ECLI:NL:OGEAC:2013:BZ7339

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
15 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AR 2012/58131
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rectificatie en schadevergoeding wegens ongefundeerde beschuldigingen in de media

In deze zaak vorderde eiser rectificatie en schadevergoeding van de gedaagden, ABC en [gedaagde sub 2], vanwege ongefundeerde en valse beschuldigingen die zijn eer en goede naam in diskrediet brachten. De gedaagden, eigenaar en uitgever van het Antilliaans Dagblad, publiceerden artikelen waarin eiser werd beschuldigd van betrokkenheid bij criminele activiteiten, waaronder witwassen en belastingfraude, in het kader van de zogenaamde Bientu-zaak. Eiser stelde dat deze beschuldigingen ongegrond waren en eiste rectificatie in de krant, alsook een schadevergoeding van Naf. 20.000,00.

Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao oordeelde dat de gedaagden niet onrechtmatig hadden gehandeld door te verwijzen naar de beschuldigingen van het Openbaar Ministerie, aangezien zij enkel rapporteerden over de lopende onderzoeken en de verdenkingen die tegen eiser bestonden. De rechter benadrukte het belang van de vrijheid van meningsuiting, maar gaf aan dat deze vrijheid niet onbeperkt is en dat de goede naam van eiser beschermd moest worden. De rechter oordeelde dat de gedaagden weliswaar niet onrechtmatig hadden gehandeld door de beschuldigingen te publiceren, maar dat de specifieke bewering dat eiser betrokken was bij het Kiki Beach-project om zijn zwarte geld te witwassen, niet kon worden onderbouwd.

Uiteindelijk werd de vordering tot schadevergoeding afgewezen, omdat eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor de gestelde schade. Echter, het Gerecht veroordeelde de gedaagden tot het plaatsen van een rectificatie in het Antilliaans Dagblad, waarbij de rechter de voorwaarden voor de rectificatie vaststelde. De rechter wees de gedaagden ook in de proceskosten, aangezien zij op hoofdpunten in het ongelijk waren gesteld. Dit vonnis werd uitgesproken op 15 april 2013, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Vonnis in de zaak van:
[eiser],
wonende te Curaçao,
eiser,
gemachtigden mrs. K.A.M. Lasten en C.A. Peterson,
tegen:
1. de naamloze vennootschap ABCOURANT N.V.,
gevestigd te Curaçao,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te Curaçao,
gedaagden,
gemachtigde mr. K. Frielink.
Partijen zullen hierna [eiser], ABC en [gedaagde sub 2] worden genoemd.
Verloop van de procedure
[eiser] heeft gesteld en gevorderd als vermeld in het inleidend verzoekschrift spoedeisende bodemzaak met producties, dat op 17 september 2012 ter griffie is ingekomen. ABC en [gedaagde sub 2] hebben op 17 december 2012 een conclusie van antwoord ingediend, onder overlegging van producties. In overleg met partijen is vervolgens schriftelijk gepleit, waarbij [eiser] op 18 februari 2013 een akte tot wijziging van eis, tevens toelichting der vorderingen, met producties heeft overgelegd en ABC en [gedaagde sub 2] op 4 maart 2013 pleitnotities hebben overgelegd.
Vonnis is bepaald op heden.
Feiten
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, alsmede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties, staat het volgende vast:
a. ABC is eigenaar van het te Curaçao verschijnende ochtendblad Antilliaans Dagblad. [gedaagde sub 2] is uitgever van dat blad.
b. In het Antilliaans Dagblad van 28 juni 2012 is op de voorpagina onder de vette kop “ ‘[eiser] achter plan’ ”, met daaronder in kleinere letters “Recherchebureau: Loterijbaas achter plan Kiki Beach” een artikel verschenen met als verdere koptekst: “Loterijbaas [eiser], die in de zaak Bientu wordt verdacht van het witwassen van geld en belastingfraude, blijkt achter het omvangrijke toeristische plan van projectontwikkelaar [X] te zitten.”
c. In de kolommen gaat het artikel als volgt verder:
“Dat staat in een onderzoeksrapport, uitgevoerd door recherchebureau Curiel & Sharma Investigations, dat zowel in Nederland als op Curaçao werkzaam is. Het rapport – bestempeld als ‘strikt vertrouwelijk’ – is in handen van deze krant.
