ECLI:NL:OGEAC:2012:BY3841

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
12 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 2012/ 58225KG
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot visering en beëdiging van een arts in kort geding

In deze zaak vorderde eiseres, een afgestudeerd arts, dat het Land Curaçao werd bevolen om haar bewijs van bevoegdheid te viseren en haar te beëdigen als arts. Eiseres had eerder een verzoek ingediend bij de Directie Volksgezondheid, maar ontving hierop geen reactie. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao oordeelde dat het Land onrechtmatig handelde door de visering en beëdiging tegen te houden, aangezien er geen gerechtvaardigd belang was om dit te weigeren. De rechter wees de gevraagde voorzieningen toe en gaf het Land een termijn van drie weken om aan de bevelen te voldoen, met een dwangsom van Naf. 500,00 per dag bij niet-naleving, tot een maximum van Naf. 200.000. Het vonnis werd uitgesproken op 12 november 2012, waarbij het Land ook werd verwezen in de proceskosten van eiseres, die in totaal Naf. 2.261,98 bedroegen. De zaak benadrukt het belang van tijdige visering en beëdiging voor medische beroepsbeoefenaren en de noodzaak voor overheidsinstanties om adequaat te reageren op verzoeken van zorgprofessionals.

Uitspraak

Zaaknummer: AR 2012/ 58225KG
Vonnisdatum: 12 november 2012
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Vonnis in kort geding in de zaak van:
(eiseres),
wonende te Curaçao,
eiseres,
gemachtigde mr. M.A. van den Berg,
tegen:
de openbare rechtspersoon HET LAND CURAÇAO,
waarvan de zetel is gevestigd te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde mr. T.E. Matroos.
Partijen zullen hierna [eiseres] en het Land worden genoemd.
<b>Verloop van de procedure</b>
Ter terechtzitting van 28 september 2012 heeft [eiseres] gesteld en gevorderd overeenkomstig het inleidend verzoekschrift met bewijsstukken.
Het Land heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Na verder debat is de behandeling aangehouden, om [eiseres] in de gelegenheid te stellen een nieuw verzoek tot visering en beëdiging te combineren met een verzoek tot waarneming. De behandeling is voortgezet ter zitting van 30 oktober 2012, waar beide partijen hun standpunt nader hebben toegelicht aan de hand van pleitnotities en verdere bewijsstukken. Ten slotte is vonnis is gevraagd.
<b>Feiten</b>
1. Het Gerecht is uitgegaan van de volgende feiten:
a. [eiseres], die de Nederlandse nationaliteit bezit, heeft in Nederland aan de universiteit van Groningen het doctoraalexamen in de opleiding geneeskunde, respectievelijk het artsexamen behaald.
b. Bij brief van 17 januari 2011 heeft [eiseres] aan de Directie Volksgezondheid verzocht haar bewijs van bevoegdheid te viseren en het daarheen te leiden dat zij zou worden beëdigd, een en ander als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Landsverordening regelende de uitoefening van de geneeskunde (Lv RUG).
Zij heeft een gewaarmerkte kopie van haar bul meegestuurd.
c. [eiseres] heeft hierop nooit een reactie ontvangen, ook niet na herhaalde verzoeken van haar raadsman op 26 maart 2011, 5 april 2012 en 31 augustus 2012. Dit laatste verzoek was met het oog op waarneming van de praktijk van de arts [x], die daartoe een verklaring had doen meesturen.
d. Bij brief van haar gemachtigde van 12 oktober 2012 aan de Minister van Gezondheid heeft [eiseres] andermaal verzocht om over te gaan tot viseren van haar bewijs van bevoegdheid en vervolgens tot beëdiging, nu met het oog op waarneming van de praktijk van [x] op 26 oktober 2012 en onder meezending van een door [eiseres] en [x] op 9 oktober 2012 ondertekende “verklaring betreffende waarneming medische beroepsbeoefenaar”, waarin [x] verklaart incidenteel, voor het eerst op 26 oktober 2012, bij wijze van waarneming gebruik te willen maken van de diensten van [eiseres] voor het verrichten van keuringen.
