ECLI:NL:OGEABES:2024:154

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
400.00096/24
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.A. Carmelia
  • O.H.M. Leito
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak zware mishandeling door schuld en vuurwapenbezit op Bonaire

In deze strafzaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is de verdachte vrijgesproken van zware mishandeling door schuld en vuurwapenbezit. De zaak vond plaats op 10 oktober 2024, met een eerder onderzoek op 19 september 2024. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, [slachtoffer], door met een vuurwapen te schieten. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en volledige schadevergoeding aan het slachtoffer. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet opzettelijk handelde. Het Gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet en dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het letsel van het slachtoffer. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het handelen dat de schade zou hebben veroorzaakt.

Uitspraak

Parketnummer: 400.00096/24

Uitspraak : 10 oktober 2024 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[medeverdachte],

geboren op [geboortedatum] 1996 op [geboorteplaats],
wonende op [woonplaats], [adres].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2024. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.A. Gonet, advocaat op Bonaire.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie, mr. T.L.M. Keller, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1 uiterst subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, en met als bijzondere voorwaarde reclasseringsbegeleiding.
Haar vordering behelst voorts de volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van een daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat:
Feit 1
Primair
hij, op of omstreeks 26 maart 2024, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel 300 jo. 47, jo. 49, wetboek van strafrecht BES)
Subsidiair
hij, op of omstreeks 26 maart 2024, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet met gebruikmaking van een wapen, als bedoeld bij het tweede lid van artikel 1 van de Wapenwet BES, [slachtoffer] heeft mishandeld, door meermalen, althans eenmaal, met een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer] te schieten, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
(Artikel 314a jo 315, jo. 49 wetboek van strafrecht BES)
Meer subsidiair
hij, op of omstreeks 26 maart 2024, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, met een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel 315 jo. 47, jo. 49, wetboek van strafrecht BES)
Meest subsidiair
hij, op of omstreeks 26 maart 2024, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld, door meermalen, althans eenmaal, met een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer] te schieten;
(Artikel 313, jo. 49 wetboek van strafrecht BES)
Uiterst subsidiair
hij, op of omstreeks 26 maart 2024, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig, in een motorvoertuig,
  • een (doorgeladen) vuurwapen bij zich heeft gehad, en/of
  • een (doorgeladen) vuurwapen in zijn hand(en) heeft gehad in de directe nabijheid van [slachtoffer] en/of
  • zich er niet, althans niet voldoende, van heeft vergewist of dat vuurwapen geladen was en/of
  • de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald, althans niet heeft voorkomen dat dat vuurwapen is afgegaan,
waarbij een schot uit dat vuurwapen is afgegaan en die [slachtoffer] door een kogel in de arm en/of knie, althans het lichaam, werd getroffen, zulks terwijl verdachte en/of zijn mededaders niet deskundig is/zijn op het gebied van (vuur)wapens en/of terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders, onder invloed was/waren van alcohol,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, te weten een schotwond in de knie, althans het lichaam, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- en beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
(Artikel 321, jo. 49 wetboek van strafrecht BES)
Feit 2
hij, op of omstreeks 26 maart 2024, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, voorhanden heeft gehad een vuurwapen of een ander soortgelijk voor bedreiging of afdreiging geschikt voorwerp en/of munitie, in elk geval één of meer scherpe patro(o)nen, zijnde een vuurwapen en/of munitie in de zin van de Vuurwapenwet BES;
(Artikel 3 jo. 11 van de Vuurwapenwet BES, jo. Artikel 49 wetboek van strafrecht BES)
Voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen op Bonaire.

1. [slachtoffer] deed op 27 maart 2024 aangifte van mishandeling met een vuurwapen c.q. poging doodslag. Zij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:

“Gisteravond rond 19:30 uur werd ik door mijn neef [medeverdachte] opgehaald. (…) Toen [medeverdachte] mij ophaalde, kwam hij in een witte pick-up (…). [medeverdachte] trad op als bestuurder, ik zat op de achterbank, in het midden. (…) Naast mij zat een vriend van [medeverdachte]. (…)
Op een gegeven moment was ik bezig op mijn telefoon. Ik hoorde plotseling een harde knal. (…) Ik keek naar mijn lichaam en zag dat ik onder het bloed zat. Ik zag ook dat ik een gat in mijn linkerknie had. (…)
In het ziekenhuis werd ik behandeld voor een verwonding aan mijn rechterarm. Ik denk dat de kogel mijn rechterarm had geschramd en vervolgens mijn linkerknie had geraakt. De kogel penetreerde mijn knie via de binnenkant van mijn knie (…). Ik werd geopereerd en de kogel werd eruit gehaald. (…) Volgens de dokter mag ik vandaag naar huis.“ [2]

