ECLI:NL:OGEABES:2025:109

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 november 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
BON202400352
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en limitering tot twee jaar na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, gaat het om een verzoek van de vrouw om partneralimentatie van USD 6.000,00 per maand na de echtscheiding van partijen, die op 12 december 2023 is ingeschreven. De man, die verweer voert, vraagt om de alimentatie op nihil te stellen of te limiteren tot USD 1.000,00 per maand voor een periode van maximaal twee jaar. De vrouw en man zijn op 11 juni 2017 getrouwd en leven sinds december 2022 gescheiden. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw twee minderjarige kinderen heeft uit een eerder huwelijk en de man twee meerderjarige kinderen uit een eerdere relatie. De vrouw heeft gedurende het huwelijk een levensstandaard van USD 22.319,26 per maand gehad, maar heeft haar uitgaven inmiddels weten te reduceren tot USD 9.417,86 per maand. De man heeft een inkomen van EUR 14.560,81 en een kostenoverzicht van EUR 13.270,87. Het gerecht heeft vastgesteld dat de vrouw een aanvullende behoefte heeft van USD 2.513,00 per maand, en dat de man voldoende draagkracht heeft om hierin te voorzien. Het gerecht heeft de partneralimentatie vastgesteld op USD 2.513,00 per maand, maar heeft de duur van de alimentatieverplichting beperkt tot twee jaar na de uitspraak, gezien de omstandigheden van de zaak en de korte duur van het huwelijk. De overige verzoeken zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA zittingsplaats Bonaire

Registratienummer: BON202400352
Datum uitspraak: 26 november 2025
BESCHIKKING
in de zaak van
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende in Bonaire,
gemachtigde: mr. M.M.A. van Lieshout,
tegen
[de man],
hierna: de man,
ingeschreven in Bonaire, thans verblijvende in Spanje,
gemachtigde: mr. G.B. Steward.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingediend op 2 augustus 2024
- het verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek
- de brief van 25 oktober 2024 met bijlagen van de zijde van de man
- de mondelinge behandeling van 30 oktober 2024, waarbij de vrouw en de man bijgestaan door hun respectievelijke gemachtigden aanwezig waren en waarbij zij het woord hebben gevoerd, de gemachtigde van de man aan de hand van pleitnotities,
- de mondelinge behandeling van 5 maart 2025, waarbij de vrouw en de man bijgestaan door hun respectievelijke gemachtigden aanwezig waren en waarbij zij het woord hebben gevoerd, de gemachtigde van de man aan de hand van pleitnotities,
- de brief van 9 juni 2025 met bijlagen van de zijde van de man
- de e-mail van 10 juni 2025 met bijlagen van de zijde van de vrouw.
1.2.
De uitspraak is (nader) bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 11 juni 2017, binnen gemeenschap van goederen, te Utrecht (Nederland) met elkaar getrouwd.
2.2.
Uit dit huwelijk zijn geen kinderen geboren.
2.3.
De vrouw heeft twee nog minderjarige kinderen uit een eerder huwelijk. De man heeft twee inmiddels meerderjarige kinderen uit een eerdere relatie.
2.4.
Partijen leven sinds december 2022 gescheiden. Vanaf toen heeft de man de vrouw enige tijd maandelijks een bedrag van ongeveer USD 2.500,00 per maand betaald bestemd voor haar levensonderhoud.
2.5.
Het huwelijk is op 12 december 2023 ontbonden door inschrijving in de daarvoor bestemde registers.
2.6.
Partijen kwamen tijdens de mondelinge behandeling van 30 oktober 2024 het volgende overeen:
Partijen zullen met elkaar verder spreken over het treffen van een regeling voor zowel de verdeling als een eventueel te betalen partneralimentatie.
Partijen nemen daarvoor maximaal vier maanden.
Gedurende die periode zal de man USD 2500,00 betalen aan de vrouw, telkens tegen de eerste van elke maand, de eerste termijn te betalen uiterlijk voor 1 november 2024. Bedoeld bedrag zal volledig ter beschikking staan aan de vrouw.
Voor de gezamenlijke kosten, dat wil zeggen kosten verband houdende met de ontbonden goederengemeenschap, zijn partijen ieder voor de helft draagplichtig. Dat betekent dat indien deze kosten of een deel daarvan door de één worden betaald, deze voor de helft door de ander worden gedragen. Een afrekening daarvan zal plaatsvinden in het kader van de verdeling.
2.7.
De ontbonden huwelijksgoederengemeenschap is nog niet verdeeld.