e. Naar aanleiding van het verzoek van 12 oktober 2012 heeft de gemachtigde van [eiseres] bij brief van 23 oktober 2012 van het Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur bericht gekregen dat conform de gangbare procedure de waarneming door
dr. [x] dient te worden aangevraagd, waarna de eventuele akkoordbevinding schriftelijk aan hem wordt bevestigd, en dat pas daarna de procedure van visering en eedaflegging ter sprake komt.
f. Naar aanleiding van de verklaring betreffende waarneming heeft [x] bij brief van 23 oktober 2012 van het Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur bericht gekregen dat voor waarneming van 1 dag conform de Moratoriumwet geen ontheffing is vereist en dat de goedkeuring van deze waarneming uitsluitend geldt voor het verrichten van keuringen op 26 oktober a.s. zoals in zijn verklaring aangegeven. Voor overige “incidentele” gevallen van afwezigheid wordt hem aangeraden een waarnemingsregeling te treffen met gevestigde, daartoe erkende, collega’s.
<b>Geschil</b>
2. [eiseres] vordert dat het Land op straffe van verbeurte van een dwangsom wordt bevolen om haar bewijs van bevoegdheid te viseren en bij goedbevinding over te gaan tot haar beëdiging ingevolge artikel 5 van de Lv RUG.
3. Zij stelt daartoe dat zij wenst te voldoen aan het bepaalde in artikel 5 van de Lv RUG, aangezien zij tijdelijk wil waarnemen voor een praktijkhoudend arts.
Het Land handelt onrechtmatig jegens haar door niet over te gaan tot viseren van haar bewijs van bevoegdheid en haar niet te beëdigen als arts. Zij lijdt daardoor schade, omdat zij niet in staat is haar beroep uit te oefenen. In verband met een komende waarneming heeft ze een spoedeisend belang.
4. Het Land heeft verweer gevoerd, waarop hierna voor zover van belang zal worden ingegaan.
<b>Beoordeling</b>
5. Als aan een Nederlandse universiteit afgestudeerd arts is [eiseres] op grond van het bepaalde in artikel 2 onder a. van de Landsverordening regelende de uitoefening van de geneeskunde hier te lande bevoegd tot uitoefening van de geneeskunde in haar volle omvang.
6. Weliswaar is het volgens artikel 2, eerste lid, juncto artikel 3 van de Tijdelijke landsverordening beperking vestiging medische beroepsbeoefenaren - behoudens ontheffing - verboden zich als medisch beroepsbeoefenaar hier te lande te vestigen en het medisch beroep uit te oefenen, maar ingevolge het tweede lid van dat artikel 2 is dit verbod niet van toepassing ingeval van tijdelijke vervanging wegens ziekte, vakantie of afwezigheid om andere reden. Hier is sprake van tijdelijke vervanging.
7. Voordat zij haar beroep daadwerkelijk kan uitoefenen, zal [eiseres] ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Lv RUG haar bewijs van bevoegdheid moeten laten viseren en de in dat artikel vermelde eed of belofte moeten afleggen.
Het artikel luidt voor zover van belang als volgt:
“Alvorens de praktijk uit te oefenen doen de geneeskundigen hun bewijs van bevoegdheid viseren door de Directeur van het Departement van Volksgezondheid, en leggen zij in handen van de gezaghebber van het betrokken eilandgebied de volgende eed (belofte) af:…”.
Voor de Directeur van het Departement van Volksgezondheid moet sinds 10 oktober 2010 worden gelezen de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur en voor de gezaghebber de Gouverneur.
8. Zoals het in de landsverordening is neergelegd is dit viseren niets anders dan het vaststellen van een hoedanigheid en vervolgens voor gezien tekenen in de vorm van een visum. Anders dan het Land meent, is dat geen (publiekrechtelijke) handeling gericht op enig rechtsgevolg. Er is dan ook geen sprake van een beschikking als bedoeld in artikel 3 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (LAR), tegen weigering waarvan [eiseres] op basis van artikel 7 van de LAR beroep kan instellen.
Hetzelfde geldt voor (het mogelijk maken van) het vervolgens afleggen van de eed of belofte als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Lv RUG.
