ECLI:NL:OGEABES:2025:3

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
400.00281/24
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen op Bonaire

In deze strafzaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 30 januari 2025 uitspraak gedaan tegen de verdachte, geboren in 1983 te Bonaire, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 10 november 2024, waarbij een slachtoffer werd doodgeschoten. De verdachte en medeverdachte waren samen met anderen in een restaurant en zijn daarna naar een bar gegaan. Na het schietincident heeft medeverdachte een vuurwapen aan de verdachte overhandigd, waarna het wapen verdween. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar het Gerecht oordeelde dat er voldoende bewijs was voor het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarbij het Gerecht de ernst van de feiten en de impact op de samenleving in overweging nam. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens op Bonaire vormt een groot probleem voor de veiligheid van de inwoners.

Uitspraak

Parketnummer: 400.00281/24

Uitspraak: 30 januari 2025 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1983 te Bonaire,
wonende te Bonaire, woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring op Bonaire.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2025. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. E.J. Winkel, advocaat op Bonaire.
De officier van justitie, mr. L.E. Stroink, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op de camerabeelden niet te zien is dat verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 november 2024 op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging, althans alleen, voorhanden heeft gehad een pistool of revolver, althans een (hand)vuurwapen, althans een voor bedreiging of afdreiging geschikt voorwerp, zijnde een vuurwapen en/of een voor bedreiging of afdreiging geschikt voorwerp in de zin van de Vuurwapenwet BES.
Voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat. [1]
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen op Bonaire.
1.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 14 november 2024, opgenomen op pagina 140 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
“We gingen die avond met zijn allen eten, onder andere ik, mijn zoon [medeverdachte], en [slachtoffer]. Mijn neef [verdachte] kwam ook bij ons zitten. Omstreeks 21:30 waren we klaar en gingen we naar The Bucket om een drankje te doen. Ik ben samen met [verdachte] naar The Bucket gegaan. Op het moment dat we daar stonden kreeg ik een belletje van mijn zoon. Hij zei: “kom naar Spanhoek, kom naar Spanhoek”, hij klonk in paniek en overstuur. Ik ben toen samen met [verdachte] in mijn voertuig gestapt en richting Spanhoek gereden. Op het moment dat ik aan kwam rijden zag ik dat de witte auto van [slachtoffer] geparkeerd stond op de parkeerplaats tegenover Spanhoek. Ik stopte mijn voertuig naast de witte auto. ”
2.
Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 november 2024, opgenomen op pagina 249 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Ik was met een groep met onder andere [slachtoffer] en met [getuige 1], ik denk dat zijn achternaam [achternaam getuige 1] is, uit eten. We waren bij Hato geweest bij de chinees daar, Zung Kong. Ik ben hierna met mijn neef [getuige 1] naar Bucket gereden. [slachtoffer] is samen met de zoon van [getuige 1] naar een andere plek gegaan. Ik weet de naam van zijn zoon niet, ik noem hem Prim. Mijn neef werd op een gegeven moment gebeld door zijn zoon die aan het huilen was. Zijn zoon was bij Spanhoek. We zijn vanuit Bucket meteen naar Spanhoek gereden. We parkeerden tegenover Spanhoek. De zoon van [getuige 1] was samen met [slachtoffer] op de parkeerplaats. Ik zag iemand liggen naast de witte auto aan de bestuurderskant.
O: We tonen verdachte diverse foto's van achter het huisje.
V: We zien jou hier samen met Prim. Hoe kan dat?
A: Ik zie inderdaad dat wij dit waren. Ik droeg een zwarte heuptas.”