3.De verzoeken, verweren en de beoordeling

3.1.
De vrouw verzoekt het gerecht bij beschikking, voor zoveel als mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man een bedrag van
USD 6.000,00 per maand als bijdrage in haar levensonderhoud (hierna: partneralimentatie) aan de vrouw moet betalen.
3.2.
De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt om de partneralimentatie op nihil te stellen en subsidiair om de door hem aan de vrouw te betalen partneralimentatie op USD 1.000,00 per maand vast te stellen en die alimentatieverplichting te limiteren tot een periode van maximaal twee jaren.
3.3.
Het gerecht stelt het volgende voorop.
Op grond van art 1:157 lid 1 BW BES kan de rechter bij de echtscheiding of bij latere uitspraak aan de echtgenoot die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich in redelijkheid kan verwerven, op diens verzoek een laste van de andere echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud toekennen.
De rechter kan op verzoek van één van de echtgenoten de uitkering toekennen onder vaststelling van voorwaarden en van een termijn. Deze vaststelling kan niet ten gevolge hebben dat de uitkering later eindigt dan 12 jaar na de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand (lid 3).
Indien de duur van het huwelijk niet meer bedraagt dan vijf jaar en uit dit huwelijk geen kinderen zijn geboren, eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de duur van het huwelijk en die aanvangt op de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand (lid 6).
(Aanvullende) Behoefte
3.4.
De vrouw stelt dat de maandelijkse uitgaven tijdens het huwelijk
USD 22.319,26 per maand bedroegen. Verder stelt zij - onder verwijzing naar bankstatements – dat zij haar huidige maandelijkse lasten noodgedwongen heeft weten te reduceren tot USD 9.417,86 per maand.
3.5.
De man heeft de door de vrouw gestelde bedragen gemotiveerd betwist. De man wijst er ook op dat de vrouw haar behoefte onvoldoende met stukken heeft onderbouwd. Bovendien beschikt de vrouw over voldoende inkomen om volledig in haar eigen levensonderhoud te kunnen voldoen, aldus de man.
3.6.
Het gerecht overweegt als volgt. Bij de bepaling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, waarin een aanwijzing kan worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd, en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde.
3.7.
De vrouw heeft de door haar gestelde welstand onderbouwd aan de hand van twee behoeftelijsten (zie onder 3.4.). Die lijsten bevatten echter kosten voor de minderjarige kinderen van de vrouw uit een eerdere relatie waarvan niet duidelijk is geworden hoe hoog die zijn, en kosten verband houdend met de echtelijke woning die maar deels voor rekening van de vrouw (en deels voor rekening van de man) en is verder zodanig gemotiveerd betwist door de man, en gelet op die betwisting onvoldoende met bewijsstukken onderbouwd, dat er niet van kan worden uitgegaan dat deze lijsten een voldoende beeld geven van in de toekomst reële uitgaven van de vrouw. De lijsten zijn daarom niet bruikbaar.
3.8.
De vrouw heeft dus onvoldoende inzicht gegeven in de door haar concreet te maken kosten van levensonderhoud. Dat de vrouw kosten van levensonderhoud heeft acht het gerecht echter wel aannemelijk. Nu een bruikbare behoeftelijst ontbreekt acht het gerecht het onder de gegeven omstandigheden het meest gerede om voor de berekening van de behoefte van de vrouw aan te sluiten bij de door de man opgegeven maandelijkse kosten die hij nu zelf maakt (productie 4, overgelegd op 9 juni 2025), minus de daarin opgenomen woonlasten en de huur voor het appartement van de moeder van de man. De vrouw heeft immers geen woonlasten zoals zij zelf ook heeft aangegeven en, zo voegt het gerecht daaraan toe, zijn deze ook in de toekomst niet te verwachten, althans niet in redelijkheid gelet op het aandeel van de vrouw in de voormalige echtelijke woning. Dit aandeel is van een zodanige hoogte – de woning is getaxeerd op afgerond USD 800.000,00 dat in redelijkheid verwacht mag worden dat zij daarmee een andere, en passende, woning kan vinden. Voor de huur die de man betaalt voor woonruimte van zijn moeder geldt dat hij deze al jaren betaalt, en al voorafgaand aan het huwelijk van partijen, en dat bedrag is dus nooit ten goede gekomen van partijen zodat deze voor de vaststelling van de alimentatie buiten beschouwing blijft.
Het gerecht zal op grond van het bovenstaande voor de behoefte van de vrouw uitgaan van een bedrag van EUR 6.300 (ofwel afgerond ongeveer USD 7.305) per maand.
3.9.
Met het bovenstaande is geen toepassing gegeven aan de Hof-norm ter vaststelling van de behoefte. De reden hiervoor is daarin gelegen dat bij die manier van berekenen de kosten van de minderjarige kinderen van de vrouw van het netto gezinsinkomen moeten worden afgetrokken terwijl niet duidelijk is geworden hoe hoog die kosten zijn.
3.10.
De inkomsten van de vrouw uit inkomen bedragen op basis van de laatste specificaties (EUR 3.501,95 en EUR 631,37 =) EUR 4.133 per maand (ofwel ongeveer USD 4.792). Resteert dus een aanvullende behoefte van (EUR 2.167, omgerekend) afgerond USD 2.513,00 per maand. De vrouw kan niet geacht worden met enig vermogen dat zij nog uit de verdeling zal krijgen in deze behoefte te voorzien. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat zij op dit moment geen verdiencapaciteit heeft.
