ECLI:NL:OGEAC:2015:16

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
17 juni 2015
Publicatiedatum
11 november 2015
Zaaknummer
500.00901/14 en 500.01045/12 (TUL)
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.B. Hubben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontploffing handgranaat in woonwijk met schade aan woningen en voertuigen

In deze zaak heeft de verdachte op 15 oktober 2014 in een woonwijk te Curaçao een handgranaat tot ontploffing gebracht op het terras van een woning. Dit gebeurde uit winstbejag, terwijl de verdachte zich in proeftijd bevond na eerdere veroordelingen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van acht jaar, maar het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao legde een straf op van vier jaar. De verdachte heeft verklaard dat hij de handgranaat gooide op verzoek van een persoon genaamd [V], die hem een beloning had beloofd. Tijdens de rechtszittingen werd de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie besproken, waarbij het Gerecht oordeelde dat er geen schending van procesrechten was. De verdachte werd schuldig bevonden aan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, bedreiging met een misdrijf tegen het leven en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Daarnaast werd een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de benadeelde partijen, die materiële schade hadden geleden door de ontploffing. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte niet alleen gevaar voor goederen had veroorzaakt, maar ook een ernstige inbreuk op de rechtsorde had gemaakt. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd eveneens toegewezen, omdat de verdachte zich opnieuw aan strafbare feiten had schuldig gemaakt tijdens de proeftijd.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1990 te Curaçao,
wonende te Curaçao, thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2015 en 27 mei 2015. De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.M.M. Alejandra, occuperend voor mr. A.L. Tjon Kwan Paw, beiden advocaat in Curaçao.
De officier van justitie, mr. E.V.A. Bos, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake het onder feit 1, cumulatief onder 1 en 2, tenlastegelegde, alsmede het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht (8) jaren, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de vordering van de benadeelde partijen [x en y] tot een bedrag van respectievelijk NAf 1.750,00 en NAf 11.177,21 toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens heeft zij gevorderd aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Tenslotte heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke gevangenisstraf zoals opgelegd bij vonnis van het Gerecht van 14 december 2012 in de zaak met parketnummer 500.01045/12.
De raadsman heeft in de zaak met parketnummer 500.00901/14 verweer gevoerd.
Mevrouw [z] van Stichting Slachtofferhulp Curaçao heeft namens de benadeelde partijen, [x en y], een vordering tot schadevergoeding ingediend met betrekking tot het onder feit 1 tenlastegelegde.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, met inachtneming van de gevorderde en toegestane wijziging van de tenlastelegging, tenlastegelegd:…

3.Voorvragen

3A. Geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke vereisten voldoet en dus geldig is.
3B. Bevoegdheid van het Gerecht
Krachtens de wettelijke bepalingen is het Gerecht bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
3C. Redenen voor schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging gebleken.
3D. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het Gerecht begrijpt het betoog van de raadsman aldus dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging, omdat de verdachte onder druk van het openbaar ministerie heeft moeten afzien van rechtsbijstand tijdens de verhoren. In ruil daarvoor zou de verdachte een zodanig lage strafeis in het vooruitzicht zijn gesteld, dat hij snel weer op vrije voeten zou zijn. De verhoren, waarin de verdachte is gehoord zonder rechtsbijstand en waarin hij zichzelf en medeverdachten heeft belast, zijn bovendien niet in het dossier gevoegd. De medewerking die de verdachte aan politie en justitie heeft verleend om een aanstaande ontsnap[P] van gedetineerden uit de gevangenis te voorkomen is evenmin in het dossier vastgelegd, aldus nog steeds de raadsman.
De officier van justitie heeft betoogd dat het openbaar ministerie een transparant onderzoek heeft verricht, waarvan een volledig dossier is opgemaakt en waarbij geen enkel proces-verbaal van verhoor van de verdachte is achtergehouden. Met de verdachte is geen deal gesloten voor wat betreft de strafeis. De verdachte heeft geheel op eigen initiatief contact gezocht met de politie. Alle gesprekken die in dat kader hebben plaatsgevonden, alsook alle verhoren van de verdachte zijn in een proces-verbaal vastgelegd en in het dossier gevoegd.
Het Gerecht overweegt met betrekking tot het betoog over rechtsbijstand tijdens verhoren als volgt. Als vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt dat indien een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, dat in beginsel een vormverzuim oplevert als bedoeld in artikel 413 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), dat zonder meer tot bewijsuitsluiting moet leiden van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen. Uitzondering op deze regel kan worden gemaakt in het geval dat de verdachte ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht. Een dergelijk verzuim, zo daar al sprake van is, leidt derhalve tot bewijsuitsluiting en niet tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie.