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 november 2024, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1], opgenomen op pagina 72 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
“Op 10 november 2024 tussen 22:00 en 22:30 uur reed ik, verbalisant [verbalisant 1], buiten dienst op de openbare weg ‘Kaya L.D. Gerhards’. Ik naderde de Chinese bar/restaurant “Spanhoek” en zag dat er roodkleurige politielinten die wij gebruiken ten einde een plaats delict af te bakenen, gestrekt stond en bracht mijn privé voertuig tot stilstand en liep vervolgens richting betrokken politie lint nadat ik uit mijn privéauto was gestapt. Ik liep in de richting van het politielint dat horizontaal gestrekt was en hoorde stemmen uit de richting van een boom komen en maakte op dat er een paar personen onder de boom stonden. Terwijl ik mijn weg richting de politie lint vervolgde hoorde ik, verbalisant [verbalisant 1] de volgende uitlating dat in de Papiamento werd geuit: " [bijnaam getuige 1] tin e koi tira kaba of [bijnaam getuige 1] a bai ku e koi tira. In het Nederlands vertaald: "[bijnaam getuige 1] heeft al het vuurwapen" of [bijnaam getuige 1] heeft het vuurwapen meegenomen".”
4.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 november 2024, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], opgenomen op pagina 74 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
“Op dinsdag 19 november 2024 deed ik onderzoek in de voor mij toegankelijke politiesystemen naar de bijnaam “[bijnaam getuige 1]”.
Binnen het politieonderzoek ’98.Empana’ van de afdeling IGO werd [getuige 1] verhoord als verdachte. Op de vraag of hij bijnamen heeft, verklaarde hij dat zijn bijnaam "[bijnaam getuige 1]” is.”
5.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 17 december 2024 opgenomen op pagina 135 e.v. van voornoemd dossier voor zover inhoudende:
“Op zondag 10 november 2024 was ik getuige van een schietincident bij Spanhoek.
Die ene jongen die met het slachtoffer in de auto zat, liep achter het schuurtje om iets te verstoppen. Ik zag dat die jongen iets in zijn handen had. Hij liep achter het schuurtje en toen hij terug kwam, waren zijn handen leeg, daarom denk ik dat hij iets daar verstopt had. Dat was nadat het schieten had plaatsgevonden maar nog voordat de politie er was.”
6.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 november 2024, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], opgenomen op pagina 75 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
“Op zondag 10 november 2024, ter plaatse had ik, verbalisant [verbalisant 3], met [getuige 3] gesproken. [getuige 3] verklaarde dat ze na het incident zag dat de zoon van [getuige 1], bijgenaamd [bijnaam getuige 1], wegrende richting het blauwe hutje die op het terrein is van de plaats delict.
[getuige 3] gaf mij aan dat vermoedelijk ging de zoon van [getuige 1], bijgenaamd [bijnaam getuige 1] een vuurwapen schuilen.”
7.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen betreft ‘camerabeelden overdracht VW’, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5], opgenomen op pagina 37 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Naar aanleiding van het schietincident van 10 november 2024 werden er verschillende camerabeelden in de omgeving van de plaats delict gevorderd. Deze werden door mij bekeken.
Samenvatting:
Er gebeurt een schietincident waarbij een slachtoffer komt te overlijden. Kort nadat het slachtoffer werd geschoten, staan enkele personen om het slachtoffer heen. Op de camerabeelden is te zien hoe twee personen weglopen van het voertuig van het slachtoffer en op een afstand samen staan. Ze staan vermoedelijk even in gesprek. Vervolgens komt een grijs voertuig, model hatchback aan rijden met drie (3) inzittenden. De twee personen die in gesprek waren lopen naar dit voertuig toe. Uit onderzoek bleek later dat een (1) van de twee (2) personen "[medeverdachte]" was. Uit onderzoek bleek later dat de voorste bijrijder van de grijze hatchback "[verdachte]" was. Hierna rennen [medeverdachte] en [verdachte] bij een tussengang van het gebouw waar [medeverdachte] dan een voorwerp aan [verdachte] overhandigt. [verdachte] neemt deze aan en stopt het in zijn heuptas en vervolgens lopen zij weer terug richting waar het schietincident had plaatsgevonden.”
8.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen betreft ‘Betere kwaliteit camerabeelden overhandigen VW’, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5], opgenomen op pagina 77 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
“Later tijdens het onderzoek kwamen deze betere kwaliteit camerabeelden binnen. Deze beelden werden door mij verbalisant bekeken waarbij ik het volgende bevond:
Figuur 1: [verdachte] strekt beide handen uit. [medeverdachte] heeft een lichtkleurig voorwerp in zijn handen.