2. [slachtoffer] werd op 5 september 2024 door de rechter-commissaris in strafzaken als getuige verhoord. Zij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:

“(…) Direct na het schot wist ik dat het wel van binnenuit de auto moest komen. De knal was ontzettend hard. (…) [3]

3. Op 28 maart 2024 heeft de verbalisant [verbalisant 1], werkzaam bij het bureau Forensische Opsporing, het uit het been van [slachtoffer] gehaalde projectiel onderzocht. Hij heeft het volgende gerelateerd:

“Op donderdag 28 maart 2024 omstreeks 08:30 uur, kreeg ik van de hoofdagent [verbalisant 2] een plastic potje met daarin een projectiel dat uit het been van [slachtoffer] werd verwijderd bij het ziekenhuis. (…) Op 28 maart 2024 omstreeks 11:00 uur heb ik, verbalisant, het projectiel onderzocht: Het betrof een zilverkleurig projectiel. Uit onderzoek bleek dit te zijn een kaliber 22. (…)” [4]

4. De verdachte werd op 28 maart 2024 omstreeks 12:00 uur door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] verhoord. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:

“(…) Op dinsdag 26 maart 2024 was er een afscheidsfeest van twee collega’s die terug naar Nederland zouden gaan. Wij stopten om 16:00 uur
(toevoeging GEA: met werken)en gingen thuis douchen en omkleden. (…)[medeverdachte] had mijn pick-up (…) Rond 17:00 uur had [medeverdachte]
(toevoeging GEA: de verdachte)mij thuis opgehaald en waren wij naar het feest bij Van den Tweel gegaan. Het feest was rond 19:00 uur afgelopen. (…) [medeverdachte] wilde verder gaan drinken en hij zou zijn nichtje thuis ophalen. Het nichtje (…) wordt [slachtoffer] genoemd. (…)[slachtoffer] kwam naast mij zitten. [medeverdachte] stapte in de auto als bestuurder.
Toen [medeverdachte] in de auto stapte, begon hij met een vuurwapen te zwaaien en te zeggen om te kijken wat hij had. Ik moet erbij zeggen dat wij bij het feestje beiden hadden gedronken en dat wij beiden dronken waren.
Ik had aan [medeverdachte] gezegd om te stoppen met het zwaaien met het vuurwapen. Ik probeerde het vuurwapen van hem af te pakken en daar ging het fout. Toen ik het vuurwapen in mijn hand had, hoorde ik ineens een harde knal. (…) [medeverdachte] had het vuurwapen dan van mij teruggepakt. [medeverdachte] stapte uit de auto. Ik bleef naar mijn lichaam kijken en zag dat er veel bloed uit mijn linkerhand stroomde. Ik keek naar waar [slachtoffer] zat en zag dat zij ook uit de auto was gestapt. (…)
Ik ben aan mijn linker pink en mijn linkerdijbeen verwond. Ik zat achter de bijrijder stoel en [slachtoffer] zat achter de bestuurderstoel. Er werd 1 schot gelost. (…)” [5]

5. De verdachte werd op 13 augustus 2024 door de rechter-commissaris in strafzaken verhoord. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:

“(…) Ik pakte het pistool van [medeverdachte] af met mijn rechterhand en bracht in een beweging het pistool naar beneden waardoor het laag bij mijn middel afging. (…) Mijn vinger kan ik niet meer goed bewegen. Ik heb daar ook geen gevoel meer in. (…)” [6]

6. [medeverdachte] werd op 28 maart 2024 omstreeks 15:55 uur door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] verhoord. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:

“(…) Op die dag
(toevoeging GEA: 26 maart 2024)was er een afscheidsfeest voor iemand op het werk. (…) Toen het feest eindigde tussen 19:00 en 19:30 uur, waren wij naar mijn woning gegaan. Ik was samen met [verdachte]. Wij reden in de witte pick-up van [verdachte]. Ik trad op als bestuurder van de pick-up. Wij gingen naar mijn woning om mijn nichtje [slachtoffer] op te halen. (…) [7]
De feiten
Het Gerecht stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 26 maart 2024 was er een afscheidsfeest op het werk van de verdachte. Op het feest hebben zowel de verdachte als de verdachte [medeverdachte] (hierna: de verdachte [medeverdachte]) gedronken. Na het feest gingen de verdachte en de verdachte [medeverdachte] naar de woning van de verdachte [medeverdachte] om zijn nichtje [slachtoffer] op te halen om verder te gaan stappen. Zij woont op hetzelfde erf als de verdachte [medeverdachte]. De verdachte [medeverdachte] trad op als bestuurder van de witte pick-up van de verdachte. De verdachte zat op de achterbank alwaar ook het nichtje van de verdachte [medeverdachte] is gaan zitten. De verdachte zat rechts van [slachtoffer], het nichtje van [medeverdachte].
Ook de officier van justitie en de raadsman van de verdachte gaan uit van deze feiten en omstandigheden.
De verklaringen van de verdachte en de verdachte [medeverdachte] over hetgeen hierna heeft plaatsgevonden staan lijnrecht tegenover elkaar. De verdachte heeft van begin af aan tot aan de zitting toe herhaaldelijk verklaard dat de verdachte [medeverdachte] – bij het ophalen van [slachtoffer] – in de auto, die nog voor diens woning geparkeerd stond, was gestapt en met een vuurwapen in de hand begon te zwaaien en te zeggen om te kijken naar wat hij had. Nadat de verdachte de verdachte [medeverdachte] tevergeefs had aangesproken om te stoppen met het zwaaien met het vuurwapen, probeerde hij het vuurwapen van hem af te pakken, waarop het wapen één keer afging. De verdachte [medeverdachte] had vervolgens het vuurwapen van de verdachte teruggepakt en stapte vervolgens uit de auto. Zowel de verdachte als [slachtoffer] zijn door het schot gewond geraakt. De verdachte werd in zijn linker pink en in zijn linkerdijbeen verwond. [slachtoffer] werd op haar rechterarm geschramd. De kogel kwam vervolgens in de omgeving van haar linkerknie vast te zitten. [slachtoffer] is hierna door haar ouders naar het ziekenhuis gebracht. De verdachte [medeverdachte] had de verdachte bij een begraafplaats in de buurt van het ziekenhuis afgezet, waarna de verdachte de rest van de weg naar het ziekenhuis te voet heeft afgelegd.
De verdachte [medeverdachte] heeft op zijn beurt (tijdens het eerste politieverhoor) verklaard dat hij na het ophalen van [slachtoffer] wegreed en ter hoogte van Mentor een harde knal had gehoord. Vervolgens zag hij dat zowel de verdachte als [slachtoffer] bloed aan hun hand had. Op verzoek van [slachtoffer] was hij naar de woning teruggekeerd om haar thuis af te zetten, waarna zij door haar ouders naar het ziekenhuis werd gebracht. Vervolgens heeft hij de verdachte naar het ziekenhuis gebracht. Hij vermoedt dat de verdachte het vuurwapen had, maar heeft het vuurwapen zelf niet gezien en had nadien in de auto niet naar het vuurwapen gezocht.
Het Gerecht acht de lezing van de gebeurtenissen van de verdachte [medeverdachte] ongeloofwaardig en overweegt daartoe als volgt. De verdachte heeft van begin af aan tot aan de zitting toe op hoofdlijnen consistent en gedetailleerd verklaard. Het Gerecht heeft geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van de verklaringen van de verdachte te twijfelen en kent in het bijzonder gewicht toe aan het feit dat hij zichzelf bij de politie heeft aangegeven en dat hij met zijn verklaring niet alleen de verdachte [medeverdachte], maar ook zichzelf belast. Ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de verdachte geloofwaardig en authentiek overgekomen.
Het voorgaande kan echter niet gezegd worden van de verdachte [medeverdachte]. Volgens het proces-verbaal van verdenking [8] heeft de verdachte [medeverdachte] bij het ziekenhuis verklaard dat hij op de bewuste dag inderdaad met het slachtoffer [slachtoffer] was en dat ze naar een Chinese bar in Antriol zijn gegaan en daar alcohol hadden gedronken. Vervolgens is de verdachte [medeverdachte] een vriendin gaan halen en is [slachtoffer] alleen bij de bar achter gebleven. Toen hij terugkwam was [slachtoffer] niet meer aanwezig. De verdachte [medeverdachte] werd vervolgens opgebeld om met spoed naar het ziekenhuis te komen. Aldaar zag hij dat [slachtoffer] een schietwond had. Volgens de politieagenten die ter plekke waren kwam de verdachte [medeverdachte] erg zenuwachtig over en bleef hij de hele tijd stotteren, waardoor zij het gevoel kregen dat hij iets achterhield. Daarnaar gevraagd heeft de verdachte [medeverdachte] naar het oordeel van het Gerecht geen aannemelijke verklaring kunnen geven voor hetgeen hij in eerste instantie heeft verklaard, anders dan dat hij bang was om zijn baan te verliezen. Indien de verdachte [medeverdachte] niet betrokken was bij het schietincident had hij immers van aanvang af in die zin kunnen verklaren.