Blijkens het proces-verbaal van bevinding bij voorgeleiding van 17 november 2014 is de verdachte na aankomst op de plaats van verhoor om 17.20 uur vervolgens om 18.05 uur voorgeleid aan de hulpofficier, waarna hij om 18.30 uur in de gelegenheid is gesteld en geweest om gedurende vijf minuten telefonisch contact te hebben met raadsman
mr. A.L. Tjon Kwan Paw. Het eerste verhoor van de verdachte is vervolgens aangevangen op 17 november 2014 om 18.45 uur. Er is dan ook geen sprake van schending van enige rechtsregel in dit verband. Het verweer, voor zover strekkend tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en/of tot bewijsuitsluiting vanwege schending van het consultatierecht, wordt derhalve verworpen.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt voorts dat een verdachte geen recht kan doen gelden op bijstand van een advocaat tijdens een verhoor. Het verweer, voor zover dit aldus moet worden opgevat dat de verdachte in zijn verdediging is geschaad, omdat hij geen rechtsbijstand heeft gehad tijdens zijn verhoren, faalt reeds hierom en wordt daarom ook verworpen. Het Gerecht merkt ten overvloede op dat de verdachte gedurende zijn vijfde, tevens laatste, verhoor op 4 december 2014 is bijgestaan door mr. H.M.M. Alejandra, zodat dit verweer tevens feitelijke grondslag mist.
Het Gerecht overweegt vervolgens dat niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging als in artikel 413 Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats ingeval de normschending daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De verdediging heeft, zo begrijpt het Gerecht, in dit verband gesteld dat de verdachte door de politie meermalen is verhoord, maar dat deze verhoren niet aan het dossier zijn toegevoegd. De medewerking die de verdachte aan politie en justitie heeft verleend om een aanstaande ontsnap[P] van gedetineerden uit de gevangenis te voorkomen is evenmin in het dossier vastgelegd.
Het Gerecht overweegt als volgt. Uit het dossier blijkt dat de verdachte op 19 oktober 2014 [ ], brigadier bij het Korps Politie Curaçao, heeft benaderd met het verzoek om te praten over hetgeen heeft plaatsgevonden aan de Kaya [ ]. Dit is vastgelegd in een proces-verbaal bevinding Kaya [ ] van 20 oktober 2014. Voornoemde verbalisant heeft vervolgens persoonlijk met de verdachte gesproken op 21 oktober 2014. De verdachte gaf de verbalisant in dit gesprek spontaan informatie met betrekking tot het gebeurde aan de Kaya [ ]. De inhoud van dit gesprek is vastgelegd in het proces-verbaal bevinding Kaya [ ] van 22 oktober 2014, waarin tevens is gerelateerd dat aan de verdachte is medegedeeld dat naar aanleiding van deze informatie een nader onderzoek zal worden ingesteld. Vervolgens vonden tussen de verdachte en voornoemde [brigadier] tussen 3 en 17 november 2014 telefoongesprekken plaats, waarin, onder meer, is gesproken over het incident aan de Kaya [ ] en over een mogelijk ophanden zijnde ontsnap[P] uit de gevangenis. Al deze gesprekken zijn opgenomen, afgeluisterd en uitgewerkt, aldus het proces-verbaal van tapgesprekken [brigadier] 14 januari 2015. De uitwerkingen van de gesprekken zijn als bijlagen bij dit proces-verbaal gevoegd.
Op grond van het voorgaande kan vastgesteld worden dat de verdachte op eigen initiatief de politie van allerlei informatie heeft voorzien op grond waarvan een onderzoek is ingesteld naar het gebeurde aan de Kaya [ ] alsook naar een dreigende uitbraak van gedetineerden uit de gevangenis. De verdachte is op een zeker moment (mede) op grond hiervan zelf als verdachte aangemerkt in het onderzoek naar het incident aan de Kaya [ ] en daarna in verband daarmee als verdachte aangehouden. Dat sprake zou zijn geweest van een samenwerking tussen de verdachte en de politie, anders dan in het dossier is gerelateerd, blijkt niet uit de opgemaakte voornoemde processen-verbaal, noch heeft het Gerecht daarvoor andere aanwijzingen gevonden. Ook zijn geen aankno[P]spunten te vinden voor de stelling dat de verdachte vaker is verhoord dan in het dossier is gerelateerd. Dit geldt ook voor de stelling van de verdachte dat met hem een deal is gesloten voor wat betreft de hoogte van een eventuele strafeis tegen hem in een mogelijke strafzaak.
