ECLI:NL:OGEABES:2025:8

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
BON2024000092
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van het Openbaar Lichaam Bonaire voor letsel na val door gebrekkige opstal

In deze zaak heeft eiseres, wonende te Bonaire, het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) aangesproken op grond van artikel 6:174 BW, dat betrekking heeft op de aansprakelijkheid voor gebrekkige opstal. Eiseres heeft op 19 januari 2021 een ongeval gehad op de Kaya Amsterdam, waarbij zij (hersen)letsel heeft opgelopen. Eiseres stelt dat de oorzaak van haar val te wijten is aan een niet-afgedekte straatkolk, die door hevige regenval niet zichtbaar was. Na het ongeval heeft eiseres het OLB aansprakelijk gesteld, maar het OLB heeft de aansprakelijkheid afgewezen wegens gebrek aan bewijs. De procedure omvatte een verzoekschrift, een conclusie van antwoord en een comparitie van partijen op 20 november 2024. Het gerecht heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het niet duidelijk is of de weg voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen. Het OLB heeft gemotiveerd verweer gevoerd en betwist dat de weg gebrekkig was. Het gerecht heeft beide partijen belast met bewijslevering en een getuigenverhoor aangekondigd, dat zal plaatsvinden op de Kaya Amsterdam. Het vonnis is uitgesproken door rechter J.R. Veerman op 29 januari 2025.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Registratienummer : BON202400093
Datum beslissing : 29 januari 2025
VONNIS
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Bonaire,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.M.A. van Lieshout,
tegen
HET OPENBAAR LICHAAM BONAIRE,
zetelend te Bonaire,
gedaagde,
vertegenwoordigd door: mr. A.O. Schuitemaker.
Partijen zullen hierna [eiseres] en het OLB genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- de conclusie van antwoord
- de comparitie van partijen van 20 november 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
eiseres] heeft op 19 januari 2021 een ongeval gehad op de Kaya Amsterdam te Bonaire en zij heeft als gevolg daarvan (hersen)letsel opgelopen.
2.2.
Op 24 oktober 2022 heeft de gemachtigde van [eiseres] het OLB aansprakelijk gesteld voor de schade die [eiseres] heeft geleden als gevolg van het ongeval. Vervolgens heeft er overleg tussen partijen plaatsgevonden en heeft het OLB verzocht om nadere informatie en bewijsstukken met betrekking tot het ongeval.
2.3.
Op 31 juli 2023 heeft het OLB de aansprakelijkheid van de hand gewezen bij gebrek aan voldoende bewijs.