Figuur 2 en 3: [verdachte] neemt met zijn rechterhand een voorwerp aan uit de rechterhand van [medeverdachte].
Figuur 4: Glimmend voorwerp in rechterhand van [verdachte] terwijl hij met zijn linkerhand een voorwerp aanneemt uit de linkerhand van [medeverdachte].
Figuur 5: Grijs voorwerp in de rechterhand van [verdachte]. [verdachte] heeft één of twee vingers gestrekt.
Figuur 6: Vuurwapen in de rechterhand van [verdcahte] met zijn gestrekte wijsvinger langs de slede.
Figuur 8 en 10: Bergt vuurwapen op in zijn heuptas met rechterhand. Langwerpig voorwerp lijkend op een patroonhouder in de linkerhand.
Figuur 12: Bergt met linkerhand de vermoedelijke patroonhouder op.
Figuur 13: Sluit heuptas met rechterhand.”
9.
De eigen waarneming van de rechter bij het op de terechtzitting van 9 januari 2025 bekijken van de camerabeelden met bestandsnaam ‘1121’, vanaf 1:55, inhoudende:
“Ik zie een langwerpig voorwerp dat zilver van kleur is, in de hand van verdachte [verdachte]. Het voorwerp lijkt niet op het blok hasj van de foto bij de KVI op p. 383. Het lijkt alsof de hand niet een blok vastheeft, maar iets langwerpigs. Ook vanwege de manier waarop het voorwerp wordt vastgehouden.” [2]
Bewijsoverwegingen
De feiten en omstandigheden
Het Gerecht stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte was samen met een groep mensen, waaronder zijn neef (getuige 1]), medeverdachte [medeverdachte] (de zoon van [getuige 1]) en [slachtoffer] aan het eten bij een restaurant. Daarna is medeverdachte [medeverdachte] met [slachtoffer] bij het restaurant vertrokken en zijn ze naar de bar genaamd Spanhoek gegaan om sigaretten te kopen. Verdachte [verdachte] is samen met zijn neef [getuige 1] naar The Bucket gegaan. Kort nadat medeverdachte [medeverdachte] en [slachtoffer] de bar Spanhoek hebben verlaten, is [slachtoffer] beschoten op de parkeerplaats tegenover Spanhoek, terwijl [medeverdachte] naast hem in de auto zat. [medeverdachte] belt daarna direct zijn vader op, die op dat moment bij The Bucket is met verdachte. [getuige 1] stapt samen met verdachte onmiddellijk in de auto en rijdt naar medeverdachte [medeverdachte] toe. The Bucket en de plek waar medeverdachte [medeverdachte] en [slachtoffer] zijn beschoten, liggen vlakbij elkaar. Vervolgens komen verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en zijn vader [getuige 1], bij elkaar op de plek waar [slachtoffer] beschoten is. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] lopen dan samen weg. Ze gaan een stukje verderop achter een (blauw) schuurtje/tussengebouw staan. Daar overhandigt [medeverdachte] iets aan [verdachte]. [verdachte] stopt het in zijn buiktasje waarna beide mannen weer teruglopen naar de plaats delict.
Overdracht van een vuurwapen?
Dat [medeverdachte] iets aan [verdachte] heeft overhandigd achter dat schuurtje ontkennen beide verdachten niet. Zij verklaren echter dat het om een plak/brok hasj ging, en niet om een vuurwapen. De vraag die het Gerecht moet beantwoorden, is dus of er een vuurwapen is overgedragen zoals de officier van justitie heeft aangevoerd, of dat het hasj was, zoals de verdachten verklaren.
Het Gerecht vindt wettig en overtuigend bewezen dat het voorwerp dat [medeverdachte] op 10 november 2024 achter het schuurtje aan [verdachte] heeft overhandigd een vuurwapen was, en overweegt in dat verband als volgt.
