In deze zaak gaat het om een kort geding waarin eiser, een allround onderhoudsman, zich verzet tegen zijn ontslag op staande voet door zijn werkgever, Bonaire Employment & Cleaning Services B.V. (BECS). Eiser was sinds december 2022 of maart 2023 in dienst bij BECS en had op 20 oktober 2023 een verlenging van zijn arbeidsovereenkomst getekend. Op 4 april 2024 werd hij ontslagen omdat hij niet was komen opdagen voor een opdracht, wat door BECS werd aangemerkt als werkweigering. Eiser betwistte de werkweigering en stelde dat hij niet op het werk was verschenen omdat hij een document van de IND nodig had dat zijn leidinggevende niet wilde ondertekenen. Eiser had eerder waarschuwingen ontvangen voor ongepast gedrag, waaronder het zonder toestemming betreden van een hotelkamer. De rechter oordeelde dat de reden voor het ontslag op staande voet geldig was, omdat eiser zich niet had gehouden aan zijn verplichtingen als werknemer. De rechter concludeerde dat het ontslag niet nietig was en wees de vorderingen van eiser af, waarbij hij ook werd veroordeeld in de proceskosten.