3.De vordering

3.1. [
eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zo begrijpt het gerecht:
- voor recht te verklaren dat het OLB aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade ten gevolge van het ongeval op 19 januari 2021,
- het OLB te veroordelen tot vergoeding van de door [eiseres] geleden materiële en immateriële schade van USD 119.649,90, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de indiening van het verzoekschrift tot de dag der algehele voldoening,
- het OLB te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Het OLB voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1. [
eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat het OLB op grond van artikel 6:174 BW BES jegens haar aansprakelijk is voor de door haar ten gevolge van het ongeval van 19 januari 2021 geleden schade. [eiseres] stelt dat de Kaya Amsterdam ernstige gebreken vertoonde doordat er ter hoogte van de Dienst Ruimte & Ontwikkeling sprake was van een niet-afgedekte straatkolk. Door hevige regenval waardoor plassen op de weg ontstonden was die niet-afgedekte straatkolk op dat moment niet te zien. [eiseres] reed op haar fiets, een mountainbike, en is met haar voorwiel in deze niet-afgedekte straatkolk terecht gekomen. Daardoor is zij ‘gelanceerd’ en enkele meters verder terechtgekomen. Zij heeft haar bewustzijn door de val verloren. Zij heeft geen herinneringen aan de val zelf. Het laatste wat [eiseres] zich herinnert is dat het hard regende en dat de weg niet goed verlicht was. [eiseres] reed op het midden van de weg, omdat het wegdek – dat over het algemeen slecht is daar – op die plek het beste was. Omdat zij bang was om aangereden te worden door naderende auto’s wilde zij dichter bij de stoep gaan fietsen. Anderen hebben haar later verteld dat zij in de niet-afgedekte straatkolk was gereden en daardoor ten val is gekomen.
4.2.
Het OLB heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het OLB betwist dat de weg destijds het door [eiseres] gestelde gebrek vertoonde en dat zij als gevolg daarvan met haar fiets ten val is gekomen. Er is nooit melding gemaakt van een niet-afgedekte straatkolk aan de Kaya Amsterdam. Niet door [eiseres] zelf, maar ook niet door anderen. Er zijn geen foto’s genomen na het ongeval en ook de politie is destijds niet betrokken. De stellingen van [eiseres] zijn alleen gebaseerd op haar eigen invulling van wat er is gebeurd. Volgens het OLB is het juist onwaarschijnlijk dat de val van [eiseres] zou zijn veroorzaakt door de - volgens [eiseres] niet-afgedekte – draaikolk. [eiseres] stelt namelijk aan de overkant van de (tweebaans)weg te zijn gevonden. Voor het OLB is niet duidelijk hoe [eiseres], overigens zijwaarts, kan zijn ‘gelanceerd’ naar de overkant van de weg als zij op fietssnelheid fietste. Door het OLB is zelfs niet vast te stellen of [eiseres] wel op een fiets reed. Verder heeft het OLB zich beroepen op eigen schuld van [eiseres]. [eiseres] had voorzichter moeten zijn en bijvoorbeeld om de plas water heen moeten gaan. Tot slot is het het OLB niet duidelijk in welke toestand [eiseres] verkeerde direct voorafgaand aan het ongeval, bijvoorbeeld of zij onder invloed was van alcohol.
4.3.
Het gerecht overweegt als volgt. Uit artikel 6:174 lid 1 BW BES volgt als hoofdregel dat de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, aansprakelijk is wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat deze aansprakelijkheid bij openbare wegen rust op het overheidslichaam dat moet zorgen dat de weg in goede staat verkeert.
4.4.
Voorop staat dat op het OLB de plicht rust ervoor te zorgen dat de toestand van de weg de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt. Bij het antwoord op de vraag of de weg voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, komt het derhalve aan op de - naar objectieve maatstaven te beantwoorden - vraag of de opstal, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn (de maatstaven zoals die zijn ontwikkeld in Hoge Raad 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236 en herhaald in Hoge Raad 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:831). Deze maatstaven komen overeen met de criteria die door de Hoge Raad zijn geformuleerd in het Kelderluikarrest van 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079, zie daarvoor Hoge Raad 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2283.
4.5.
Uitgaande van het voorgaande is het het gerecht vooralsnog niet duidelijk of de weg ten tijde van het ongeval van [eiseres] op 19 januari 2021 voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen doordat er sprake was van een niet-afgedekte put. Ook is het het gerecht vooralsnog niet duidelijk of het ongeval zich daardoor heeft verwezenlijkt. Het OLB heeft gemotiveerd betwist dat er ten tijde van het ongeval van [eiseres] sprake was van een niet-afgedekte put en dat het ongeval door de – volgens [eiseres] niet-afgedekte – put is veroorzaakt.
4.6.
Op grond van de hoofdregel van artikel 129 Rv BES rust de bewijslast van haar vordering op grond van artikel 6:174 BW BES op [eiseres]. Zij zal tot het leveren van dat bewijs worden toegelaten.
4.7.
Op het OLB rust de bewijslast van de stelling dat sprake is van de door hem gestelde eigen schuld van [eiseres]. In dit kader is met name van belang of [eiseres] gegeven de omstandigheden te onvoorzichtig heeft gereden. Het OLB zal worden toegelaten tot het leven van dit bewijs.
4.8.
Beide partijen zullen met een bewijsopdracht worden belast. Met het oog op de proceseconomie zal de bewijslevering ten aanzien van beide bewijsopdrachten aan beide zijden in zowel de enquête als de contra-enquête zoveel mogelijk tijdens één comparitie (deels ter plaatse) zal plaatsvinden, waarbij eventuele ter uitvoering van de bewijsopdrachten te horen getuigen gelijktijdig over beide bewijsopdrachten zullen worden ondervraagd.
4.9.
Het gerecht houdt iedere verdere beslissing aan.

5.De beslissing

Het gerecht:
5.1.
draagt [eiseres] op om te bewijzen dat zij op 19 januari 2021 met de fiets (of een ander (motor)voertuig) ten val is gekomen op de Kaya Amsterdam door een niet-afgedekte draaikolk, althans feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat de Kaya Amsterdam op 19 januari 2021 niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen en daardoor gevaar opleverde en dat het uit die gebrekkige toestand voortvloeiende gevaar (het daardoor ten val komen met de fiets), zich heeft verwezenlijkt,
5.2.
draagt het OLB op feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat [eiseres] in de gegeven omstandigheden te onvoorzichtig heeft gereden,
5.3.
bepaalt dat partijen binnen twee weken (via
griffiebonaire@caribjustitia.org) opgave zullen doen van de verhinderdata van de partijen en de getuigen in de maanden februari tot en met juni 2025, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.4.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal aanvangen in het gerechtsgebouw te Bonaire en ter plaatse zal worden voortgezet, dus aan de Kaya Amsterdam te Bonaire,
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman, rechter, en op 29 januari 2025 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.