ECLI:NL:OGEABES:2024:80

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
BON2024000274
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en werkweigering in kort geding

In deze zaak gaat het om een kort geding waarin eiser, een allround onderhoudsman, zich verzet tegen zijn ontslag op staande voet door zijn werkgever, Bonaire Employment & Cleaning Services B.V. (BECS). Eiser was sinds december 2022 of maart 2023 in dienst bij BECS en had op 20 oktober 2023 een verlenging van zijn arbeidsovereenkomst getekend. Op 4 april 2024 werd hij ontslagen omdat hij niet was komen opdagen voor een opdracht, wat door BECS werd aangemerkt als werkweigering. Eiser betwistte de werkweigering en stelde dat hij niet op het werk was verschenen omdat hij een document van de IND nodig had dat zijn leidinggevende niet wilde ondertekenen. Eiser had eerder waarschuwingen ontvangen voor ongepast gedrag, waaronder het zonder toestemming betreden van een hotelkamer. De rechter oordeelde dat de reden voor het ontslag op staande voet geldig was, omdat eiser zich niet had gehouden aan zijn verplichtingen als werknemer. De rechter concludeerde dat het ontslag niet nietig was en wees de vorderingen van eiser af, waarbij hij ook werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

registratienummer: BON2024000274
datum uitspraak: 12 juli 2024
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te Bonaire,
eiser,
gemachtigde: mr. A. El Moubachar,
tegen
de besloten vennootschap
BONAIRE EMPLOYMENT &
CLEANING SERVICES B.V.
gevestigd te Bonaire,
gedaagde.
Partijen zullen hierna eiser en BECS genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift
  • de conclusie van antwoord
  • de mondelinge behandeling van 3 juli 2024, waar partijen (vertegenwoordigd) zijn verschenen.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Eiser is sinds december 2022 of maart 2023 – partijen zijn het niet eens over de datum – in dienst bij BECS als allround onderhoudsman. Op 20 oktober 2023 zijn partijen met een schriftelijke overeenkomst een verlenging van de arbeidsovereenkomst overeengekomen met ingang van 1 januari 2024 voor een periode van twaalf maanden.
2.2.
In een brief van 28 maart 2023 heeft eiser een waarschuwing gekregen voor het op 22 maart 2023 zonder toestemming betreden van een hotelkamer in het Windsock resort met het doel om mogelijke door hotelgasten achtergelaten spullen weg te nemen. Voor eenzelfde handelen op 18 maart 2023 had eiser daarvoor al een mondelinge waarschuwing gekregen.
2.3.
Bij brief van 4 april 2024 is eiser op staande voet ontslagen met als reden dat hij niet is komen opdagen bij een opdracht waarvoor hij zich diezelfde dag om 8:00 uur had moeten melden.
2.4.
Naar aanleiding van het ontslag heeft eiser om een bemiddeling gevraagd van de afdeling Arbeidszaken van de Rijksdienst Caribisch Nederland. De bemiddeling is mislukt. In het daarvan opgemaakte rapport staat over de gebeurtenissen die voor het ontslag op staande voet aanleiding hebben gegeven onder meer:
Verzoek
