ECLI:NL:OGEAC:2015:14

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
15 april 2015
Publicatiedatum
28 oktober 2015
Zaaknummer
500.00012/15
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.B. Hubben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling, vernieling en bedreiging in de woning van het slachtoffer met een gevangenisstraf als gevolg

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, stond de verdachte terecht voor mishandeling, vernieling en bedreiging van een vrouw in haar woning. De feiten vonden plaats op 13 januari 2015, toen de verdachte, na het overlijden van zijn echtgenoot, de woning van de vrouw binnendrong en haar aanviel. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vier jaar, maar het Gerecht kwam tot een andere conclusie. Tijdens de zitting op 15 april 2015 werd vastgesteld dat de poging tot moord en zware mishandeling niet bewezen konden worden, maar dat de verdachte wel schuldig was aan mishandeling, vernieling en bedreiging. De verdachte werd veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en kreeg een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij, die immateriële schade had geleden door de mishandeling. Het Gerecht overwoog dat de verdachte geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden en dat de feiten een grote impact hadden op het slachtoffer, die zich in haar eigen huis niet veilig voelde. De uitspraak benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [datum] 1959 te Curaçao,
wonende te Curaçao, [adres] 77,
thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2015. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.S. Johannes.
De officier van justitie, mr. C.H. Hato - Willems, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van het onder feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) jaren met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de vordering van de benadeelde partij [BP] toe te wijzen voor wat betreft de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van NAf 15.000,00. Voorts heeft de officier gevorderd aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman verweer gevoerd.
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van NAf 15.009,00 ingediend.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd:….

3.Voorvragen

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsbeslissingen

4A. Vrijspraak
1.
Feit 1 primair: poging tot moord c.q. doodslag
Het Gerecht heeft, evenals het openbaar ministerie, uit het onderzoek op de terechtzitting en door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde (poging moord c.q. doodslag) heeft begaan. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat de verdachte vol opzet dan wel voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. De verdachte dient derhalve van het onder feit 1 primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
2.
Feit 1 subsidiair: zware mishandeling
Anders dan de officier van justitie acht het Gerecht het onder feit 1, subsidiair tenlastegelegde (zware mishandeling) evenmin wettig en overtuigend bewezen. Dit wordt als volgt toegelicht. Naar het oordeel van het Gerecht kan het bij het slachtoffer door de arts geconstateerde letsel (verwonding en hematoom op het voorhoofd) niet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 1:200 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij neemt het Gerecht in aanmerking dat de arts heeft verklaard dat medisch ingrijpen niet noodzakelijk is en dat kan worden volstaan met een controle na 1 week door de chirurg. De verdachte dient ook van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
4B. Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van het onder feit 1 meer subsidiair, tenlastegelegde en het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde [1]
Het Gerecht komt tot bewezenverklaring van het onder feit 1 meer subsidiair tenlastegelegde en het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde op grond van de feiten en omstandigheden die in de navolgende wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
met betrekking tot feit 1 meer subsidiair, feit 2 en feit 3:
1. Proces-verbaal van aangifte d.d. 13 januari 2015, pagina 16 t/m 17, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [salchtoffer], zakelijk weergegeven:
Op 13 januari 2015 kwam [verdchte] mijn woning in Curaçao aan de [ ]weg binnenstormen. Hij was zeer agressief. Hij greep mij vast en slingerde mij tegen een betonnen muur. Ik kwam hard met mijn voorhoofd tegen de muur en viel op grond. Ik had een grote kapwond aan mijn hoofd opgelopen. Mijn gezicht zat onder het bloed. Het rechter gedeelte van mijn gezicht begon flink te zwellen. Mijn leesbril en mijn horloge zijn door de harde klap kapot gegaan. Op de grond kneep hij met beide handen mijn keel hard dicht. Hij zei tegen mij: “Bo no por keda den kas, bo tin ku sali. Asina bo ke mi matabu, awel mi ta matabu”. Hij heeft daarna mijn computer en glazen tafel kapot geslagen.
2. Proces-verbaal van nader verhoor aangifte d.d. 28 maart 2015, pagina 22 t/m 23, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
[verdachte] heeft op 13 januari 2015 mijn achterdeur van de woning ook vernield.
3. Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 januari 2015, pagina 31 t/m 33, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [ ], zakelijk weergegeven:
Op 13 januari 2015 bevond ik mij bij [slachtoffer] thuis. Op dat moment stormde [verdachte] de woning binnen. Hij gooide de computer van [slachtoffer] met kracht op de grond. Hij vernielde de glazen tafel van [slachtoffer]. Hij viel [slachtoffer] aan, greep haar bij haar nek vast en slingerde haar vervolgens tegen de betonnen muurwand. Hij was erg agressief. Hij herhaalde telkens dat hij haar zou vermoorden.
4. Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 18 januari 2015, pagina 27 t/m 29, van de arts I. Poulina met betrekking tot de geneeskundige hulp verleend aan [slachtoffer] op 13 januari 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Omschrijving letsel: verwonding voorhoofd met hematoom frontaal.
4C. Bewijsmiddelverweer
De verdachte heeft betoogd dat de verklaring van getuige [ ] niet tot het bewijs kan worden gebezigd omdat deze verklaring onbetrouwbaar is, nu deze getuige een choller is.
Het Gerecht overweegt dat hetgeen de verdachte in dit verband naar voren heeft gebracht geen steun vindt in het dossier. De verklaring van de getuige komt bovendien op essentiële onderdelen overeen met de verklaring van het slachtoffer [ ]. Voorts wordt deze verklaring ondersteund door de medische verklaring van de arts alsook door de bevindingen van de technische recherche. [2] Het Gerecht acht de verklaring van de getuige [ ] daarom betrouwbaar en bezigt deze tot het bewijs. Het verweer wordt verworpen.
4D. Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, meer subsidiair, en het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande:
Feit 1 meer subsidiair:
dat hij op 13 januari 2015, te Curaçao, opzettelijk mishandelend
[slachtoffer],
 tegen een betonnen muur
heeft geslingerden;
 met kracht haar keel met beide handen
heeft dicht geknepen,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] lichamelijk letsel, te weten een verwonding en hematoom aan haar voorhoofd heeft gekregen en pijn heeft ondervonden
Feit 2:
dat hij op 13 januari 2015, te Curaçao, opzettelijk en wederrechtelijk:
 een computer en
 een glazentafel en
 een leesbril en
 een horloge en
 een achter deur,
toebehorende aan [slachtoffer] heeft vernield
Feit 3:
dat hij op 13 januari 2015, te Curaçao, [slachtoffer], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar opzettelijk genoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: “Bo no por keda den kas, bo
ntin ku sali. Asina bo ke pami matabu, awel mi ta matabu.” (“Je kunt in deze woning niet meer blijven, je moet vertrekken. Zo wil je dat ik je dood maak, dan maak ik je dood”).
Voor zover in de telastlegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring cursief weergegeven verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, meer subsidiair:
mishandeling,
feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen,
feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid

De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.

7.Motivering van de sanctie

Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft het Gerecht zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft het Gerecht het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie misdrijven. Hij heeft het slachtoffer mishandeld door haar hard tegen een muur te slingeren en haar keel dicht te knijpen waardoor zij gewond is geraakt. Voorts heeft hij haar goederen vernield en haar met de dood bedreigd. De verdachte heeft met deze misdrijven inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dit alles is bovendien gebeurd in de woning van het slachtoffer, een plek waar zij zich bij uitstek veilig mag voelen. Hiermee heeft de verdachte bij het slachtoffer grote gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht.
Een vrijheidsbenemende straf is gelet op het voorgaande op zich geïndiceerd. Bij het vaststellen van de duur van de op te leggen straf laat het Gerecht in het nadeel van de verdachte meewegen dat hij, zoals uit het Uittreksel Justitiële Documentatie blijkt, eerder voor bedreiging is veroordeeld. Voorts laat het Gerecht bij de strafoplegging meewegen dat de verdachte zich bepaald niet onbetuigd heeft gelaten, dat hij geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden en er geen blijk van heeft gegeven enig inzicht te (willen) hebben in de ernst van zijn gedragingen.
Het Gerecht wijkt ten voordele van de verdachte af van de eis van de officier van justitie, nu het Gerecht tot een (gedeeltelijk) andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie. Het Gerecht merkt tevens op, dat de officier van justitie bij een eis van vier jaar gevangenisstraf - kennelijk - de ernst van de zaak anders waardeert dan het Gerecht.
Alles afwegende is het Gerecht van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Het Gerecht zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht het Gerecht, gelet op het advies van de Uitvoeringsorganisatie Reclassering Curaçao, verplichte begeleiding door voornoemde instelling noodzakelijk, ook als dat inhoudt het volgen van een behandeling door een psycholoog. Een dergelijke verplichting zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
7A. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij, [B.P.], heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte van:
  • NAf 15.000,00 wegens immateriële schade en
  • NAf 9,00 wegens materiële schade,
die zij als gevolg van de tenlastegelegde feiten zou hebben geleden.
Het Gerecht is gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als gevolg van het lichamelijk letsel dat zij heeft opgelopen door toedoen van de verdachte. De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade die rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit 1. Vergoeding van deze immateriële schade tot een bedrag van NAf 2.000,00 komt het Gerecht redelijk en billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen. Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De benadeelde partij zal voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het Gerecht ziet voorts aanleiding de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikel 1:19, 1:20, 1:21, 1:78, 1:136, 2:273, 2:255 en 2:334 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde zoals in rubriek
4Domschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat de bewezenverklaarde feiten de in rubriek
5genoemde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
achttien (18) maanden;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot
zes (6) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast op grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van een
proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op
drie (3) jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel gedurende die proeftijd zich op andere wijze heeft misdragen of de hierna gestelde bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Uitvoeringsorganisatie Reclassering Curaçao (thans gevestigd op het adres: Scharlooweg 154/156 (oud Kranshi gebouw), telefoonnummer 461-1832), zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig acht, ook als dat inhoudt dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder ambulante psychologische behandeling zal laten stellen,
veroordeelt de verdachte op de eis van de benadeelde partij [B.P.] om aan deze te betalen een bedrag van
NAf 2.000,00(zegge: tweeduizend gulden), en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag aan [B.P.], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van [B.P.] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 2.000,00 (zegge: tweeduizend gulden), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
dertig (30) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan het Land en dat betalingen aan het Land in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M.C.B. Hubben en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 15 april 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.De door het Gerecht aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. Bij de bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het einddossier inzake het onderzoek “Bara di Hak”, opgemaakt en gesloten op 28 maart 2015.
2.Proces-verbaal fotografische vastlegging i.v.m. een mishandeling en vernieling gepleegd te Kaya [ ], opgemaakt op 31 maart 2015 door de Technische Recherche Curaçao, los stuk.