GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
de stichting
STICHTING VOOR VERZORGING VAN LICHAAMSGEBREKKIGE KINDEREN “MONSEIGNEUR P.I. VERRIET”,
gevestigd te Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. A. de Winter,
de openbare rechtspersoon HET LAND CURAÇAO,
waarvan de zetel gevestigd is te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigden: mrs. M.F. Bonapart en N.R. Romero.
Partijen worden hierna de Stichting en het Land genoemd.
<b>Verder verloop van de procedure</b>
Het Gerecht is uitgegaan van de volgende processtukken en proceshandelingen:
- de rolbeschikking van 9 mei 2011 en de daarin genoemde processtukken,
- de conclusie van antwoord met bewijsstukken van 27 juni 2011,
- het op 6 september 2011 gehouden pleidooi, waarbij de Stichting is verschenen in de persoon van haar voorzitter H.C. Kamsteeg, bijgestaan door de gemachtigde en het Land is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Namens beide partijen is het woord gevoerd overeenkomstig de overgelegde pleitnota’s. Na verder debat is de uitspraak bepaald op heden.
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, alsmede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde bewijsstukken, staat het volgende vast:
a. In 1972 is overeenstemming bereikt tussen de Stichting en het Eilandgebied Curaçao over de aankoop door het Eilandgebied tegen een prijs van Naf. 3,00 per m² van vijf stukken grond, deel uitmakend van de plantages Savaan en Raphaël.
Het Eilandgebied heeft bij wijze van voorschot 75% van de aanschafprijs ofwel Naf. 47.954,25 betaald. De akte van overdracht kon niet worden verleden, omdat het terrein nog niet was ingemeten. Het werd al wel ter beschikking gesteld aan het Eilandgebied, dat daarop wegen heeft aangelegd.
b. De rechtsvoorgangster van de Stichting had deze terreinen verworven als deel van de bij testament aan haar vermaakte nalatenschap van de op 20 november 1957 overleden [ ]. De erflaatster had daarbij een levenslang vruchtgebruik gevestigd ten behoeve van [ ], overleden op 4 mei 2001, en diens echtgenote [ ], overleden op 7 oktober 2003.
c. In 1978 kwamen de meetbrieven beschikbaar en bleek dat het Eilandgebied nog een bedrag van Naf. 20.925,75 aan de Stichting moest betalen.
Bij besluit van de Eilandsraad van 4 juni 1980, met nummer 72/8954a, ondertekend door de voorzitter [ ] en de secretaris [ ], is het besluit tot aankoop van de terreinen geformaliseerd en is tevens besloten aan de vruchtgebruikers toe te kennen een vergoeding van 8% per jaar over het nog door het Eilandgebied verschuldigde bedrag van de aankoopprijs over de periode van 16 oktober 1972 tot aan de dag van de notariële overdracht.
d. Nadat in de volgende jaren regelmatig tussen de Stichting en vertegenwoordigers van het Eilandgebied was gecorrespondeerd over afronding van deze transactie, schreef het Bestuurcollege bij brief van 10 juli 1998, ondertekend door de gezaghebber en de secretaris, aan de Stichting dat het Bestuurscollege van mening was dat de verplichtingen zoals neergelegd in het Eilandsraadbesluit van 4 juni 1980 alsnog dienden te worden nagekomen, en deed het Bestuurscollege een voorstel tot betaling aan de Stichting van het (verkeerde berekende) restant bedrag met een rente van 8% daarover vanaf 1972.
e. Bij brief van 14 augustus 2001, ondertekend door de gezaghebber en de secretaris, schreef het Bestuurscollege, met verwijzing naar zijn brief van 10 juli 1998, de aankoop van de vijf stukken grond te zullen afronden. Het College bood aan een bedrag van Naf. 180.528,67 aan de Stichting te betalen, bestaande uit het restantbedrag van Naf. 20.925,75 en 8% rente daarover ofwel Naf.159.602,92.
f. Nadat de Stichting bij brieven van 23 juni 2005 en 4 oktober 2005 aan het Bestuurscollege had verzocht om over te gaan tot afronding van de koop, schreef het Bestuurscollege bij brief van 11 april 2007, ondertekend door de gezaghebber en de secretaris, dat het College zijn standpunt zoals neergelegd in de brief van 14 augustus 2007 handhaafde. De Stichting werd in die brief verzocht binnen twee weken te berichten of zij akkoord ging met dit voorstel, waarna het College zo spoedig mogelijk zou overgaan tot de afronding van de aankoop van de percelen.
g. Een brief van 23 april 2007 van de Stichting aan het Bestuurscollege luidt voor zover van belang als volgt:
“Met referte aan Uw brief d.d. 11 april 2007 informeren wij U als volgt.
