ECLI:NL:OGEAC:2014:13

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
20 oktober 2014
Publicatiedatum
8 december 2014
Zaaknummer
500.00626/14
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. de Kort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Controlebevoegdheid van douanepersoneel bij drugshandel op luchthaven Hato

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, stond de controlebevoegdheid van douanepersoneel centraal. De verdachte, geboren in Jamaica, werd op 25 augustus 2014 op luchthaven Hato gecontroleerd door douaneambtenaren. Tijdens deze controle werden er drugs aangetroffen in zijn kleding en portemonnee. De douaneambtenaar voerde de controle uit op basis van artikel 117a van de Algemene Verordening IU en D van 1908, waarbij de rechter aansluiting zocht bij een eerdere uitspraak van de Hoge Raad over het begrip 'lijfsvisitatie'. De verdachte werd schuldig bevonden aan het opzettelijk invoeren van 729 gram hennep en kreeg een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De officier van justitie had gevorderd dat de inbeslaggenomen verdovende middelen aan het verkeer zouden worden onttrokken, wat door het Gerecht werd toegewezen. De zaak benadrukt de wettelijke kaders waarbinnen douanepersoneel opereert en de noodzaak van proportionaliteit en subsidiariteit bij het uitoefenen van controlebevoegdheden. De verdachte was niet verschenen tijdens de zitting, maar zijn raadsvrouw was aanwezig en steunde de eis van de officier van justitie. Het Gerecht concludeerde dat de controle rechtmatig was uitgevoerd en dat er geen sprake was van normschending, waardoor het bewijs dat was verkregen tijdens de controle werd toegelaten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURACAO

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1991 te Jamaica
wonende te [adres] in Jamaica.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2014. De verdachte is niet verschenen. De raadsvrouw, mr. S. Kersbergen, is wel verschenen. Tegen de verdachte is verstek verleend.
De officier van justitie, mr. G. Schoop, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de inbeslaggenomen verdovende middelen aan het verkeer worden onttrokken.
De raadsvrouw heeft gesteld zich te kunnen vinden in de eis van de officier van justitie.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 augustus 2014, althans in of omstreeks de maand augustus 2014, in Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk heeft ingevoerd in de zin van artikel 1 lid 2 Opiumlandsverordening 1960, althans vervoerd, althans in zijn bezit en/of aanwezig heeft gehad 729 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid, hennep, althans hars die uit hennep wordt getrokken, althans een gebruikelijke bereiding waaraan de hars die uit hennep wordt getrokken ten grondslag ligt (zoals hashish), zijnde hennep een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960, en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no 13).
(artikel 4 juncto 11-2 Opiumlandsverordening 1960).

3.Voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke vereisten voldoet en dus geldig is.
3.2
Bevoegdheid van het Gerecht
Krachtens de wettelijke bepalingen is het Gerecht bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
3.3
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
3.4
Redenen voor schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.Bewijsbeslissingen

Ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting heeft het Gerecht vragen gesteld over de controlebevoegdheid van het douanepersoneel en of die bevoegdheid binnen de daarvoor geldende wettelijke kaders is uitgeoefend. Aanleiding hiervoor was het relaas van de verbalisant zoals weergegeven in het proces-verbaal van voorgeleiding.
In het proces-verbaal leest het Gerecht dat er op 25 augustus 2014 controle werd gedaan op passagiers die uit Jamaica in Curacao waren aangekomen. Tijdens genoemde controle werd de verdachte aan zijn kleding onderzocht door een douaneambtenaar. Ook werd zijn portemonnee door de douaneambtenaar gecontroleerd. In de achter broekzak van de verdachte werden vier slikkersbollen aangetroffen en in zijn portemonnee twee. Naar aanleiding hiervan was er indicatie dat de verdachte verdovende middelen had geslikt en hij werd vervolgens in de gelegenheid gesteld een röntgenfoto te maken. Alvorens de röntgenfoto te maken, heeft de verdachte uitdrukkelijk zijn toestemming daartoe gegeven.
Volgens de officier van justitie is de hiervoor uitgevoerde controle aan de kleding en portemonnee van de verdachte gebaseerd op artikel 117a van de Algemene Verordening I.U. en D. 1908.
Voor zover relevant, luidt deze bepaling als volgt:

1. Aan lijfsvisitatie door de ambtenaren zijn onderworpen:
(…)
b. personen die zich bevinden in of op een uit het buitenland komend vervoermiddel of deze vervoermiddelen juist hebben verlaten;
(…)”.
Voornoemde landsverordening kent geen definitiebepaling waarin het begrip lijfsvisitatie wordt toegelicht.
Voor de invulling van dit begrip zoekt het Gerecht aansluiting bij de uitleg die door Hoge Raad hieraan werd gegeven in de zaak die leidde tot het arrest van 21 december 2010 met LJN BM6857. In dat arrest werd het begrip uitgelegd aan de hand van artikel 17 van de oude Nederlandse Douanewet die op dit punt nagenoeg gelijkluidend is aan het hiervoor geciteerde artikel 117a van de Algemene Verordening I.U. en D. 1908. De Hoge Raad gaf in genoemd arrest als zijn oordeel te kennen dat de lijfsvisitatie in de Douanewet niet verder strekte dan onderzoek aan de kleding.
Alhoewel het proces-verbaal daar niet over spreekt, gaat het Gerecht ervan uit, gelet op de vindplaats van de vier slikkersbollen, dat de controle aan de kleding van de verdachte feitelijk bestond uit het voelen aan de kleding. In dat geval past de controle binnen de gegeven uitleg van lijfsvisitatie.
De controle van de portemonnee valt naar het oordeel van het Gerecht onder de algemene bevoegdheid zoals aan het douanepersoneel gegeven middels artikel 120 c van de Algemene Verordening I.U. en D. 1908 voor de controle van goederen.
Voor de uitoefening van zowel de bevoegdheid op basis van 117a als die van artikel 120c Algemene Verordening I.U. en D. 1908 zijn geen ernstige bezwaren en een verdenking noodzakelijk. De uitoefening van deze bevoegdheden dient evenwel te voldoen aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. Dat aan deze vereisten niet zou zijn voldaan, is in het onderhavige geval niet gebleken en evenmin aannemelijk geworden.
Gelet op het voorgaande concludeert het Gerecht dat er geen sprake is geweest van een normschending en dat hetgeen naar aanleiding van het onderzoek aan de kleding en in de portemonnee van verdachte is aangetroffen, meegenomen mag worden voor het bewijs.
Mede gelet op het voorgaande verklaart het Gerecht ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
hij op 25 augustus 2014 in Curaçao opzettelijk heeft ingevoerd in de zin van artikel 1 lid 2 Opiumlandsverordening 1960 729 gram hennep zijnde hennep een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960
5. Bewijsmiddelen [1]
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
Na aankomst met een vlucht uit Jamaica op 25 augustus 2014 werd verdachte op luchthaven Hato in Curaçao aan zijn kleding gecontroleerd. Daarbij werden onder meer vier slikkersbollen aangetroffen [2] . Na de hierdoor verrezen verdenking tegen verdachte werd hij aangehouden en werd hij in de gelegenheid gesteld een röntgenfoto te maken [3] . De radioloog heeft geconstateerd dat de verdachte bolita’s had geslikt [4] . Desgevraagd heeft de verdachte verklaard dat hij op eigen initiatief verdovende middelen heeft gekocht met de bedoeling die naar Curaçao te transporteren en hier te verkopen [5] . Bij weging van de 55 door verdachte via natuurlijke weg uitgescheiden bolita’s bleken die een gezamenlijk brutogewicht te hebben van 729 gram. Het resultaat van de hierna uitgevoerde test was dat aangenomen mag worden dat de geteste kruid die uit twee van deze bolita’s werd gehaald, hennep is [6] .

6.Kwalificatie

Het bewezenverklaarde levert volgens de wettelijke regeling de volgende strafbare feiten op:
Opzettelijk handelen in strijd met artikel 4, lid 1, eerste lid, b., onder A van de Opiumlandsverordening 1960, strafbaar gesteld bij artikel 11 van deze verordening.

7.Strafbaarheid

7A. Rechtvaardigingsgronden
Feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten, zijn niet aannemelijk geworden.
7B. Schulduitsluitingsgronden
De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.

8.Oplegging van straf of maatregel

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het Gerecht na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft opzettelijk drugs ingevoerd in Curaçao met de bedoeling die hier te verkopen. Verdachte had enkel zijn geldelijk gewin voor ogen en hield daarbij geen rekening met de desastreuze gevolgen die het gebruik van drugs heeft op deze samenleving. Dat het hierbij om softdrugs gaat doet daar niet aan af. Het Gerecht acht een vrijheidsstraf passend en, aangezien verdachte niet eerder in Curaçao is veroordeeld, zal het Gerecht een gedeelte van deze straf voorwaardelijk opleggen.
De inbeslaggenomen hennep zal, zoals gevorderd, aan het verkeer worden onttrokken.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is mede gegrond op artikelen 1:13, 1:19, 1:20, 1:21, 1:74 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumlandsverordening 1960.

10.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde zoals in rubriek
4omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde feit het in rubriek
6genoemde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
zes (6) maanden, waarvan
drie (3) maandenvoorwaardelijk, met een proeftijd van
drie (3) jaren;
onttrekt aan het verkeer de inbeslaggenomen hennep.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M.J. de Kort en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 20 oktober 2014, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en).
2.Pv van voorgeleiding, pagina 3
3.Pv van aanhouding, pagina 8
4.Formulier bevattende resultaat van de x-ray examination, pagina 9
5.Pv met nummer 2014082914440.v1-1, pagina’s 20 en 21
6.Pv van weging en testen