Draagkracht
3.11.
De man wordt geacht op zijn inkomen (EUR 14.560,81) en overgelegde kostenoverzicht (EUR 13.270,87) voldoende draagkracht te hebben om in de aanvullende behoefte van de vrouw van USD 2.513,00 te kunnen voorzien. Niet alle door de man opgevoerde kosten zijn – als al voldoende onderbouwd - namelijk noodzakelijk of gaan voor op partneralimentatie. Niet aannemelijk is dat de vrouw inclusief de partneralimentatie meer te besteden heeft dan de man.
3.12.
Het gerecht zal de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie gelet op het bovenstaande met ingang van heden vaststellen op USD 2.513,00 per maand.
Limitering
3.13.
De man heeft een beroep gedaan op limitering van de alimentatieverplichting. Op grond van artikel 1:157 lid 4 BW BES heeft, nu het huwelijk van partijen meer dan vijf jaar heeft geduurd, in beginsel als uitgangspunt te gelden dat de verplichting van de man tot het verstrekken van levensonderhoud aan de vrouw van rechtswege eindigt na het verstrijken van een termijn van twaalf jaren na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Het derde lid van dat artikel geeft de rechter de bevoegdheid om op verzoek van één van de echtgenoten voorwaarden te verbinden aan de alimentatieverplichting en/of de duur ervan te limiteren. Een zodanige rechterlijke limitering heeft een definitief karakter in die zin dat het de aanspraken van de onderhoudsgerechtigde – behoudens het in artikel 1:401 lid 2 BW omschreven uitzonderlijke geval – definitief doet eindigen na afloop van de gestelde termijn. In het algemeen is vaststelling van de onderhoudsverplichting voor een bepaalde termijn redelijk indien met voldoende zekerheid en op goede gronden mag worden verwacht dat de onderhoudsgerechtigde na afloop van de voor de alimentatie bepaalde termijn op voor hem passende wijze in zijn eigen levensonderhoud zal kunnen voorzien.
3.14.
Blijkens de wetshistorie is de termijn van twaalf jaren gekozen uitgaande van het ongunstigste geval van een huwelijk waarin het jongste kind geboren werd toen de ouders scheidden. Deze termijn stelt de alimentatiegerechtigde in staat de zorg voor de kinderen op zich te nemen en na verloop van tijd, wanneer de kinderen naar zelfstandigheid toegroeien, zich erop voor te bereiden in eigen levensonderhoud te voorzien. In geval van een kortdurend huwelijk (niet langer dan vijf jaar) dat kinderloos is gebleven, is de maximale termijn de duur van het huwelijk (artikel 1:157 lid 6 BW).
3.15.
De echtscheidingsbeschikking van partijen is op 12 december 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waaruit volgt dat de uitkering tot levensonderhoud van rechtswege in elk geval eindigt op 12 december 2035. Thans ligt ter beoordeling voor of in de onderhavige zaak aanleiding bestaat de uit artikel 1:157 lid 4 voortvloeiende termijn te verkorten.
3.16.
Vaststaat dat uit het huwelijk van partijen geen kinderen zijn geboren. Eveneens staat vast dat beide partijen eerder waren gehuwd/een relatie hadden en dat daaruit wel kinderen zijn geboren. Partijen zijn vijfenhalf jaar gehuwd geweest. Niet in geschil is dat de vrouw voorheen gewerkt heeft en nu een wia-uitkering ontvangt.
3.17.
Het gerecht concludeert uit het voorafgaande dat de vrouw door het huwelijk geen offers heeft hoeven brengen in de zin dat haar verdiencapaciteit negatief is beïnvloed en voorts dat de vrouw door haar huwelijk met de man gedurende relatief korte tijd in een situatie van relatieve hoge welstand heeft geleefd. Voor de jaren direct voorafgaand aan het huwelijk geldt dat haar inkomenssituatie niet duidelijk is, althans niet duidelijk is geworden in de procedure. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van het gerecht niet gesteld kan worden dat het voor de vaststelling van de behoefte in aanmerking te nemen welstandsniveau van de vrouw blijvend gelijkgesteld kan worden aan het welstandsniveau dat zij had gedurende de korte tijd dat het huwelijk van partijen heeft geduurd.
3.18.
Genoemde conclusies, bezien in onderlinge samenhang en in het licht van de hiervoor weergegeven wethistorische informatie met betrekking tot artikel 1:157 leden 4 en 6 BW, brengen het gerecht tot het oordeel dat de wettelijke termijn van de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dient te worden verkort. Reden voor deze aanzienlijke limitering is mede gelegen in het feit dat de man intussen na einde van het huwelijk al enigszins in het levensonderhoud van de vrouw heeft bijgedragen. Het gerecht zal om die reden hierna de einddatum van de door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw conform het verzoek van de man bepalen op twee jaar na heden.
3.19.
De overige verzoeken worden afgewezen.
3.20.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

4.De beslissing

Het gerecht:
4.1.
bepaalt de door de man met ingang van heden te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op USD 2.513,00 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.2.
limiteert de duur van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw tot twee jaar na heden;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.R. Veerman, rechter, en uitgesproken en ondertekend door mr. J.M.J. Keltjens, op 26 november 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.