Tijdens zijn eerste verhoor bij de politie, zoals hiervoor weergegeven, heeft de verdachte [medeverdachte] een andere verklaring afgelegd, die in strijd is met zijn bij het ziekenhuis afgelegde verklaring.
Reeds uit laatstgenoemde verklaring kan het Gerecht niet anders concluderen dan dat de verdachte [medeverdachte] van begin af aan weg wilde blijven van het schietincident. Aan dit oordeel draagt ook bij dat de verdachte [medeverdachte] zijn verwonde vriend niet eens bij het ziekenhuis heeft willen afzetten, maar op een afstand van het ziekenhuis. Ook dat heeft hij kennelijk gedaan om zelf buiten beeld te blijven. Tot slot heeft de verdachte verklaard dat het schietincident op het terrein van de woning van de verdachte [medeverdachte] en [slachtoffer] heeft plaatsgevonden. De verdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat het schieten elders heeft plaatsgevonden, namelijk ter hoogte van Mentor toen zij richting Playa reden. Over de plaats waar het schietincident heeft plaatsgevonden verklaart [slachtoffer], in tegenstelling tot de verdachte [medeverdachte], dat zij zich nog in de straat waar zij woont bevonden, en dat ze nog niet bij Mentor waren. Ook voormelde verklaring over de plaats van het schietincident heeft de verdachte [medeverdachte] naar het oordeel van het Gerecht afgelegd om het schietincident niet met hem of met zijn directe omgeving in verband te brengen.
Het slachtoffer [slachtoffer], tevens nicht van de verdachte [medeverdachte], heeft tijdens het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat zij en de verdachte [medeverdachte] achteraf geconcludeerd hebben dat het wel de verdachte zou moeten zijn geweest die heeft geschoten. Voorts had ook zij geen vuurwapen gezien. Het Gerecht heeft in dit verband de familieband tussen de verdachte [medeverdachte] en [slachtoffer] onder ogen gezien en acht het tekenend dat [slachtoffer] slechts tegen de verdachte een vordering benadeelde partij heeft ingediend en niet ook tegen de verdachte [medeverdachte], haar neef, terwijl zij er in haar aangifte geen melding van maakt wie er heeft geschoten.
Het scenario dat de verdachte heeft geschetst, kan naar het oordeel van het Gerecht buiten redelijke twijfel worden vastgesteld en daar zal het Gerecht dan ook van uitgaan.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat – kort en samengevat – niet kan worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en bewust de trekker van het vuurwapen heeft overgehaald. Met zijn handelen wilde de verdachte een ongeluk voorkomen toen hij zag hoe de verdachte [medeverdachte] met het vuurwapen aan het zwaaien was, aldus nog steeds de raadsman.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Opzet
De verdachte is onder 1 ten laste gelegd dat hij het slachtoffer [slachtoffer] – kort gezegd –:
  • primair; heeft getracht opzettelijk van het leven te beroven;
  • subsidiair; heeft mishandeld met een pistool, terwijl het zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
  • meer subsidiair; heeft getracht opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een pistool;
  • meest subsidiair: heeft mishandeld met een pistool.
Het Gerecht zal derhalve eerst moeten beoordelen of de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden de conclusie rechtvaardigen dat de verdachte met (voorwaardelijk) opzet heeft gehandeld. Met de officier van justitie en de raadsman is het Gerecht van oordeel dat opzet niet kan worden bewezen, ook niet in voorwaardelijke zin. Het Gerecht zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en het meest subsidiair tenlastegelegde.
Zwaar lichamelijk letsel
De verdachte is vervolgens onder 1 uiterst subsidiair ten laste gelegd dat hij door zijn schuld het slachtoffer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Het Gerecht ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het letsel van het slachtoffer [slachtoffer] als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd, dan wel als zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de ambts- en beroepsbezigheden van voornoemde persoon is ontstaan.
Ingevolge artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht BES wordt hij aan wiens schuld te wijten is dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt of zodanig lichamelijk letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening zijner ambts- of beroepsbezigheden ontstaan, gestraft met een gevangenisstraf of hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de eerste categorie.