Dit wordt niet anders doordat in de hiervoor onder 1d. en 1e. weergegeven brieven van het Ministerie wellicht beschikkingen zouden kunnen zijn vervat, waartegen [eiseres] beroep ingevolge de LAR zou kunnen instellen. Het verweer dat [eiseres] bij de bestuursrechter moet zijn wordt dan ook verworpen.
9. De omstandigheid dat een voorziening onherstelbare gevolgen kan hebben staat op zichzelf niet aan het treffen daarvan in de weg. Ook dat verweer gaat niet op.
10. Ten tijde van de eerste behandeling was de datum waarop [eiseres] wilde waarnemen reeds verstreken. Inmiddels is de volgende mogelijke datum, 26 oktober 2012, ook voorbij. Aan het spoedeisend belang van [eiseres] staat dat niet in de weg, integendeel, zij heeft er des te meer spoedeisend belang bij om voorafgaand aan de eerstvolgende mogelijkheid tot waarneming beëdigd te zijn. [eiseres] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid zich daadwerkelijk op korte termijn zal voordoen.
11. In een brief van de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur van 17 januari 2011, gericht aan alle medische beroepsbeoefenaren en zorginstellingen, is als beleidsregel bij tijdelijke vervanging of waarneming onder meer vastgesteld dat de tijdelijke vervanging of waarneming schriftelijk door de medische beroepsbeoefenaar wordt gemeld aan het Ministerie en dat die melding intern wordt doorgeleid voor controle/visering van de diploma’s van de waarnemer, waarbij de medische beroepsbeoefenaar wordt gewezen op de verplichting om de eed af te leggen bij de Gouverneur. Met de verklaring van [x] van 9 oktober 2012, in samenhang met het hernieuwde verzoek van [eiseres] om visering en beëdiging, is aan deze meldingsplicht voldaan en is voldoende duidelijk gemaakt dat [eiseres] visering en beëdiging verzoekt met het oog op tijdelijke waarneming. Het verweer van het Land dat die melding niet mocht worden meegezonden met het verzoek van [eiseres], maar door [x] zelf had moeten worden toegezonden kan niet serieus worden genomen. Een dergelijke onwelwillende opstelling onderstreept slechts het belang van [eiseres] bij een voorziening als door haar gevorderd.
12. Het Land heeft nog aangevoerd dat [eiseres] niet in aanmerking komt om waar te nemen als huisarts, maar dat is niet aan de orde, omdat zij wil waarnemen als keuringsarts.
13. [eiseres] heeft er belang bij dat zij op afzienbare termijn haar beroep kan uitoefenen, niet alleen om haar brood te verdienen, maar ook om de vereiste vaardigheden te behouden. Van een gerechtvaardigd belang van het Land om de daarvoor nodige visering en beëdiging tegen te houden is niet gebleken. Het Land handelt derhalve onrechtmatig door dit onmogelijk te blijven maken.
De gevraagde voorzieningen zijn dan ook als volgt toewijsbaar, waarbij het Land een redelijke termijn zal worden gegund en de dwangsom zal worden gemaximeerd zoals hierna bepaald.
14. Als in het ongelijk gestelde partij wordt het Land verwezen in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot aan deze uitspraak begroot op Naf. 311,98 aan explootkosten, Naf. 450,00 aan griffierecht en Naf. 1.500,00 aan salaris van de gemachtigde.
<b>Beslissing</b>
Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
- beveelt het Land om binnen drie weken na betekening van dit vonnis het bewijs van bevoegdheid van [eiseres] als bedoeld in artikel 5, eerste lid van de Lv RUG te viseren;
- beveelt het Land om binnen drie weken na goedbevinding van die bevoegdheid [eiseres] in de gelegenheid te stellen tot het afleggen bij de Gouverneur van de in artikel 5, eerste lid van de Lv RUG bedoelde eed of belofte;
- bepaalt dat het Land een dwangsom van Naf. 500,00 verbeurt voor elke dag dat het in gebreke blijft aan (één van) deze bevelen te voldoen, met een maximum van Naf. 200.000;
- verwijst het Land in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] begroot op Naf. 2.261,98;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2012, in aanwezigheid van de griffier.