Het Gerecht acht de door de verdachte geschetste gang van zaken dus niet aannemelijk geworden. Daarbij betrekt het Gerecht mede dat de verdachte zijn stelling dat hij onder druk van het openbaar ministerie heeft moeten afzien van rechtsbijstand tijdens een aantal verhoren pas te berde heeft gebracht ter terechtzitting van 27 mei 2015. Dit terwijl de verdachte hiervoor reeds op 20 november 2014 ten overstaan van de rechter-commissaris de gelegenheid heeft gehad, nu deze de verdachte expliciet heeft gevraagd of de wijze van optreden en de bejegening van de politie de verdachte aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Voorts bestond hiertoe ter terechtzitting van 27 februari 2015 de gelegenheid.
Gelet op het voorgaande is het Gerecht van oordeel dat niet is gebleken dat de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Het verweer, voor zover strekkend tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie, wordt daarom verworpen. Ook overigens is het Gerecht niet gebleken van omstandigheden die aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de weg staan.

4.Bewijsbeslissingen

4A. Partiële vrijspraak
Met betrekking tot feit 1, onder 1: levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
Anders dan de officier van justitie is het Gerecht van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat ten tijde van het teweegbrengen van de ontploffing levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten is geweest. Daartoe is immers vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dat levensgevaar of het gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) inderdaad ten tijde van het teweegbrengen van de ontploffing te duchten is geweest. Dit gevaar moet naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. Van die vereiste voorzienbaarheid is in de regel geen sprake zijn indien zich ten tijde van de ontploffing geen personen in de (directe) omgeving van de ontploffing bevonden. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat zich ten tijde van de ontploffing in de directe omgeving van het terras van de woning, dan wel in de effectieve straal van de handgranaat personen bevonden anders dan de verdachte. Uit het proces-verbaal van forensisch onderzoek volgt dat de fragmenten van de handgranaat de slaapkamer waarin het slachtoffer [ ] zich bevond niet hebben bereikt. Op grond van voormelde omstandigheden is het Gerecht dan ook van oordeel dat de verdachte in zoverre partieel van feit 1, onder 1 moet worden vrijgesproken.
4B. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
Het Gerecht komt tot bewezenverklaring van het onder feit 1, cumulatief onder 1 en 2, tenlastegelegde en het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde op grond van de feiten en omstandigheden die in de navolgende wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
met betrekking tot feit 1, cumulatief onder 1 en 2, feit 2 en feit 3:
1. Proces-verbaal van aangifte d.d. 16 oktober 2014, Algemeen dossier Code 1-3, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [ ], zakelijk weergegeven:
Op woensdag 15 oktober 2014 verbleef ik als oppas in de woning aan het adres Kaya [ ], te Curaçao. Omstreeks 01:45 uur ben ik gaan slapen. Ik sliep in de logeerkamer en dat is de tweede kamer aan de noordelijke zijde van de woning. Omstreeks 02:40 uur ‘s nachts hoorde ik een zware klap en daarna hoorde ik ook hoe glazen kapot gingen. Ik dacht dat er buiten op straat iets verkeerds was gebeurd. Ik stond op en deed de lichten binnen het huis aan. Toen ik het gordijn opzij schoof constateerde ik dat de glazen ramen kapot en gescheurd waren. Ik heb direct de politie gebeld. Ik bleef binnen totdat de politie is gekomen. Mijn auto heeft ook schade opgelopen door de ontploffing.
2. Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 27 februari 2015 afgelegd, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Ik heb voor [V] een handgranaat gegooid op het woonhuis te Kaya [ ]. Toen ik op de porch van het huis was, gooide ik de handgranaat voor het huis en rende ik naar de achterkant. Ik rende weg en toen ontplofte de handgranaat. Ik heb niet gecontroleerd of er iemand thuis was. Ik had wel het gevoel dat er iemand thuis was in de woning, want er stond een auto voor de deur geparkeerd. [V] wilde dat huis beschadigen. Ik had het vermoeden dat [V] wilde dat die mensen niet meer in hun huis zouden kunnen wonen.