Ingevolge artikel 84 van het Wetboek van Strafrecht BES worden onder zwaar lichamelijk letsel onder meer begrepen ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat en voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening zijner ambts- of beroepsbezigheden.
Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van ‘zwaar lichamelijk letsel’ sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. [9]
Het Gerecht stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat één schot is gelost dat de linker pink van de verdachte heeft geperforeerd, vervolgens zijn dijbeen heeft geraakt, vervolgens de rechterarm van het slachtoffer [slachtoffer] heeft geschramd, en uiteindelijk voor aan haar knie is komen vast te zitten. Het slachtoffer kon na medische ingreep voor haar verwondingen direct naar huis.
Ten aanzien van de verwondingen van het slachtoffer [slachtoffer], bevat het dossier de volgende informatie:
- een fotomap [10] met daarin een foto van het projectiel, het litteken op de arm van het slachtoffer en dat aan de binnenzijde van haar been ter hoogte van haar linkerknie;
- de verklaring van het slachtoffer waarin zij verklaart dat zij wel kan lopen, maar dat het een beetje pijn doet, en dat de verwonding aan haar rechterarm geen pijn doet [11] ;
- het schrijven van het slachtoffer [12] waarin zij te kennen geeft dat zij een groot litteken op haar rechterarm en een klein litteken op haar linkerbeen heeft, en dat zij bij het tillen van zware dingen last krijgt van haar been en dat die pijn soms plotseling komt terwijl zij bezig is.
Hoewel het letsel door het slachtoffer als ernstig en vervelend wordt ervaren, voldoet het niet aan het juridische criterium voor het aannemen van zwaar lichamelijk letsel. Ook de in de fotomap van het slachtoffer [slachtoffer] afgebeelde littekenvorming aan haar arm en been is onvoldoende om te spreken van zwaar lichamelijk letsel. Een litteken op zich is geen letsel en kan daarom op zichzelf geen zwaar lichamelijk letsel opleveren. Het kan wel, tezamen met het letsel waarvan het een overblijvend teken is, onderdeel van het juridische begrip zwaar lichamelijk letsel uitmaken. Het Gerecht acht daarbij van belang dat uit het dossier niet blijkt van de aard en ernst van de verwondingen, in hoeverre het letsel van het slachtoffer blijvend is, en in hoeverre uitzicht op volledig herstel bestaat. Een medische verklaring ter onderbouwing van het een of het ander had in de rede gelegen, maar zulks ontbreekt. Aldus kan niet worden geconcludeerd dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Reeds op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, dient de verdachte ook ter zake van het als feit 1 uiterst subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Bij deze stand van zaken behoeft de schuldvraag van de verdachte ter zake van het door het slachtoffer [slachtoffer] opgelopen letsel, geen beantwoording.
Voorhanden hebben van een vuurwapen
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte het vuurwapen in handen had, omdat hij dat wapen van de verdachte [medeverdachte] wilde afpakken om ernstige ongelukken te voorkomen. De verdachte heeft het vuurwapen dus niet opzettelijk voorhanden gehad, aldus nog steeds de raadsman.
Naar het oordeel van het Gerecht volgt ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde uit de bewijsmiddelen dat de verdachte het vuurwapen op een gegeven moment voorhanden heeft gehad, namelijk toen hij zag dat de verdachte [medeverdachte] ermee zwaaide en in zijn belevenis het ergste wilde voorkomen door het van hem af te pakken. Daarmee staat vast dat de verdachte het vuurwapen bewust aanwezig had.
De situatie dat de verdachte onverhoeds of ongewild kortstondig een wapen van een ander in handen krijgt of onverwacht kennis krijgt van de aanwezigheid in zijn nabijheid van een wapen van een ander, terwijl hij redelijkerwijs daarvan niet direct afstand kan nemen, doet zich in casu niet voor. De verdachte, van wie niet is gebleken dat hij kennis heeft van en geoefend is in het hanteren van vuurwapens, heeft er bewust voor gekozen de confrontatie aan te gaan met [medeverdachte], die op dat moment met het vuurwapen te keer ging. Naar het oordeel van het Gerecht is uit de stukken van het geding en het verhandelde ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat de verdachte zich redelijkerwijs niet direct had kunnen distantiëren door, in plaats van de confrontatie met [medeverdachte] aan te gaan met alle gevolgen van dien, bijvoorbeeld uit de auto te stappen en zich van de desbetreffende locatie te verwijderen. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Het Gerecht is evenwel van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich eerder dan het moment waarop de verdachte [medeverdachte] met het vuurwapen in de auto begon te zwaaien bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen, waardoor geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de verdachte [medeverdachte]. De verdachte zal daarom in zoverre worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Voor het overige kan het als feit 2 tenlastegelegde voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie wettig en overtuigend worden bewezenverklaard.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op