Op 4-4-24 is meneer naar kantoor gegaan met uniform naar werk gegaan en een brief van de IND die ondertekend moet worden door de werkgever. Bij aankomst kreeg meneer te horen dat de werkgever het formulier voor IND niet gaat ondertekenen omdat meneer niet langer dan 1 jaar bij hen in dienst is. Meneer heeft een vriend van hem gebeld om hem te komen helpen met praten met de werkgever. De situatie is geëscaleerd waar de werkgever meneer politie heeft gebeld en hun niet van het terrein wilde laten gaan totdat de politie kwam. De politie kwam iets voor 9 uur. Hierna heeft meneer te horen gekregen dat hij per direct is ontslagen. (…)
Verklaring
Gesproken met de werkgever op 11-04-2024.
(…)
[eiser] komt op het werk met een formulier van de IND voor onbepaalde tijd en wilt dat de werkgever dit ondertekend. Werkgever geeft aan dat zij niet gaan tekenen omdat [eiser] geen 5 jaar bij hen dienst is. [Eiser] moet naar de IND met zijn brief.
Op dit moment zitten er 3 werknemers in een pick-up te wachten op [eiser] omdat zij met zijn 4e om 8 uur aanwezig moeten zijn op de locatie van Building Depot. [Eiser] geeft bij receptie aan met de baas te willen praten over het formulier van de IND. Receptie werd verteld aan [eiser] dat hij moet opschieten om naar locatie te gaan omdat ze om 8 uur moeten beginnen en het was nu al 07.58 uur. [Eiser] geeft aan dat hij met zijn eigen auto gaat en niet de pick-up van werk waar de andere 3 collega’s in zitten. Administratieve medewerker en receptie zien dat [eiser] en de pick-up achter elkaar wegrijden. Na 20 minuten zien zij een zwarte pick-up het terrein oprijden maar ze zien niet wie erin zit doordat de glazen donker zijn. Na een paar minuten zien ze dat [eiser] het terrein komt oprijden waardoor zij verbaasd blijven omdat meneer om 8 uur op locatie moest zijn en zij in de veronderstelling waren dat [eiser] naar werk is gegaan.
(…)
[Eiser] en [vriend van eiser] komen beide aan in kantoor en beginnen ruzie te maken over her feit dat de werkgever heeft gezegd dat zij dit formulier van IND niet willen tekenen. Werkgever geeft aan dat ze [eiser] en zijn vriend hebben weggestuurd maar dat beide weigerde om te gaan.
(…)
Werkgever geeft aan dat er tegen bemiddeling mogelijk is. Dat ze [eiser] meerdere waarschuwingen hebben gegeven maar dat het incident op 4 april de druppel was. (…)
Ik heb [eiser] gebeld en verteld dat wat werkgever aangaf wat er is gebeurd. Beide verhalen komen overeen. Het enige wat niet overeenkomst is dat [eiser] vertelde dat hij om 07:45 uur op kantoor aankwam en niet is wegegaan. [Eiser] heeft zijn vriend gebeld voor hulp en heeft op kantoor gewacht totdat zijn vriend kwam.
Werkgever geeft aan dat zij op camera hebben dat [eiser] het terrein heeft verlaten tegen 8 uur en samen met 3 andere collega’s wegreed. Meneer is teug gekomen tegen 8:20 uur en kwam toen samen met zijn vrined, terwijl de werkgever in de veronderstelling was dat meneer naar zijn werk locatie is gereden toen hij om 08.00 uur wegreed.
Hierop vertelde [vriend van eiser] dat het klopt dat [eiser] van het terrein is afgegaan en daarna terugkwam.
2.5.
Bij brief van 25 mei 2024 – kennelijk foutief gedateerd 25 mei 2023 – heeft de gemachtigde van eiser de nietigheid van het ontslag ingeroepen.

