ECLI:NL:OGEABES:2025:38

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
BON202500308
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstek in consumentenkrediet met betrekking tot bovenmatige rente en incassokosten

Op 1 oktober 2025 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan in een zaak tussen ISLAND FINANCE (BONAIRE) N.V. en een gedaagde die niet is verschenen. ISLAND FINANCE had een vordering ingediend die op 19 juni 2025 ter griffie was ingekomen. De gedaagde heeft niet binnen de gestelde termijn geantwoord, waardoor het gerecht de vordering toewijsbaar achtte, met uitzondering van de gevorderde boeterente en buitengerechtelijke incassokosten. Het gerecht oordeelde dat de gevorderde boeterente van 5% bovenmatig was, aangezien de rente van 23% per jaar de wettelijke grens overschreed. De wettelijke rente was wel verschuldigd vanaf het moment van verzuim. De buitengerechtelijke incassokosten werden afgewezen omdat deze al waren inbegrepen in een eerder ondertekende schuldbekentenis door de gedaagde. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van USD 9.746,79 aan ISLAND FINANCE, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten, die aan de zijde van ISLAND FINANCE op USD 1.227,00 werden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Registratienummer: BON202500308
Vonnis van 1 oktober 2025
inzake
de naamloze vennootschap
ISLAND FINANCE (BONAIRE) N.V.,
gevestigd te Bonaire,
hierna te noemen IF,
gemachtigde: mr. N.B. Louisa,
tegen
[gedaagde],
wonend te Bonaire,
hierna te noemen [gedaagde],
niet verschenen.

1.Het procesverloop

1.1.
IF heeft gesteld en verzocht als vermeld in het inleidend verzoekschrift met producties, dat op 19 juni 2025 ter griffie is ingekomen. [gedaagde] heeft niet binnen de gestelde termijn geantwoord.
1.2.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Voor de vordering en de feiten en de gronden waarop deze is gebaseerd wordt verwezen naar het aan dit vonnis gehechte verzoekschrift.
2.2.
Nu [gedaagde] niet binnen de gestelde termijn heeft geantwoord, de voorgeschreven formaliteiten in acht zijn genomen en het verzoek niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, is het gevorderde toewijsbaar, behoudens de gevorderde boeterente en de buitengerechtelijke incassokosten. Die zullen worden afgewezen en het gerecht overweegt ten aanzien daarvan het volgende.
2.3.
De gevorderde boeterente komt het gerecht bovenmatig voor. Het gerecht begrijpt dat IF de vordering berekent op basis van het totale bedrag dat de schuldenaar onder de geldleningsovereenkomst uit 2019 verschuldigd was, inclusief de rente (APR) van 23% per jaar over de gehele looptijd van 36 maanden en daarop de door [gedaagde] gedane betalingen in mindering brengt. Daarnaast vordert IF een boeterente van 5 % over achterstallige termijnen in welke termijnen de hiervoor genoemde rente was inbegrepen. IF heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat met haar wijze van berekening van rente en boeterente beneden de grens van (de op dit moment voor Bonairiaanse kredietovereenkomsten afgesloten tussen 1 april 2015 en 1 januari 2020 geldende) 23 % per jaar wordt gebleven. [1] Rente, hoe ook genaamd, die - samen met alle andere met de lening gemoeid gaande kosten - uitgaat boven die grens acht het gerecht in consumentenkredieten als hier aan de orde in strijd met de goede zeden en daarmee nietig als bedoeld in artikel 3:40 lid 1 BW BES. Voor de goede orde wordt hierbij opgemerkt dat wél de wettelijke rente verschuldigd is vanaf de datum dat er verzuim is ingetreden; deze wettelijke rente betreft immers niet ‘met de lening gemoeid gaande kosten’, maar is een wettelijke schadevergoeding wegens een vertraging in de voldoening van een verschuldigde geldsom.
2.4.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten komen het gerecht ongegrond voor, omdat die kosten kennelijk al bij een in 2023 door [gedaagde] ondertekende schuldbekentenis - over wat [gedaagde] toen nog verschuldigd was onder de geldleningsovereenkomst uit 2019 - en de hoofdvordering zijn inbegrepen.
2.5. [
gedaagde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden verwezen, aan de zijde van IF tot nu toe begroot op
USD 419,00 aan griffierecht, USD 159,00 aan kosten exploot, USD 559,00 aan salaris gemachtigde en USD 140,00 aan nakosten (in geval van betekening te verhogen met USD 84,00).

3.De beslissing

Het gerecht:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan IF van een bedrag van USD 9.746,79 te vermeerderen met de wettelijke rente van 19 juni 2025 tot aan de dag van algehele voldoening;
3.2.
verwijst [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van IF begroot op USD 1.227,00;
3.3.
verwijst [gedaagde] in de nakosten die worden begroot op USD 140,00
en worden verhoogd met USD 84,00 bij betekening nadat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na daartoe door IF te zijn aangeschreven vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.P. Hoekstra, rechter, en op 1 oktober 2025 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Artikel 2:5a Regeling financiële markten BES 2012 en vgl. het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van 21 april 2020, met als vindplaats www.rechtspraak.nl, ECLI:NL:OGHACMB:2020:84