Met de raadsman is het Gerecht van oordeel dat de camerabeelden niet van zodanige kwaliteit zijn dat enkel op basis daarvan zonder meer is vast te stellen dat het om een vuurwapen gaat. Dat neemt niet weg dat het voorwerp dat op de beelden te zien is naar de eigen waarneming van het Gerecht, veel meer op een vuurwapen lijkt dan op een plak hasj. Ter zitting zijn de beelden bekeken en heeft het Gerecht vastgesteld dat het voorwerp dat wordt overgedragen langwerpig en glimmend is en een vuurwapen zou kunnen zijn. Mede vanwege de manier waarop verdachte [verdachte] met zijn hand het voorwerp vasthoudt. Deze manier past bij het vasthouden van een vuurwapen en niet bij het vasthouden van een plak of blok hasj.
Verbalisant [verbalisant 5] heeft de verschillende camerabeelden meermalen bekeken en hij ziet op de beelden een vuurwapen dat door [medeverdachte] aan [verdachte] wordt overhandigd.
Daarnaast hecht het Gerecht belang aan het volgende.
Opvallend in dit dossier is allereerst het moment waarop [medeverdachte] het voorwerp aan [verdachte] overhandigt. De persoon met wie hij in de auto zat ([slachtoffer]) was net voor zijn ogen doodgeschoten, waarna hij in alle paniek en voordat de politie arriveerde, uit het zicht achter een schuurtje iets wilde overdragen aan [verdachte]. Hieruit volgt dat het om een voorwerp gaat dat verborgen moest blijven voor de politie. Een dergelijke actie is veel beter voorstelbaar wanneer het om een vuurwapen gaat, dan wanneer het om een plak hasj gaat. Een plak hasj is weliswaar ook illegaal, maar het verbergen daarvan lijkt in de hectiek rondom een schietpartij waarbij zojuist iemand is overleden toch van minder belang.
Daar komt bij, dat beide verdachten pas later over de hasj zijn gaan verklaren, namelijk pas nadat zij zijn geconfronteerd met de onderzoeksbevindingen en met name met de beelden. In eerste instantie hebben beide verdachten in het geheel niet verklaard over het overdragen van een voorwerp. [medeverdachte] verklaarde in zijn eerste verhoor dat hij het allemaal niet meer wist, en beriep zich bij confrontatie met de beelden op zijn zwijgrecht. [verdachte] zei in zijn eerste verklaring dat hij ging plassen achter het schuurtje en dat hij niet wist wie er voor hem uit liep. De verklaring over de plak hasj kwam pas later, nadat het dossier was aangevuld en de verdachten zich hierop hadden kunnen beraden. Dat is opvallend.
Opvallend is ook, dat medeverdachte [medeverdachte] zijn verklaring over de hasj een aantal keren heeft gewijzigd. Toen bleek dat bij de aanhouding in de tas van [medeverdachte] hasj was aangetroffen en juist niet in de (heup)tas van [verdachte], verklaarde [medeverdachte] dat hij de hasj van [slachtoffer] wilde wegmaken en dat hij zijn eigen hasj in zijn tas was vergeten. Ter zitting heeft hij zijn verklaring weer veranderd.
Het lijkt er sterk op dat beide verdachten hun verklaringen hebben aangepast aan de onderzoeksbevindingen en dat zij beiden niet de waarheid willen vertellen over het overgedragen voorwerp. Het Gerecht neemt dat mee in de overwegingen.
Ten slotte hecht het Gerecht belang aan de verklaringen van getuigen die die avond ter plaatse waren, en die er eveneens op wijzen dat er een vuurwapen was dat moest worden weggemaakt (en niet een plak hasj). De getuige [getuige 3] denkt te zien dat er een vuurwapen wordt “geschuild” en verbalisant [verbalisant 1] hoort mensen praten over de vader van [medeverdachte], die het ‘schietding’ zou hebben weggemaakt.
Alles afwegende, vindt het Gerecht wettig en overtuigend bewezen dat het voorwerp dat [medeverdachte] op 10 november 2024 achter het schuurtje aan [verdcahte] heeft overhandigd een vuurwapen was. Beide verdachten hebben hiermee een vuurwapen voorhanden gehad.
