dingen last krijgt van haar been en dat die pijn soms plotseling komt terwijl zij bezig is.
Ten aanzien van de verwondingen van de verdachte [medeverdachte], bevat het dossier de volgende informatie:
- een fotomap [13] met daarin een foto van het projectiel, de verwondingen aan de linker pink en het dijbeen van de verdachte [medeverdachte];
- de verklaring van de verdachte [medeverdachte] [14] waarin hij verklaart dat het beter gaat met de verwondingen, dat ze nog een beetje pijn doen, maar dat het wel gaat, en dat hij nog steeds medicijnen inneemt;
- de verklaring van de verdachte [medeverdachte] [15] waarin hij verklaart dat hij zijn vinger niet meer goed kan bewegen en dat hij daar ook geen gevoel meer in heeft.
Hoewel het letsel door zowel het slachtoffer als de verdachte [medeverdachte] als ernstig en vervelend wordt ervaren, voldoet het niet aan het juridische criterium voor het aannemen van zwaar lichamelijk letsel. Ook de in de fotomap van het slachtoffer [slachtoffer] afgebeelde littekenvorming aan haar arm en been is onvoldoende om te spreken van zwaar lichamelijk letsel. Een litteken op zich is geen letsel en kan daarom op zichzelf geen zwaar lichamelijk letsel opleveren. Het kan wel, tezamen met het letsel waarvan het een overblijvend teken is, onderdeel van het juridische begrip zwaar lichamelijk letsel uitmaken. Het Gerecht acht daarbij van belang dat uit het dossier niet blijkt van de aard en ernst van de verwondingen, in hoeverre het letsel van zowel het slachtoffer als de verdachte [medeverdachte] blijvend is, en in hoeverre uitzicht op volledig herstel bestaat. Een medische verklaring ter onderbouwing van het een of het ander had in de rede gelegen, maar zulks ontbreekt. Aldus kan niet worden geconcludeerd dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Reeds op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, dient de verdachte ook ter zake van het als feit 1 uiterst subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Bij deze stand van zaken behoeft de schuldvraag van de verdachte ter zake van het door het slachtoffer [slachtoffer] en de verdachte [medeverdachte] opgelopen letsel, geen beantwoording.
Voorhanden hebben van een vuurwapen
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overweegt het Gerecht als volgt. Anders dan de raadsman, en met de officier van justitie, is het Gerecht van oordeel dat wel aan het bewijsminimum wordt voldaan. Uit de door [slachtoffer] gedane aangifte en de overige bewijsmiddelen blijkt dat in de auto waarin [slachtoffer], de verdachte en de verdachte [medeverdachte] zaten een schot is afgevuurd met een vuurwapen. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat [slachtoffer] iets van doen had met het vuurwapen. Dat betekent dat de verdachte en/of de verdachte [medeverdachte] over het vuurwapen beschikte(n). Uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt niet onomstotelijk wie van de twee het was, maar de inhoud van de aangifte laat de mogelijkheid open dat de verdachte en/of de verdachte [medeverdachte] over het vuurwapen beschikte(n). Als gezegd staan de verklaringen van de verdachte en de verdachte [medeverdachte] te dien aanzien lijnrecht tegenover elkaar. Het Gerecht heeft reeds uiteengezet dat het geen geloof hecht aan de verklaringen van de verdachte, maar wel aan die van de verdachte [medeverdachte]. Het Gerecht heeft de jegens de verdachte belastende verklaring van [medeverdachte] dan ook voor het bewijs gebezigd. Deze verklaring biedt in zoverre steun aan de aangifte van [slachtoffer] zodat aan het vereiste minimum ten aanzien van het bewijs jegens de verdachte wordt voldaan. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte het vuurwapen bij het ophalen van zijn nicht [slachtoffer] in de auto heeft meegenomen. In zoverre wordt het verweer van de raadsman verworpen.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, concludeert het Gerecht evenwel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte [medeverdachte] zich eerder dan het moment waarop de verdachte met het vuurwapen in de auto begon te zwaaien bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie, en daarover kon beschikken, waardoor geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de verdachte [medeverdachte]. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Voor het overige kan het als feit 2 tenlastegelegde voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie wettig en overtuigend worden bewezenverklaard.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op