of omstreeks26 maart 2024, op het eiland Bonaire,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,voorhanden heeft gehad een vuurwapen
of een ander soortgelijk voor bedreiging of afdreiging geschikt voorwerpen
/ofmunitie,
in elk geval één of meer scherpe patro(o)nen,zijnde een vuurwapen en
/ofmunitie in de zin van de Vuurwapenwet BES
.;
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 1 en strafbaar gesteld in artikel 11 van de Wapenwet BES. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Overtreding van de verbodsbepaling van artikel 1 van de Wapenwet BES, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In dat verband kan aansluiting worden gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor een “vuurwapenbezit in de auto”, als indicatie een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar, gegeven.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een (verboden) vuurwapen en munitie. Het verboden en ongecontroleerde bezit van een vuurwapen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en vormt een inbreuk op de rechtsorde.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde dan ook niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt.
Het Gerecht houdt in het voordeel van de verdachte rekening dat hij niet eerder is veroordeeld ter zake van misdrijf. Ook houdt het Gerecht rekening met zijn persoonlijke omstandigheden. Hij heeft een vaste baan en wordt door zijn leidinggevende als een goede werknemer met een groot verantwoordelijkheidsgevoel ervaren. De rapportages van de reclassering maken melding van een persoon die zijn leven redelijk goed op orde heeft en dat reclasseringstoezicht niet noodzakelijk is. De kans op recidive wordt laag ingeschat.
Ten voordele van de verdachte houdt het Gerecht bij de strafoplegging ook rekening met zijn proceshouding. De verdachte heeft vanaf het begin openheid van zaken gegeven en daarmee verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen, ondanks dat er sprake was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
Daarbij houdt het Gerecht in vergaande mate rekening met de omstandigheden waaronder de verdachte het vuurwapen en de munitie voorhanden heeft gehad.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat na te melden straf passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt $ 8.000,-.
De gevorderde schade bestaat uit immateriële schade.
Nu het Gerecht de verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, kan de benadeelde partij niet in haar vordering worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 17a, 17b, 17c en 59 van het Wetboek van Strafrecht BES zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1, primair, subsidiair, meer subsidiair, meest subsidiair en uiterst ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
270 (tweehonderdzeventig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot
243 (tweehonderd drieënveertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. S.A. Carmelia, bijgestaan door mr. O.H.M. Leito, zittingsgriffier, en op 10 oktober 2024 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op Bonaire.
Uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Caribisch Nederland (IGO Bonaire).
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 27 maart 2024, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 2024003420_20240327_140500.doc.
3.Proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris d.d. 5 september 2024.
4.Proces-verbaal onderzoek d.d. 14 juni 2024, geregistreerd onder Actpol nummer 2024003420.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 maart 2024, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 2024003420_20240328_105041.
6.Proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris d.d. 13 augustus 2024.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 maart 2024, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 2024003420_20240328_151328.
8.Proces-verbaal van verdenking d.d. 27 maart 2024, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 20240327.1717.349.
9.HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051.
10.Fotomap onderzoek projectiel d.d. 28 maart 2024 en fotomap letselfotografie d.d. 24 mei 2024, beide geregistreerd onder Actpol nummer 2024003420.
11.Verwezen wordt naar voetnoot nummer 2.
12.Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces d.d. 19 september 2024.