[X] presenteerde in oktober zijn project, dat de naam ‘Ocean Front Islands Boulevard & Kiki Beach’ draagt, aan de regering Schotte. De premier was meteen enthousiast en laakte de vorige regering die niets in het plan zag.[X] wil vanaf Marichi, vlakbij de ingang van de Sint Annabaai, in oostelijke richting een boulevardstrand van uiteindelijk 4,5 kilometer realiseren met tien eilandjes voor de kust van ieder 5.000 vierkante meter. Het plan zou 2.000 hotelkamers en 600 appartementen omvatten en een investering van 1,3 miljard vergen. Volgens het onderzoeksrapport, dat is opgesteld op verzoek van een van de negen schuldeisers van[X], zit mogelijk ook minister […. ] (MFK) van Financiën achter het project. “Achterligger van dit project is de Curaçaoënaar ‘’ [eiser], vermoedelijk samen met zijn broer en minister [ … ] (halfbroer van [eiser]), teneinde zijn zwarte geld in de VS op Curaçao te kunnen witwassen.” Het projectplan is door[X] begin 2011 voorgesteld aan [broer van eiser], zo staat in het rapport, en in augustus 2011 door[X] en de broers [eiser] overeengekomen. Het recherchebureau geeft aan zich hierbij te beroepen op geschriften. Het Openbaar Ministerie is in 2008 begonnnen met het strafrechtelijk onderzoek in de Bientuzaak, waarin [eiser] verdachte is, en ook minister [ …] is in verband met deze zaak verhoord. [eiser] wordt ervan beschuldigd dat hij zijn loterijketen [eiser]’ Lottery sinds 2004 als dekmantel gebruikt voor het witwassen van geld en belastingfraude. Tevens zou [eiser]’ Lottery achter de schermen voor een grotere illegale loterij en de verkoop van valse loten worden gebruikt.”…
d. In het Antilliaans Dagblad van 9 juli 2012 is op de voorpagina onder de vette kop “[eiser] neemt afstand” met daaronder in kleinere letters “ ‘Niet achter plan Kiki Beach’ ” en “Advocaat eist rectificatie en waarschuwt krant” een artikel geplaatst met de verdere koptekst “‘[eiser]’ [eiser] kent [X] niet en is ook nooit met hem in contact geweest, laat staan dat hij enige zakenrelatie met hem heeft.” In de kolommen wordt verder ingegaan op de reactie van (de advocaat van) [eiser] op het eerder verschenen artikel en op diens eis tot rectificatie daarvan, waarbij de krant zich blijft beroepen op het rapport van recherchebureau Curiel Sharma Investigations en vindt dat daarvan dan maar rectificatie moet worden gevorderd.
Geschil
2. [eiser] vordert dat ABC en [gedaagde sub 2] op straffe van verbeurte van een dwangsom worden veroordeeld tot het plaatsen in het Antilliaans Dagblad van een rectificatie als vermeld in het inleidende verzoekschrift, althans een rectificatie als het Gerecht gerechtvaardigd voorkomt, en dat zij worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van Naf. 20.000,00, met verwijzing van ABC en [gedaagde sub 2] in de proceskosten.
3. Hij stelt daartoe dat in het artikel van 28 juni 2012 ongefundeerde en valse aantijgingen staan, die beledigend en zeer schadelijk voor hem zijn en waardoor zijn eer en goede naam ernstig in diskrediet worden gebracht. De beschuldigingen dienen geen ander doel dan hem als crimineel te portretteren, teneinde daarmee politiek te bedrijven. Vandaar dat hem ook niet tevoren om een reactie is gevraagd. Met de onrechtmatige beschuldigingen hebben ABC en [gedaagde sub 2] enorme schade veroorzaakt, zowel materiële als immateriële.
4. ABC en [gedaagde sub 2] hebben verweer gevoerd, waarop, voor zover van belang, hierna zal worden ingegaan.
Beoordeling
5. Toewijzing van het gevorderde zal in beginsel een beperking inhouden van het in artikel 10 eerste lid EVRM neergelegde grondrecht van ABC en [gedaagde sub 2] op vrijheid van meningsuiting. Dat recht kan slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 tweede lid EVRM). Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake wanneer de uitlatingen van ABC en [gedaagde sub 2] onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek. Voor het antwoord op de vraag welk recht – het recht op vrije meningsuiting of het recht ter bescherming van de goede naam – in dit geval zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen. Het belang van [eiser] is dat hij niet mag worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen. Het belang van ABC en [gedaagde sub 2] is dat zij zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend of waarschuwend moeten kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken. Welk van deze belangen, die in beginsel gelijkwaardig zijn, de doorslag moet geven, hangt af van de omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de ernst van de beschuldigingen, van de inbreuk op de goede naam en – bezien vanuit het algemeen belang - van de misstand die de publicatie aan de kaak wil stellen, alsmede de mate waarin de beschuldigingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal.
6. [eiser] betwist niet dat het Openbaar Ministerie een onderzoek tegen hem heeft lopen, waarin hij wordt verdacht van belastingfraude, witwassen en valsheid in geschrifte, de zogenaamde Bientuzaak. Hij heeft er ook geen bezwaar tegen dat dit wordt gepubliceerd. Wel maakt hij bezwaar tegen de beschuldiging dat hij zijn loterijketen zou gebruiken als dekmantel voor het witwassen van geld en belastingfraude en dat hij zijn bedrijf [eiser]’s Lottery achter de schermen voor een grotere illegale loterij en de verkoop van valse loten zou gebruiken.
