ECLI:NL:OGEAC:2015:1

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
4 februari 2015
Zaaknummer
520.00004/14
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bestuurder na aanrijding met voetgangster door gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 23 januari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een bestuurder die een voetgangster had aangereden, wat leidde tot haar overlijden. De centrale vraag was of de bestuurder strafrechtelijk een verwijt kon worden gemaakt. Het onderzoek naar de toedracht van het ongeval vertoonde echter aanzienlijke lacunes. Het proces-verbaal vermeldde niet hoe de politie tot de vaststelling van het 'conflictpunt' was gekomen, en er was geen bewijs dat de verdachte van de rijbaan was afgereden. Foto's die als bewijs dienden, waren niet gedateerd en toonden geen duidelijke bandsporen. Bovendien ontbrak objectief bewijs dat de verdachte te hard had gereden of in slaap was gevallen tijdens het rijden.

De verdediging voerde aan dat het dossier kwalitatief ondermaats was en dat er sprake was van schending van de rechten van de verdachte. Het Gerecht verwierp deze argumenten en concludeerde dat er geen sprake was van vormverzuim. Uiteindelijk oordeelde het Gerecht dat het dossier onvoldoende bewijs bevatte om de verdachte te veroordelen. De verdachte werd vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastelegging.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1990 te Curaçao,
wonende te Curaçao, [adres].

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2015. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.C. Janssen.
De officier van justitie, mr. C. Hato-Willems, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 maanden. Voorts is om toewijzing van de vordering van de benadeelde partij ad EUR 700,00 verzocht, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft verschillende verweren gevoerd.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd:…

3.Voorvragen

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
Ontvankelijkheid
De raadsvrouw heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet in de vervolging van de verdachte kan worden ontvangen. Hiertoe is allereerst aangevoerd dat het dossier kwalitatief ondermaats is. Zo is een proces-verbaal van bevindingen niet ondertekend, het proces-verbaal betreffende de foto’s niet gedagtekend en sprake van onvoldoende adequaat uitgevoerd (sporen)onderzoek. Voorts is sprake van een schending van het recht op consultatiebijstand van de verdachte en heeft het onderzoek maanden stilgelegen waarna de verdachte opeens is gedagvaard terwijl de dagvaarding niet is gedagtekend. Al deze punten maken dat sprake is van een grove schending van de algemene beginselen van een behoorlijke strafrechtspleging, hetgeen moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, aldus de raadsvrouw.
Het verweer wordt verworpen, omdat naar het oordeel van het Gerecht geen sprake is van enig vormverzuim dat daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Het al dan niet kwalitatief onder de maat zijn van het dossier is geen vormverzuim in de zin van artikel 413 Sv. Gebleken is niet dat door de kwaliteit van het dossier of onderzoek ernstig inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Dit kan ook niet worden geconcludeerd op grond van het verstreken tijdsverloop of de omstandigheid dat de dagvaarding niet is gedagtekend. Een eventuele schending van het recht op consultatiebijstand leidt volgens vaste rechtspraak niet, zonder meer, tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. Voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging is naar het oordeel van het Gerecht derhalve geen plaats.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie - ook overigens - ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Vaststaat dat de verdachte, als bestuurder van een auto, een voetgangster heeft aangereden, waardoor deze is komen te overlijden. Ter beantwoording staat de vraag of de verdachte ten aanzien van de aanrijding - strafrechtelijk - een verwijt kan worden gemaakt. Het Gerecht is van oordeel dat deze vraag op grond van het onderliggende dossier niet bevestigend kan worden beantwoord. Dit wordt als volgt toegelicht.
De politie gaat er in het proces-verbaal verkeersongeval bij de vaststelling van de toedracht vanuit dat de verdachte naar rechts de rijbaan af is gereden en in de berm tegen de voetgangster is gebotst. Zij legt echter niet uit hoe zij tot de vaststelling van de plaats van de botsing (“het conflictpunt”) is gekomen. Op grond van de foto’s in de fotomap kan niet worden bewezen dat de verdachte de rijbaan is afgereden. Allereerst is de fotomap niet gedateerd en is het dus onbekend wanneer de foto’s zijn gemaakt. Voorts is bij foto 2 opgemerkt dat ter plaatse “bandsporen afkomstig van het voertuig” zijn aangetroffen. Op de bijgevoegde foto 2 zijn - met het blote oog bezien - echter geen bandsporen waar te nemen. In het dossier ontbreekt ook een vergelijking van de (kennelijke) bandsporen met de banden van de auto van de verdachte. Bovendien is in het proces-verbaal inzake verkeersongeval gerelateerd dat het voertuig “zonder enige rem- of uitwijksporen op de rijbaan achter te laten” naar rechts de rijbaan af is gereden. Dit is tegenstrijdig aan de opmerkingen in de fotomap. Het dossier bevat aldus te weinig objectieve gegevens om de verklaring van de getuige Maria, inhoudende dat de auto naar rechts reed, te ondersteunen. Er is derhalve onvoldoende bewijs voor het verwijt dat de verdachte naar rechts, de rijbaan af is gereden.
Het dossier bevat voorts onvoldoende bewijs voor de stelling dat de verdachte te hard heeft gereden en tijdens het rijden in slaap is gevallen. In de eerste plaats is geen onderzoek verricht naar de snelheid waarmee de auto heeft gereden. In de tweede plaats blijkt niet uit objectief onderzoek dat de auto slingerend zou hebben gereden. De verklaring van de getuige dat de auto slingerend reed, betreft een conclusie die de getuige heeft getrokken op basis van de door hem waargenomen lichtbundel voor de auto. Nu deze conclusie niet door objectieve onderzoeksresultaten wordt ondersteund, kan deze niet het bewijs leveren dat de auto slingerend heeft gereden. Tenslotte blijkt uit het dossier niet dat de verdachte vermoeid was en/of in slaap was gevallen.
Nu het (technisch) onderzoek meerdere lacunes bevat, kan het door de verdachte genoemde alternatieve scenario (inhoudende dat hij op de rijbaan reed, plotseling een klap hoorde en niet heeft gemerkt dat hij iemand had aangereden), niet worden uitgesloten, ook niet gezien de foto’s van de schade aan de auto. Uit het dossier blijkt overigens evenmin of bij het onderzoek rekening is gehouden met dat scenario.
Het voorgaande leidt het Gerecht tot de slotsom dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor een bewezenverklaring. De verdachte zal derhalve van het primair en subsidiair tenlastegelegde moeten worden vrijgesproken.

5.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [ ] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 700,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het tenlastegelegde zou hebben geleden.
Nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, kan de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat tenlastegelegde feit, worden ontvangen. Gelet hierop zal het Gerecht bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.

6.Beslissing

Het Gerecht:
- verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart de benadeelde partij [E.A. Maria] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. I.H. Lips en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 23 januari 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.