Wij gaan akkoord met het voorstel, vervat in Uw brief d.d. 11 april 2007. In concreto dienen wij alsdan een bedrag van Naf. 180.528,76 (naar de stand van 14 augustus 2001, zie Uw brief d.d. 14 augustus 2001), vermeerderd met 8% rente (conform het desbetreffende eilandraadbesluit) over de periode 14 augustus 2001 tot en met heden, te ontvangen.”
h. Nadat de Stichting het Bestuurscollege bij brief van 2 februari 2009 had aangemaand tot nakoming en betaling van een bedrag van Naf. 331.396,23 heeft het Bestuurscollege bij brief van 3 april 2009 onder meer nadere informatie gevraagd over het vruchtgebruik, zoals genoemd in het Eilandsraadbesluit van 4 juni 1980.
i. Bij brief van 12 augustus 2010, ondertekend door de gezaghebber en de secretaris, heeft het Bestuurscollege zich bereid verklaard een redelijke rentevergoeding te betalen over het bedrag van Naf. 180.528,67, waarover in 2007 overeenstemming werd bereikt. In het kader van onderhandelingen heeft het Bestuurscollege een bedrag van Naf. 235.000,00 geboden.
2. De Stichting vordert het Land te veroordelen tot betaling van Naf. 401.091,59, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 8% vanaf februari 2011 tot aan de algehele voldoening, alsmede tot betaling van Naf. 10.000,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. Verder vordert de Stichting dat de levering van de stukken grond wordt bevolen, met bepaling dat dit vonnis dezelfde kracht zal hebben als een in wettige vorm opgemaakte akte, althans het Land op straffe van verbeurte van een dwangsom van
Naf. 50.000,00 per dag te veroordelen tot medewerking aan de overdracht. Ten slotte vordert de Stichting dat het Land wordt veroordeeld in de notariële kosten van levering, de overdrachtskosten en de proceskosten.
3. De Stichting stelt daartoe dat het Land als rechtsopvolger van het Eilandgebied op grond van het Eilandraadsbesluit van 4 juni 1980 en de vanaf 1998 door het Eilandgebied gedane toezeggingen gehouden is tot betaling van het restantbedrag van Naf. 20.925,75 vermeerderd met 8% rente vanaf 1972. Verder dient het Land mee te werken aan levering van de desbetreffende terreinen die al sinds 1972 bij hem in gebruik zijn.
4. Het Land heeft verweer gevoerd waarop hierna voor zover nodig wordt ingegaan.
5. Het Land heeft allereerst aangevoerd dat ingevolge artikel 74 ERNA de gezaghebber bevoegd was op te treden namens het Eilandgebied. Alle correspondentie met het Eilandgebied is echter gelopen via het Bestuurscollege. Van een rechtsgeldige toezegging of erkenning namens het Eilandgebied is derhalve geen sprake. Aangezien de brieven van de Stichting bovendien niet voldoen aan de vereisten voor stuiting van de verjaring, is de vordering volgens het Land op 31 december 2001 verjaard.
6. Dit verweer wordt verworpen. De brieven uit 1998, 2001 en 2007 zijn weliswaar afkomstig van het Bestuurscollege en ondertekend door de gezaghebber als voorzitter van dat college, maar door over de afronding van de koop van de vijf terreinen telkens brieven met een dergelijke inhoud op te doen stellen, deze te ondertekenen en te doen verzenden is het de gezaghebber die bij de Stichting de onjuiste veronderstelling heeft gewekt dat zij met het bevoegde orgaan te maken had. Die onjuiste veronderstelling dient dan ook voor rekening van het Eilandgebied te komen. De vordering is daarmee tijdig erkend, zodat van verjaring geen sprake kan zijn.