7. Die beschuldiging hebben ABC en [gedaagde sub 2] echter niet geuit. Zij hebben slechts geschreven dat het Openbaar Ministerie hem daarvan beschuldigt, ofwel dat de verdenkingen van het Openbaar Ministerie daaruit bestaan. Ofschoon in de overgelegde perscommuniqués van het Openbaar Ministerie de verdenking tegen [eiser] niet zo is gespecificeerd, hebben ABC en [gedaagde sub 2] meerdere berichten uit verschillende nationale en internationale kranten, alsmede van de site versgeperst, overgelegd, alle van oudere datum dan de publicatie waar het hier om gaat, waarin wel is vermeld dat hij hiervan wordt verdacht. [eiser] stelt wel dat ABC en [gedaagde sub 2] hiervoor geen enkel bewijs hebben, maar heeft niet weersproken dat de verdenking van het Openbaar Ministerie (mede) hieruit bestaat en is ook niet opgetreden tegen andere media die dit schreven. Onder deze omstandigheden handelden ABC en [gedaagde sub 2] niet onrechtmatig jegens [eiser] door aldus te publiceren over de inhoud van de verdenking van het Openbaar Ministerie tegen [eiser].
8. Met het plan Kiki Beach of de instigator daarvan kan men meer of minder op hebben, ze staan niet zodanig ongunstig bekend dat iemands eer en goede naam alleen al zou worden aangetast door hem ten onrechte met hen in verband te brengen.
[eiser] heeft niet duidelijk gemaakt waarom dat in zijn geval anders zou zijn.
Ook als ABC en [gedaagde sub 2] ten onrechte hebben geschreven dat [eiser] achterligger van het project is en daartoe een overeenkomst met[X] heeft gesloten, was dat derhalve op zichzelf niet onrechtmatig jegens hem, te minder nu zij kort daarop, eveneens op de voorpagina van het Antilliaans Dagblad, de reactie van [eiser] hebben gepubliceerd dat hij[X] niet kent, laat staan dat hij enige zakenrelatie met hem heeft.
9. Het feitelijke oordeel dat [eiser] aan het project zou deelnemen om zijn zwarte geld in de Verenigde Staten op Curaçao te kunnen witwassen, houdt daarentegen een ernstige beschuldiging in en een inbreuk op zijn goede naam.
Dit brengt mee dat een grondig onderzoek nodig is alvorens wordt overgegaan tot publicatie. Anderzijds zou met die publicatie, indien daarvoor voldoende grond is, een ernstige misstand aan de kaak worden gesteld.
De vraag is dan ook in welke mate deze beschuldiging steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal.
10. ABC en [gedaagde sub 2] hebben verwezen naar en geciteerd uit een onderzoeksrapport van recherchebureau Curiel & Sharma, dat volgens het artikel zowel in Nederland als in Curaçao werkzaam is en dat zich op haar beurt zou beroepen op geschriften. Het rapport zou zijn opgesteld op verzoek van één van de schuldeisers van[X]. ABC en [gedaagde sub 2] hebben niet meegedeeld wie achter dat recherchebureau zit. Op de stelling van [eiser] dat het om een ex-vriendin van[X] gaat, die op diens faillissement uit was en hem wilde diffameren, zijn zij niet ingegaan. Over de geschriften waarop het recherchebureau zich zou beroepen hebben zij niets naders gesteld. Zij hebben noch het rapport noch die geschriften overgelegd.
11. [eiser] heeft een stuk overgelegd met daarin een chronologische opsomming van 94 misdrijven en overtredingen, waaraan[X] zich in de periode van 1978 tot en met 2012 zou hebben schuldig gemaakt. In de kantlijn is door iemand die er kennelijk ook iets van weet telkens met de hand commentaar bijgeschreven als “onzin”, “onder de rechter” en “klopt, ik heb hem een klap verkocht”. Het stuk heeft kop noch staart en vermeldt niet wie het heeft opgesteld, noch waarop de beschuldigingen zijn gebaseerd. Onder nummer 67 staan onder “witwassen” de bevindingen waarnaar in het artikel is verwezen.