Bewezenverklaring
Het Gerecht vindt wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 november 2024 op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging
met een ander,voorhanden heeft gehad een vuurwapen, zijnde een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenwet BES.
Het Gerecht vindt niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd; omwille van de leesbaarheid zijn ook wijzigingen aangebracht in de bewezenverklaring (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 3 en artikel 11 van de Vuurwapenwet BES jo. artikel 49 Wetboek van Strafrecht BES. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Het medeplegen van overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenwet BES.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
De straf die aan verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij heeft het Gerecht in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 10 november 2024 is [slachtoffer] doodgeschoten. Nadat dit gebeurde heeft medeverdachte [medeverdachte] vlakbij de plaats delict een vuurwapen aan verdachte [verdachte] overhandigd, waarna het vuurwapen is verdwenen. Verdachte heeft geen openheid van zaken willen geven over waar het wapen is gebleven. Het is tot op de dag van vandaag dan ook onduidelijk gebleven waar het wapen is gebleven.
Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens is momenteel een groot probleem op Bonaire. Het brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en veroorzaakt grote gevoelens van onveiligheid in de samenleving. In deze zaak zijn de consequenties van het ongecontroleerde bezit van vuurwapens op het eiland goed zichtbaar en heeft verdachte de consequenties hiervan ook zelf ondervonden. [slachtoffer], een jongen met wie verdachte kort daarvoor nog samen had gegeten, werd immers beschoten, waarna hij is overleden.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van langere duur met zich brengt.
In dat verband kan aansluiting worden gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor vuurwapenbezit en/of het dragen van een vuurwapen op straat, een gevangenisstraf variërend van 9 maanden tot en met 24 maanden waarvan een deel voorwaardelijk, als indicatie gegeven.
In dit geval houdt het Gerecht er rekening mee dat het vuurwapen niet van verdachte was, en dat verdachte het vuurwapen vermoedelijk kort voorhanden heeft gehad.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat de eis van de officier van justitie, een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, passend en geboden is. Verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
In beslag genomen voorwerpen
Aan de orde zijn voorts de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
Zwarte heuptas van het merk Jordan met inhoud
Op de kennisgeving van inbeslagname staat dat tijdens de insluiting van verdachte een zwarte heuptas met inhoud in beslag werd genomen. Bij de omschrijving staan veel goederen opgenomen en slechts een deel is teruggegeven aan de advocaat, mr. A.T.C. Nicolaas. Blijkens het bewijs van ontvangst heeft de advocaat de volgende goederen uit handen van de politie ontvangen:
  • 1 MCB Debit Card (op naam [verdachte]) verval: 05/28.
  • 1 Business Debit Card (op naam […]) verval: 07/28.
  • 1 ABN Amro Maestro kaart (op naam [verdcahte]) verval: 07/25.
  • 1 Banco di Caribe Debit Card (op naam […]) verval: 11/22.
  • 1 autosleutel (Ilco, blauwkleurig) met een groen gebroken sleutelhanger.
Het Gerecht is van oordeel dat ten aanzien van de overige goederen die op de kennisgeving van inbeslagname staan, te weten de zwarte heuptas van het merk Jorden met de overige inhoud, zich geen strafvorderlijk belang verzet tegen teruggave daarvan aan de verdachte. Daarom zal daarvan de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op artikel 31 van het Wetboek van Strafrecht BES, zoals deze luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
-verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan;

-kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;

-verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;

- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
12 maanden;
- beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
-gelast de teruggave van de in beslaggenomen en nog niet teruggegeven tas met inhoud aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. E.G.C. Groenendaal, bijgestaan door mr. S.D. Rodenboog, en op 30 januari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op Bonaire.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van de RST d.d. 19 december 2024, geregistreerd onder de onderzoeksnaam “
2.Eigen waarneming van het Gerecht ter terechtzitting van 9 januari 2025, zoals die eventueel later – indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld – in het proces-verbaal van die terechtzitting zal worden weergegeven.