ECLI:NL:OGEABES:2024:29

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
BON202300435
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. S. Lanshage
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tewerkstellingsvergunning voor vreemdeling als hulp in de huishouding

In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba het beroep van [eiser] tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een tewerkstellingsvergunning voor het laten werken van een vreemdeling als hulp in de huishouding. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had de aanvraag afgewezen op basis van een vermeende familierechtelijke relatie tussen [eiser] en de vreemdeling, en het ontbreken van hulpbehoevendheid. Het Gerecht oordeelt dat de afwijzing niet op de oorspronkelijke grond kan blijven staan, maar dat de minister wel een andere, valide reden heeft aangedragen die de afwijzing kan dragen. Het Gerecht concludeert dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat niet is aangetoond dat [eiser] hulpbehoevend is in de zin van de relevante wetgeving. De rechtsgevolgen van de bestreden beschikking blijven in stand, maar het Gerecht veroordeelt de minister tot betaling van proceskosten aan [eiser].

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE

Uitspraak

in de zaak tussen:

[eiser],

domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat te Bonaire,
eiser,
gemachtigde: mr. A.T.C. Nicolaas,
tegen

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de minister),

verweerder,
gemachtigde: Z.M.M Cecilia-Wolff.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het beroep van [eiser] tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een tewerkstellingsvergunning voor het laten werken van een vreemdeling ([naam vreemdeling]) als hulp in zijn huishouding.
1.1
Bij beschikking van (3 april 2023 (uitgereikt op 9 mei 2023) heeft de minister
de aanvraag van [eiser] afgewezen. Het bezwaar van [eiser] tegen deze afwijzing heeft de minister niet op andere gedachten gebracht. Bij beschikking van 8 augustus 2023 (verzonden op 24 augustus 2023) heeft de minister het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard en de afwijzende beschikking gehandhaafd (de bestreden beschikking).
1.2 [
Eiser] heeft beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
Het Gerecht heeft het beroep van [eiser] op 19 januari 2024 op zitting behandeld. Tegelijkertijd heeft het Gerecht het beroep van [de vreemdeling] behandeld. Dat beroep is gericht tegen de afwijzing van de door haar verzochte machtiging voorlopig verblijf. Het beroep van [de vreemdeling] is bij het Gerecht geregistreerd onder nummer BON202300436. [Eiser] en zijn gemachtigde waren bij de zitting aanwezig. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.4
Tijdens die behandeling heeft [eiser] opgemerkt dat is beoogd om de vreemdeling te laten wonen in een appartement op zijn erf, en niet in zijn woning. Omdat de aanvraag van [eiser] nog geen deel uitmaakte van de processtukken, kon het Gerecht niet beoordelen hoe de woonsituatie van de vreemdeling is aangeduid in de aanvraag, en of de minister daarmee rekening heeft gehouden bij de beoordeling van die aanvraag. Het Gerecht heeft het onderzoek daarom geschorst om de minister in gelegenheid te stellen alle op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen (waaronder de volledige aanvraag), en om daarnaast een tweetal punten nader toe te lichten. Van deze gelegenheid heeft de minister gebruik gemaakt. [Eiser] is na ontvangst van de nadere stukken van de minister in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren en om in te gaan op de stelling van de minister in zijn verweerschrift dat geen sprake is van hulpbehoevendheid. [Eiser]heeft binnen de daarvoor gestelde termijn een reactie ingediend.
1.5
Aangezien partijen toestemming hebben gegeven om uitspraak te doen zonder nadere zitting en het Gerecht zich voldoende acht voorgelicht, heeft het Gerecht het onderzoek op 1 maart 2024 gesloten.