7. In het Eilandraadsbesluit van 4 juni 1980 wordt een rente van 8% over het nog verschuldigde bedrag toegekend aan de vruchtgebruikers, niet aan de Stichting.
In de brieven van het bestuurscollege uit 1998, 2001 en 2007 is evenwel steeds aangenomen dat de Stichting recht had op deze rentevergoeding en zijn op basis van dat uitgangspunt aan de Stichting aanbiedingen gedaan. Voor zover een dergelijk aanbod tijdig door de Stichting is aanvaard is daarmee een overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen. Van een tijdige aanvaarding van de aanbiedingen vervat in de brieven van het Eilandgebied van 10 juli 1998 en 14 augustus 2001 is niet gebleken.
8. In de brief van 14 augustus 2001 werd een totaalbedrag aangeboden van Naf. 180.528,67 ter afronding van de aankoop. In de brief van 11 april 2007 wordt het voorstel uit de brief van 14 augustus 2001 herhaald. Voor zover het gaat om het bedrag van Naf. 180.528,76 is dat voorstel bij brief van 23 april 2007 tijdig namens de Stichting aanvaard. Dat bedrag is dus in ieder geval verschuldigd. In die brief van 23 april 2007 meent de Stichting dat dit ook betekent betaling van 8% rente, conform het Eilandraadsbesluit van 4 juni 1980, vanaf augustus 2001 tot en met 23 april 2007. Die rente werd in de brief van 11 april 2007 echter niet met zoveel woorden aangeboden en gelet op de toenemende wanverhouding tussen hoofdsom en rente mocht de Stichting er in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs ook niet van uitgaan dat dit de bedoeling was. Ook achteraf is die verschuldigdheid niet door het Eilandgebied erkend.
Het Eilandgebied kan bovendien niet in lengte van jaren worden gehouden aan de vergissing dat niet de (in 2001 en 2003 overleden) vruchtgebruikers recht hadden op de rente van 8%, maar de Stichting.
9. Op basis van de op 23 april 2007 tot stand gekomen wilsovereenstemming was het Eilandgebied toen in ieder geval gehouden tot betaling van Naf. 180.528,67. Daarover is sindsdien de wettelijke rente verschuldigd. Verder is het Eilandgebied al op grond van het besluit van 4 juni 1980 gehouden tot afname van de desbetreffende percelen. De vordering om de levering te bevelen is toewijsbaar, evenals de bepaling dat het vonnis dezelfde kracht zal hebben als een akte.
De vordering om het Land te veroordelen in de notariële kosten tot levering en de overdrachtsbelasting is als niet weersproken toewijsbaar.
10. De Stichting is jaren bezig geweest voldoening buiten rechte te krijgen. Die handelingen kunnen niet worden gezien als strekkend ter voorbereiding van de procedure. Ter zake is gelet op de hoogte van het toegewezen bedrag Naf. 10.000,-- toewijsbaar.
11. Het Land wordt als op hoofdpunten in het ongelijk gestelde partij verwezen in de proceskosten, aan de zijde van de Stichting tot op heden begroot op Naf. 265,63 aan explootkosten, Naf. 4.110,00 aan griffierecht en Naf. 5.100,00 (3 punten tarief 7) aan salaris van de gemachtigde.
- veroordeelt het Land tot betaling aan de Stichting van Naf. 180.528,67, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 april 2007 tot aan de algehele voldoening;
- veroordeelt het Land tot betaling aan de Stichting van Naf. 10.000,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- beveelt de levering ten overstaan van een notaris van de percelen grond te Savaan, kadastraal omschreven in meetbrieven 422, 423, 424, 425 en 426 van 14 december 1978;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de akte tot levering;
- veroordeelt het Land in de notariële kosten tot levering en in de overdrachtsbelasting;
- veroordeelt het Land in de proceskosten, aan de zijde van de Stichting tot op heden begroot op Naf. 265,63 aan explootkosten, Naf. 4.110,00 aan griffierecht en Naf. 5.100,00 (3 punten tarief 7) aan salaris van de gemachtigde;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 17 oktober 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.