3.De vordering

3.1.
Eiser vordert BECS te gelasten het salaris vermeerderd met alle emolumenten aan eiser te betalen vanaf de datum van stopzetting daarvan tot aan de dag waarop hij rechtsgeldig zal zijn ontslagen c.q. zijn arbeidsovereenkomst van rechtswege zou eindigen alsmede BECS te gelasten aan eiser de zogenaamde vertragingsrente ex 7A:1614q BW BES te betalen vanaf de datum waarop de loondoorbetaling is gestaakt tot aan de dag der algehele voldoening, vermeerderd met de wettelijke rente te betalen vanaf 4 april 2024 tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2.
Eiser legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij ten onrechte op staande voet is ontslagen omdat van de daarvoor door BECS gegeven grond van werkweigering geen sprake is geweest.
3.3.
BECS voert verweer.
3.4.
Op de stellingen en het verweer van partijen zal hierna, voor zover nodig, (verder) worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van eiser bij de gevraagde voorzieningen volgt uit de aard van de vorderingen, namelijk, de doorbetaling van het loon na een naar stelling van eiser ten onrechte gegeven ontslag op staande voet.
4.2.
Een arbeidsovereenkomst kan met onmiddellijke ingang worden beëindigd wegens een dringende reden (zie artikel 7A:1615o lid 1). Die dringende reden moet dermate zwaarwegend zijn dat van degene die de arbeidsovereenkomst opzegt, redelijkerwijze niet kan worden verlangd de arbeidsovereenkomst nog langer voort te zetten.
4.3.
De dringende reden die BECS aan het ontslag ten grondslag legt is dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan werkweigering. De leidinggevende van eiser ging ervan uit dat na een discussie met eiser over een verzoek van hem om een document van de IND te ondertekenen, hij toch nog naar de voor hem op die dag ingeplande afspraak ging, zoals de leidinggevende hem had verzocht. Eiser meldde zich echter even daarna opnieuw bij deze leidinggevende, nu met een vriend die voor hem in het Papiamentu het woord kon doen. Daarmee was het voor de leidinggevende duidelijk dat eiser niet alsnog naar de voor hem ingeplande opdracht was gegaan. Dat was voor de leidinggevende de druppel die de emmer deed overlopen. Er waren eerder problemen met eiser waarvoor hij eerder een schriftelijke waarschuwing had gekregen. Het ging om het zonder toestemming betreden van een hotelkamer om daar naar door hotelgasten achtergelaten spullen te zoeken.
4.4.
Eiser betwist de door BECS geschetste gang van zaken. Het klopt dat hij een discussie had met zijn leidinggevende over het ondertekenen van een document van de IND. Hij had deze handtekening van zijn leidinggevende nodig om van de IND een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd te krijgen. Zijn leidinggevende wilde het document ten onrechte niet ondertekenen. Daarna is hij weggelopen, maar heeft hij, anders dan BECS stelt, het terrein van BECS niet verlaten. Hij heeft een vriend van hem gebeld om namens hem het woord te voeren in het Papiamentu. Vervolgens werden hij en zijn vriend door de leidinggevende en/of ander personeel van BECS in het kantoor opgesloten. Verder stelt hij dat hij onder het minimumloon wordt betaald en dat er ten onrechte inhoudingen op zijn salaris worden gedaan in verband met schade na een ongeluk met een bedrijfsauto.
4.5.
De beoordeling is nu als volgt. De gegeven reden voor het ontslag op staande voet kan als een geldige dringende reden worden aanvaard. Eiser had zich als werknemer van BECS voor en bij een opdracht moeten melden. Dat heeft hij niet gedaan. Hij wilde dat zijn leidinggevende eerst een door hem voorgelegd document van de IND zou ondertekenen. Eiser had daarmee kunnen, en ook moeten, wachten tot een later moment. Hij had de uitvoering van zijn werkzaamheden van die dag daarvan niet afhankelijk mogen stellen. Of zijn leidinggevende het document van de IND had moeten ondertekenen – BECS bestrijdt dat hij daartoe was gehouden omdat eiser volgens haar geen aanspraak op een verblijf voor onbepaalde tijd kon maken – kan in het midden blijven. Voor de beoordeling is dat niet van belang. Evenmin is van belang of hij op enig moment het terrein van BECS heeft verlaten om daarna weer in het kantoor van BECS terug te keren. Ook niet van belang is of eiser het juiste salaris heeft gekregen, en hij en zijn vriend op enig moment door de leidinggevende en andere medewerkers van BECS in het kantoor werden opgesloten. Dat zijn op zichzelf staande gebeurtenissen. Deze raken niet aan de voor het ontslag op staande voet gegeven reden.
4.6.
Van een buitenproportionele ernstige sanctie is geen sprake. Het niet aan het werk gaan van eiser wordt aangemerkt als een zodanig ernstige schending van de op hem rustende verplichting zich jegens BECS als een goed werknemer te gedragen en daarmee als een dermate ernstige inbreuk op het vertrouwen dat BECS in hem moest kunnen stellen, dat van BECS redelijkerwijs niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat eiser eerder, voor andere feiten, een herhaalde schriftelijke waarschuwing had gekregen. Ook deze eerdere feiten, het zonder toestemming betreden van hotelkamers om daarin te zoeken naar door hotelgasten achtergelaten spullen, getuigen ervan dat eiser zijn eigen plan trekt en zijn eisen stelt. Die mag hij hebben maar hij mag, zoals gezegd, de uitvoering van zijn werkzaamheden daarvan niet afhankelijk stellen. Dat BECS als werkgever op een aantal terreinen tekort zou schieten kon hem in redelijkheid geen verontschuldiging geven om niet aan het werk te gaan.
4.7.
Gelet op het voorgaande is niet te verwachten dat de rechter in een eventuele door eiser te entameren bodemprocedure zal concluderen dat het ontslag nietig is. De vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
4.8.
Met het voorgaande zal eiser als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten worden aan de zijde van BECS begroot op nihil.

5.De beslissing

Het gerecht, rechtdoende in kort geding,
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt eiser in de kosten van de procedure, aan de zijde van BECS begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman, rechter, en uitgesproken op
12 juli 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.