Beoordeling door het Gerecht

2.1
Het Gerecht beoordeelt in deze uitspraak de afwijzing van de aanvraag door de minister aan de hand van de beroepsgronden van [eiser]. Hierbij is leidend wat [eiser] heeft aangevraagd. Daarover bestond op de zitting nog onduidelijkheid. Uit de aanvraag die de minister na de zitting alsnog heeft overgelegd, blijkt dat [eiser] voor de vreemdeling hetzelfde woonadres heeft opgegeven als voor hem zelf (adres eiser) en dat op dit adres 3 personen zullen gaan verblijven (het Gerecht begrijpt: [eiser], zijn partner en de vreemdeling). Ook uit de bijgevoegde foto’s van de beoogde woonplek van de vreemdeling, blijkt
nietdat het om een appartement bij de woning gaat, in plaats van om de woning zelf. Ter beoordeling ligt dus voor of de minister een aanvraag om een
inwonendehulp terecht heeft afgewezen. Dat [eiser] mogelijk na een toewijzing van zijn aanvraag de vreemdeling in strijd met zijn aanvraag in een appartement buiten zijn woning zou laten wonen, is in het kader van deze procedure niet relevant.
2.2
Het Gerecht komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. De grond waarop de minister de aanvraag in de bestreden beschikking heeft afgewezen, klopt niet. In het verweerschrift heeft de minister een andere grond aan de afwijzing ten grondslag gelegd. Omdat die grond de afwijzing wel kan dragen, ziet het Gerecht aanleiding om de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking wel in stand te laten. Hierna legt het Gerecht uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
3.1 [
eiser] en [naam partner eiser] hebben een affectieve relatie en wonen samen op het adres [adres eiser].
3.2 [
De vreemdeling] is de dochter van [partner eiser]. Zij woont in de Dominicaanse Republiek en heeft de Dominicaanse nationaliteit.
3.3 [
Eiser] heeft klachten aan zijn schoudergewricht waaraan hij op 6 januari 2023 is geopereerd. Hij heeft vanwege deze medische klachten op 16 januari 2023 een tewerkstellingsvergunning aangevraagd voor [de vreemdeling] voor de functie ‘hulp in huis’. Deze aanvraag heeft geleid tot de procedure zoals vermeld in de inleiding van deze uitspraak.
Welke regels zijn van toepassing in deze zaak?
4. De wettelijke bepalingen die van belang zijn voor de vraag of verweerder de aanvraag van eiser heeft kunnen afwijzen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.1
Kortgezegd komt het toetsingskader in deze zaak op het volgende neer.
Het is verboden voor een werkgever om een vreemdeling huishoudelijke diensten te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. Op grond van een algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de gronden waarop een tewerkstellingsvergunning kan worden geweigerd. In dit geval is in artikel 6, eerste lid, van het BuWav BES de nadere regel gesteld dat een vergunning voor het verrichten van arbeid door inwonend personeel slechts kan worden verleend in een beperkt aantal situaties. Een van die situaties is het geval dat sprake is van een echtpaar waarvan één van hen door ziekte of ouderdom hulpbehoevend is (onder c).
Waarom heeft de minister de aanvraag van [eiser] afgewezen?
5. De minister heeft aan de afwijzing van de aanvraag in het bestreden besluit en in het verweerschrift (deels) verschillende redenen ten grondslag gelegd.
5.1
In de bestreden beschikking is de afwijzing als volgt gemotiveerd:
“Gelet op de familierechtelijke relatie tussen de vreemdeling en [eiser] en het werk dat voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst is er (deels) geen sprake van arbeid dat ten dienste van de werkgever wordt verricht. Omdat het huishouden ook grotendeels zal bestaan tussen werkgever en werknemer zal een (groot) deel van de werkzaamheden die worden gedaan voor werknemer zelf en haar eigen huishouden ten goede komen. Hierdoor kan er niet worden geconcludeerd dat de vreemdeling arbeid voor “de werkgever” gaat verrichten. Men kan op grond van de Wet vreemdelingen BES geen werkgever van zichzelf zijn Als de arbeid door de vreemdeling zelf voor eigen rekening en risico wordt verricht en het product vervolgens wordt aangeboden, is er dus geen vergunningplichtige werkgever aan te wijzen.”
5.2
In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat de aanvraag om de volgende twee redenen moet worden afgewezen.
I. Geen sprake van hulpbehoevendheid.[Eiser] heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat sprake is van hulpbehoevendheid in de zin van artikel 6, eerste lid, onder c, van de BuWav BES. Voor de vraag wat onder hulpbehoevendheid moet worden verstaan, sluit verweerder aan bij de definitie daarvan in de Nederlandse Algemene nabestaandenwet, namelijk:
een persoon die vanwege ziekte of een of meer stoornissen van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard blijvend niet in staat is een eigen huishouding te voeren daar hij dagelijks aangewezen is op intensieve zorg van anderen.Volgens verweerder is in het geval van [eiser] niet aan dit criterium voldaan. Met een doktersverklaring heeft [eiser] aangetoond dat hij een operatie heeft ondergaan, maar niet is gebleken dat hij hierdoor hulpbehoevend is geworden, als hiervoor bedoeld.
II
. De vreemdeling gaat haar eigen huishouden draaienDe vreemdeling is de dochter van de partner van [eiser]. De vreemdeling gaat voor haar werkgever (eiser), haar moeder en voor zichzelf koken. Alles wat zich in huis bevindt, is voor gezamenlijk gebruik. De vreemdeling heeft geen aparte keuken, wasmachine of ijskast. Er is zodoende geen onderscheid te maken tussen het huishouden van [eiser] en zijn partner, en dat van de vreemdeling zelf. Dat betekent dat de vreemdeling haar eigen huishouden zal gaan draaien.
Wat voert [eiser] aan tegen de bestreden beschikking?
Strijd met het motiveringsbeginsel
