ECLI:NL:OGEABES:2025:68

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
24 november 2025
Zaaknummer
BON202500269
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie mondelinge overeenkomst: geldlening of investering?

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, hebben twee broers een geschil over de kwalificatie van een mondelinge overeenkomst. De eiser, die in persoon procedeerde, stelt dat hij een geldlening heeft verstrekt aan zijn broer, de gedaagde, die tevens directeur-grootaandeelhouder is van RAE Marketing B.V. De eiser heeft in totaal US$ 3.000 betaald, waarvan US$ 2.000 via een bankoverschrijving en US$ 1.000 contant. De gedaagde betwist echter dat er sprake is van een geldlening en stelt dat de eiser heeft geïnvesteerd in een evenement georganiseerd door RAE Marketing.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 september 2025, waar beide partijen aanwezig waren, werd de zaak besproken. De rechter oordeelde dat de eiser onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen om te bewijzen dat er een overeenkomst van geldlening was. De rechter hanteerde daarbij de Haviltex-maatstaf, die stelt dat de uitleg van een overeenkomst afhangt van de zin die partijen aan hun bewoordingen mochten toekennen. De rechter concludeerde dat de omschrijving van de betaling door de eiser meer steun biedt voor de uitleg dat het om een investering ging, en niet om een lening. Hierdoor werd de vordering van de eiser tot terugbetaling van het bedrag afgewezen. In het vonnis werd ook besloten om de proceskosten te compenseren, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Registratienummer: BON202500269
Datum uitspraak: 16 september 2025
in de zaak van:
[eiser],
wonend te Bonaire,
eiser, hierna te noemen: [eiser],
procederend in persoon,
tegen
[gedaagde],
wonend te Bonaire,
gedaagde, hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. E.J. Winkel.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift ‘small claim’ van [eiser] van 27 mei 2025 met producties
  • de mondelinge behandeling van 15 september 2025 waar zijn verschenen:
o [eiser]
o [gedaagde], bijgestaan door mr. Winkel die mede aan de hand van spreekaantekeningen het woord heeft gevoerd
o Mevrouw K. Thielman, in haar hoedanigheid van tolk in de Papiamentse taal
- producties 1 t/m 3 van [gedaagde] (overgelegd op de zitting van 15 september 2025)
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn broers van elkaar.
2.2. [
gedaagde] is directeur-grootaandeelhouder van RAE Marketing B.V., een onderneming die evenementen organiseert.
2.3.
Op 24 mei 2024 heeft [eiser] US$ 2.000 overgeboekt op een bankrekening van RAE Marketing met de omschrijving
invershon fiesta 29-06-2024 paga 1K cash 2K online(door de advocaat van [gedaagde] in het Nederlands vrij vertaald als
investering feest 29-06-2024 betaal 1 k contant 2 k online). [eiser] heeft dit geld betaald vanuit zijn onderneming.
2.4.
Op enig moment heeft [eiser] aan [gedaagde] US$ 1.000 cash betaald.
2.5.
RAE Marketing heeft op 29 juni 2024 het evenement ‘Legendz pa Semper’ (in de stukken ook aangeduid als het feest van Magic Sound) georganiseerd.

3.De beoordeling

3.1.
Niet in geschil is dat partijen een mondelinge overeenkomst hebben gesloten op grond waarvan [eiser] aan [gedaagde], althans aan RAE Marketing, US$ 3.000 heeft betaald. Partijen verschillen van mening over de kwalificatie van die overeenkomst en daarmee over het antwoord op de vraag welke verbintenissen daaruit voortvloeien en of die zijn nagekomen.
3.2. [
eiser] stelt dat partijen een overeenkomst van geldlening zijn aangegaan en dat [gedaagde] dus gehouden is om hem dat geld terug te betalen. [gedaagde] betwist dat. [gedaagde] voert aan dat [eiser] US$ 3.000 heeft geïnvesteerd in een verliesgevend evenement van RAE Marketing en dus zijn geld kwijt is.
3.3.
Ook bij de uitleg van een mondelinge overeenkomst komt het aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan de door hen gebezigde bewoordingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex-maatstaf). [1] Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang en kan acht worden geslagen op het feitelijk handelen van partijen.
3.4.
Op grond van de hoofdregel van artikel 129 Rv rust op [eiser], die zich op het bestaan van een overeenkomst van geldlening beroept en de rechtsgevolgen daarvan inroept, de stelplicht en, bij voldoende gemotiveerde betwisting door [gedaagde] c.s., ook de bewijslast van zijn stelling dat hij met [gedaagde] een geldlening is overeengekomen.
3.5.
Het gerecht is van oordeel dat [eiser] in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] onvoldoende feiten en/of omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat partijen mondeling een overeenkomst van geldlening hebben gesloten. Dat wordt hierna uitgelegd.
3.6.
De omschrijving die [eiser] heeft gegeven aan zijn overboeking van US$ 2.000 naar een bankrekening van RAE Marketing, te weten: (vertaald)
investering feest 29-06-2024 betaal 1 k contant 2 k online) biedt steun aan de door [gedaagde] verdedigde uitleg dat [eiser] de intentie had om geld te investeren in het evenement. Dat doet ook de stelling van [eiser] dat hij vaker op deze wijze met [gedaagde] heeft samengewerkt door hem geld te verstrekken en dat hij een keer een deel van de winst heeft ontvangen. Daar tegenover heeft [eiser] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die zijn stelling dat sprake was van een geldleningsovereenkomst te onderbouwen. Dat [gedaagde] had toegezegd dat – onafhankelijk van de resultaten van het feest – de US$ 3.000 zou worden terugbetaald, wordt door hem betwist. [eiser] heeft hier ook geen bewijs van aangeboden. Dat de bedoeling van beide partijen was dat het geld zou worden terugbetaald, is niet in geschil; maar dit ontneemt aan de betaling nog niet het karakter van een investering met het risico dat het bedrag niet (volledig) zou kunnen worden terugbetaald. De stelling die [eiser] aan zijn vordering ten grondslag legt, is daarom niet komen vast te staan.
3.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van [eiser] tot terugbetaling van US$ 3.000 zal worden afgewezen. In de omstandigheden van dit geval en in de familieverhouding tussen partijen, wordt aanleiding gezien om de proceskosten te compenseren.

4.De beslissing

Het gerecht:
4.1.
wijst af het gevorderde;
4.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.P. Hoekstra, rechter, en uitgesproken op 16 september 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 4 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI6319