of omstreeks26 maart 2024, op het eiland Bonaire,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,voorhanden heeft gehad een vuurwapen
of een ander soortgelijk voor bedreiging of afdreiging geschikt voorwerpen
/ofmunitie,
in elk geval één of meer scherpe patro(o)nen,zijnde een vuurwapen en
/ofmunitie in de zin van de Vuurwapenwet BES
.;
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 1 en strafbaar gesteld in artikel 11 van de Wapenwet BES. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Overtreding van de verbodsbepaling van artikel 1 van de Wapenwet BES, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In dat verband kan aansluiting worden gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor een “vuurwapenbezit in de auto”, als indicatie een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar, gegeven.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een (verboden) vuurwapen en munitie. Hoewel het Gerecht niet heeft kunnen vaststellen dat het slachtoffer en de verdachte [medeverdachte] zwaar lichamelijk letsel hebben bekomen en dat dat aan de schuld van de verdachte te wijten is geweest, rekent het Gerecht het de verdachte wel aan dat hij dit onaanvaardbare risico heeft genomen. Het verboden en ongecontroleerde bezit van een vuurwapen en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en vormt een inbreuk op de rechtsorde. Het grote gevaar dat uitgaat van vuurwapens en munitie is de reden dat ook op het verboden bezit ervan forse gevangenisstraffen staan.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde dan ook niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt.
Het Gerecht houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit de verdachte betreffende strafkaart blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld ter zake van misdrijf. Voorts heeft hij een baan en leidt hij een stabiel leven. De rapportages van de reclassering maken melding van een ontkennende houding zijdens de verdachte waardoor reclasseringsbegeleiding achterwege dient te worden gelaten. Echter wordt de kans op recidive laag ingeschat.
In het nadeel van de verdachte weegt het Gerecht mee dat de verdachte tot op de zitting toe zijn betrokkenheid hardnekkig heeft ontkend. Hij heeft dan ook niet aangetoond het kwalijke van zijn handelen in te zien en daar verantwoordelijkheid voor te nemen. Deze proceshouding baart het Gerecht zorgen.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat na te melden straf passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 17a, 17b, 17c en 59 van het Wetboek van Strafrecht BES zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1, primair, subsidiair, meer subsidiair, meest subsidiair en uiterst subsidiair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
16 (zestien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. S.A. Carmelia, bijgestaan door mr. O.H.M. Leito, zittingsgriffier, en op 10 oktober 2024 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op Bonaire.
Uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Caribisch Nederland (IGO Bonaire).
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 27 maart 2024, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 2024003420_20240327_140500.doc.
3.Proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris d.d. 5 september 2024.
4.Proces-verbaal onderzoek d.d. 14 juni 2024, geregistreerd onder Actpol nummer 2024003420.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 maart 2024, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 2024003420_20240328_105041.
6.Proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris d.d. 13 augustus 2024.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 maart 2024, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 2024003420_20240328_151328.
8.Proces-verbaal van verdenking d.d. 27 maart 2024, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 20240327.1717.349.
9.HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051.
10.Fotomap onderzoek projectiel d.d. 28 maart 2024 en fotomap letselfotografie d.d. 24 mei 2024, beide geregistreerd onder Actpol nummer 2024003420.
11.Verwezen wordt naar voetnoot nummer 2.
12.Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces d.d. 19 september 2024.
13.Fotomap onderzoek projectiel d.d. 28 maart 2024 en fotomap onderzoek [medeverdachte] d.d. 10 april 2024, beide geregistreerd onder Actpol nummer 2024003420.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 april 2024, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 2024003420_20240404_94754.doc.
15.Proces-verbaal getuigenverhoor bij de rechter-commissaris van 13 augustus 2024.