Volgens [eiser] is dit het onderzoeksrapport waarop het Antilliaans Dagblad zich beroept. ABC en [gedaagde sub 2] constateren dat [eiser] kennelijk alleen over dit overzicht beschikt en niet over de rest, waarmee zij erkennen dat het overzicht deel uitmaakt van het onderzoekrapport dat zij aan de publicatie ten grondslag hebben gelegd. Wat “de rest” inhoudt, vermelden zij niet, laat staan dat zij die overleggen. Zij betwisten dat er geen enkele feitelijke onderbouwing is voor hetgeen in het overzicht is samengevat, maar maken niet duidelijk waaruit die onderbouwing dan wel zou bestaan. Het staat ABC en [gedaagde sub 2] vrij om zich zo op de vlakte te houden, maar het betekent wel dat bij de beoordeling ervan moet worden uitgegaan dat zij alleen over dit overzicht beschikten.
12. In dat overzicht, dat geheel gaat over[X] en dus kennelijk is opgesteld door een boze ex-vriendin van hem, wordt [eiser] terloops genoemd. Waarop de wetenschap over zijn betrokkenheid is gebaseerd blijft volstrekt onduidelijk. Het overzicht moet dan ook worden aangemerkt als een uiterst dubieuze bron en dat hadden ABC en [gedaagde sub 2] zich moeten en kunnen realiseren. Door daarnaar te verwijzen en daaruit te citeren zoals zij hebben gedaan en zich ook na het protest van (de advocaat van) [eiser] daarop te blijven beroepen, wekten zij de indruk dat zij beschikten over een rapport van een serieus recherchebureau, dat degelijk onderzoek naar [eiser] had gedaan. Daarmee suggereerden zij dat [eiser] inderdaad deelnam in het project om zijn zwarte geld in de Verenigde Staten op Curaçao te kunnen witwassen en handelden zij onrechtmatig jegens hem.
Dat zij die beschuldiging niet met zoveel woorden tot de hunne maakten leidt niet tot een ander oordeel. Dat onderscheid speelt een rol wanneer wordt geciteerd uit een gezaghebbende bron, maar daarvan is hier zoals gezegd geen sprake.
Ook de omstandigheid dat de reactie van [eiser] een dag of tien later uitgebreid in het Antilliaans Dagblad is opgenomen, doet aan de onrechtmatigheid van de eerdere publicatie niet af.
13. ABC en [gedaagde sub 2] zullen worden veroordeeld tot het plaatsen van een rectificatie als hierna is vermeld. Nu bijna een jaar is verstreken, kan worden volstaan met plaatsing op pagina twee en een kop met vet gedrukte letters van het formaat waarin op de door [eiser] overgelegde pagina 5 van het Antilliaans Dagblad van 28 juni 2012 de woorden ‘Ga dan zelf maar naar Nederland’ zijn gezet. De overige letters in de grootte van de overige teksten op de voor de rectificatie te gebruiken pagina. Het afdwingen van excuses via een dwangsom is niet aan de orde. Excuses zijn alleen zinvol als ze gemeend zijn.
14. De gevorderde schadevergoeding van Naf. 20.000 is niet gespecificeerd of nader toegelicht en evenmin uitgesplitst in materiële en immateriële schade. Het bedrag komt dan ook enigszins uit de lucht vallen. Daar komt bij dat moeilijk onderscheid valt te maken tussen schade die [eiser] eventueel lijdt door het al jaren lopende strafrechtelijke onderzoek tegen hem en alle publiciteit daaromheen en schade die zou voortvloeien uit dit artikel in het Antilliaans Dagblad. De slotsom is dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld voor toewijzing van schadevergoeding.
15. Als op hoofdpunten in het ongelijk gestelde partij zullen ABC en [gedaagde sub 2] worden verwezen in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot aan deze uitspraak begroot op Naf. 358,73 aan explootkosten, Naf. 450,00 aan griffierecht en Naf. 1.500,00 (twee punten tarief 4) aan salaris van de gemachtigde.
Beslissing
Het Gerecht:
- veroordeelt ABC en [gedaagde sub 2] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, zonder enig commentaar van hun kant, op pagina twee van het Antilliaans Dagblad, in lettergroottes als hiervoor onder 13. aangegeven, de volgende rectificatie te (doen) plaatsen:
“ Rectificatie inzake [eiser] [eiser].
Bij vonnis van 15 april 2013 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao geoordeeld dat in een artikel in het Antilliaans Dagblad van 28 juni 2012 is gesuggereerd dat [eiser] deelnam in het project Kiki Beach om zijn zwarte geld in de Verenigde Staten op Curaçao te kunnen witwassen, dat wij die beschuldiging niet hebben kunnen waarmaken en dat dit artikel in zoverre dan ook onrechtmatig is jegens [eiser].
ABCourant N.V. en [gedaagde sub 2]”,
dit op straffe van een dwangsom van Naf. 1.000,00 voor elke dag of gedeelte van een dag dat zij in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van Naf. 20.000,00;
- verwijst ABC en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op Naf. 358,73 aan explootkosten, Naf. 450,00 aan griffierecht en Naf. 1.500,00 aan salaris van de gemachtigde;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, lid van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2013, in aanwezigheid van de griffier.