7. [Eiser] voert allereerst aan dat de bestreden beschikking een motiveringsgebrek bevat. Verweerder heeft de aanvraag namelijk afgewezen, omdat sprake zou zijn van een familierechtelijke relatie tussen [eiser] en de vreemdeling. In de bestreden beschikking is deze vermeende familierechtelijke relatie echter niet nader toegelicht.
7.1
Deze beroepsgrond slaagt. Het Gerecht motiveert dit als volgt.
7.2 [
Eiser] is de partner van de moeder van de vreemdeling. Zonder nadere uitleg, die ontbreekt, is niet inzichtelijk waarom de minister ervan uitgaat dat sprake is van een familierechtelijke relatie tussen [eiser] en de vreemdeling. Ook het vervolg van de redenering in de bestreden beschikking kan het Gerecht niet volgen. Die redenering kan de afwijzing niet dragen. In de omstandigheid dat de minister in zijn verweerschrift tot andere overwegingen is gekomen, vindt het Gerecht bovendien bevestiging dat de motivering in de bestreden beschikking tekortschiet. Het Gerecht komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de bestreden beschikking een motiveringsgebrek bevat en daarom niet in stand kan blijven. Het beroep van [eiser] is daarom gegrond.
Heeft de minister de afwijzing in het verweerschrift alsnog goed onderbouwd?
8. De minister heeft zoals gezegd de afwijzing in zijn verweerschrift anders gemotiveerd. Het Gerecht zal met het oog op finale geschilbeslechting en gelet op artikel 50, derde lid, van de War BES hierna beoordelen of deze motivering de afwijzing wél kan dragen.
9. Het Gerecht is van oordeel dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat niet is aangetoond dat sprake is van hulpbehoevendheid in de zin van artikel 6, aanhef en eerste lid, onder c van de BuWav BES. Hierbij is het volgende van belang.
9.1
Een aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning voor inwonend huishoudelijk personeel kan uitsluitend worden verleend als de arbeid wordt verricht ten behoeve van de in artikel 6, eerste lid van de BuWav BES genoemde categorie personen. In deze zaak staat uitsluitend ter discussie of [eiser] voldoet aan de in het eerste lid onder c genoemde categorie: een echtpaar waarvan een der echtelieden door ziekte of ouderdom hulpbehoevend is.
9.2 [
Eiser] voert aan dat hij aan dit criterium voldoet. Volgens [eiser] zoekt de minister voor de invulling van het begrip ‘hulpbehoevendheid’ ten onrechte aansluiting bij de Nederlandse Algemene Nabestaandenwet. In plaats daarvan moet aansluiting worden gezocht bij het dagelijks spraakgebruik, waarbij onder hulpbehoevendheid wordt verstaan: degene die voor een deel van zijn dagelijks leven afhankelijk is van de hulp door iemand anders. Uit de door hem overgelegde medische informatie blijkt dat daarvan in zijn geval sprake is, aldus [eiser].
9.3
Naar het oordeel van het Gerecht leidt dit argument van [eiser] niet tot de conclusie dat sprake is van hulpbehoevendheid als bedoeld van artikel 6, aanhef en eerste lid, onder c van het BuWav BES. Want ook als wordt uitgegaan van de definitie die [eiser] bepleit, dan heeft hij nog niet aangetoond dat hij daaraan voldoet. Het Gerecht stelt hierbij voorop dat de datum die relevant is voor de beoordeling in deze zaak de datum is waarop de minister de bestreden beschikking heeft genomen (8 augustus 2023). [Eiser] heeft uitsluitend geneeskundige verklaringen overgelegd van 6 januari 2023 en 7 januari 2023, waaruit volgt dat het defect aan zijn schoudergewricht heel groot was, dat hij daaraan op 6 januari 2023 is geopereerd, dat hij de eerste vier weken daarna oefeningen moest doen zonder gewichten en na drie maanden met gewichten. Deze informatie biedt onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat [eiser] ook nog op 8 augustus 2023 voor een deel van zijn dagelijks leven afhankelijk was van de hulp van anderen. Dat betekent dat niet is aangetoond dat is voldaan aan de voorwaarde dat sprake moet zijn van hulpbehoevendheid als hiervoor bedoeld. Dat leidt tot de slotsom dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen.
10. Omdat deze reden de afwijzing al kan dragen, hoeft de tweede in het verweerschrift genoemde afwijzingsgrond geen verdere bespreking meer.
11. [ Eiser] heeft ten slotte nog aangevoerd dat de minister in de zaken
[geval 1], [geval 2] en [geval 3] wel een tewerkstellingsvergunning heeft verleend. Volgens [eiser] zijn die gevallen gelijk aan zijn geval en moet de minister op grond van het gelijkheidsbeginsel ook aan hem een vergunning verlenen.
11.1
De minister heeft in reactie daarop gemotiveerd naar voren gebracht dat in alle drie de door [eiser] genoemde gevallen de zorg voor minderjarige kinderen centraal staat.
11.2
Het Gerecht stelt voorop dat het beroep op gelijkheidsbeginsel ziet op gelijke behandeling in gelijke gevallen. Gelet op de toelichting van de minister hebben de drie gevallen waar [eiser] naar heeft verwezen betrekking op de zorg voor minderjarige kinderen. Al om deze reden is naar het oordeel van het Gerecht geen sprake van gelijke gevallen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet. Dat betekent dat de minister dus niet op grond van het gelijkheidsbeginsel aan [eiser] een vergunning had moeten verlenen.
Conclusie en gevolgen
12. Het beroep is gegrond. Het Gerecht zal de bestreden beschikking vernietigen, maar zal de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking in stand laten. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag van [eiser] om een tewerkstellingsvergunning in stand blijft.
13. Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het griffierecht van USD 84,- aan [eiser] vergoeden en krijgt [eiser] ook een vergoeding voor de door hem gemaakte proceskosten. Deze vergoeding bedraagt USD 782,- omdat de gemachtigde van [eiser] een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, waarde per punt USD 391,-).

