In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 10 september 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en cocaïne. De zaak kwam aan het licht na een huiszoeking op basis van informatie van de Criminele Inlichtingendienst (CID). Tijdens deze huiszoeking werden een vuurwapen, munitie en cocaïne aangetroffen in de woning van de verdachte. Echter, het Gerecht oordeelde dat de CID het verkeerde huisnummer had genoteerd, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van onrechtmatig binnentreden en doorzoeken van de woning. Dit vormverzuim leidde tot een discussie over de bewijsuitsluiting van de in beslag genomen goederen.
De verdediging voerde aan dat de inbeslagname onrechtmatig was en dat de bekennende verklaringen van de verdachte uitgesloten moesten worden van het bewijs. Het Gerecht oordeelde dat, hoewel er sprake was van een schending van het huisrecht, de verdachte in zijn verdediging niet was geschaad. De politie had voldoende reden om de woning te doorzoeken, ondanks de vergissing met het huisnummer. Het Gerecht besloot dat de ernst van de normschending niet opwoog tegen het belang van de opsporing van het strafbare feit, en dat bewijsuitsluiting in dit geval niet noodzakelijk was.
Uiteindelijk werd de verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van cocaïne en een vuurwapen. Het Gerecht legde een gevangenisstraf van vijftien maanden op, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor opiumdelicten. Tevens werd het in beslag genomen vuurwapen en de munitie onttrokken aan het verkeer. De uitspraak benadrukt de afweging tussen de bescherming van het huisrecht en de noodzaak van opsporing in strafzaken.