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep gegrond;
  • vernietigtde bestreden beschikking;
  • bepaaltdat de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking in stand blijven;
  • veroordeeltverweerder tot betaling aan eiser van zijn proceskosten tot een bedrag van USD 782,-;
  • bepaaltdat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van USD 84,- aan hem vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. drs. S. Lanshage, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Schaft, griffier.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open binnen
zes wekenna de dag van kennisgeving van de uitspraak.
Wet arbeid vreemdelingen BES
Artikel 1
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
(..)
b.
werkgever:
(..)
2. de natuurlijke persoon die een ander huishoudelijke of persoonlijke diensten laat verrichten;
Artikel 2
1. Het is een werkgever verboden een vreemdeling arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.

Artikel 6

1. Een tewerkstellingsvergunning kan onder beperkingen worden verleend.
(..)
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van het eerste lid.
Artikel 9
Een tewerkstellingsvergunning kan worden geweigerd:
(..)
d. wegens het niet in acht nemen van een beperking waaronder een eerdere vergunning is verleend of wegens het niet naleven van een daaraan verbonden voorschrift;
e. op andere bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen gronden die per openbaar lichaam kunnen verschillen.

Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen BES (BuWav BES)

Artikel 6

1. Onverminderd de overige vereisten voor het verkrijgen van een tewerkstellingsvergunning, wordt deze voor het verrichten van arbeid door inwonend huishoudelijk personeel slechts verleend, indien de arbeid wordt verricht ten behoeve van:
a. een echtpaar met minderjarige kinderen, waarvan beide echtelieden werkzaam zijn;
b. een alleenstaande met inwonende minderjarige kinderen;
c. een echtpaar waarvan een der echtelieden door ziekte of ouderdom hulpbehoevend is;
d. een alleenstaande die bejaard of anderszins hulpbehoevend is;
e. een echtpaar, waarvan een of beide echtelieden wegens diens positie in een bedrijf of in de gemeenschap regelmatig uithuizig is.
2. Ten bewijze van het gestelde in het eerste lid, aanhef en onderdelen c en d, wordt een doktersverklaring overgelegd.
3. Het eerste lid, aanhef en onderdelen a, c en e, en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op niet-huwelijkspartners die duurzaam samenleven.