3. Proces-verbaal van forensisch onderzoek naar aanleiding van granaat aanslag te Kaya [ ] d.d. 28 januari 2015, los stuk, voor zover inhoudende als verklaring van [ ], brigadiers en forensisch rechercheurs bij het Korps Politie Curaçao, zakelijk weergegeven:
Uit het aangetroffen sporenbeeld aan de Kaya [ ] zag ik, eerste verbalisant, dat een ontploffing op de stoep gevestigd aan de voorgevel van de woning had plaatsgevonden. Dit is te zien aan het opgetreden gat, de beroeting en de schroeiverschijnselen in het betonnen materiaal. Verder zag ik, dat er verschillende metalen fragmenten waren vrij gekomen die waren ingeslagen. De meeste fragmenten zijn opgevangen door de voorgevel muur en de binnenzijde van de betonnen afrastering. In de keuken werden metalen fragmenten op het aanrecht en de wasmachine aangetroffen. De deur en ruiten van de woning hadden breuken ten gevolge van de drukgolven die kenmerkend zijn voor met explosie gepaard gaande fragmentatie inslagen. Op de brievenbus van deze woning werd een beugel van een handgranaat aangetroffen. Deze beugel is vermoedelijk afkomstig van een handgranaat ontsteker welke onder andere gebruikt wordt op de handgranaat type RGD-5 en de DS-62. Ter hoogte van Kaya [ ] werd een veiligheidsring aangetroffen. Handgranaten zijn infanterie (militaire munitie) wapens die door middel van een vertraagde ontsteking tot ontploffing komen. De buitenmantel en/of fragmentatie matrix bestaat uit gekerfde draad en voorgevormde fragmenten. Ten zuiden op voormeld adres stond een voertuig van het merk Ford. Het voertuig vertoonde ongeveer tien (10) fragmentatie inslagen. Op het perceel Kaya [ ] werd een voertuig, dat op het erf stond geparkeerd, geraakt door weggeslingerde fragmentatie komende vanuit het zuiden naar de noordelijke richting toe. Het betreft een voertuig van het merk Chevrolet met kenteken [ ]. Op het perceel Kaya [ ] werd een ruit van de woning aan de zuidelijke gevel vernield door een weggeslingerd fragment. Een fragmentatie granaat heeft een effectieve straal van ongeveer 15 meter. Fragmenten kunnen meer dan 200 meter reizen. Gezien de aangetroffen handgranaatbeugel, de veiligheidsring, het explosiepunt, het opgetreden gat, de beroeting en schroeiverschijnselen in het betonnen materiaal en de verspreiding van de fragmentatie inslagen kan het geheel worden aangemerkt als een explosie veroorzaakt door een handgranaat die op de stoep is afgegaan.
4C. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Met betrekking tot feit 2: opzet op bedreiging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte geen opzet had op bedreiging van het slachtoffer [x]. Hij kende [x] niet en wist niet dat [x] zich in de woning bevond, aldus de raadsman.
Het Gerecht overweegt als volgt. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte midden in de nacht opzettelijk een handgranaat op het terras voor het woonhuis aan de Kaya [ ] tot ontploffing heeft gebracht en dat de verdachte vermoedde dat er iemand in het huis aanwezig was.
Naar oordeel van het Gerecht heeft de verdachte door op deze wijze te handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat een in het huis aanwezige persoon (naar later zou blijken: [x]) op de hoogte zou raken van de ontploffing van de handgranaat en dat bij die persoon in redelijkheid de vrees zou kunnen ontstaan dat hij daarbij het leven zou verliezen. Het verweer wordt derhalve verworpen.
4D. Bewezenverklaring
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte hetgeen onder feit 1, cumulatief onder 1 en 2, feit 2 en feit 3 ten laste is gelegd, heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht:
Feit 1
dat hij op 15 oktober 2014, te Curaçao, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht bij een woning gelegen te Kaya [ ] en in de nabijheid van geparkeerde auto’s,
immers heeft hij, verdachte toen en aldaar opzettelijk een handgranaat op het terras van de woning gelegen te Kaya [ ], alwaar op dat moment [x] verbleef, gegooid en deze handgranaat tot ontploffing gebracht ,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest
;
en
dat hij op 15 oktober 2014, te Curaçao, opzettelijk en wederrechtelijk een woning gelegen te Kaya [ ] en een auto van het merk Chevrolet, kenteken [ ] en
eenaangrenzende woning en
een geparkeerde auto toebehorende aan [x]
enanderen heeft beschadigd, immers heeft hij, verdachte toen en aldaar opzettelijk een handgranaat op het terras, van de woning gelegen te Kaya [ ] gegooid en deze handgranaat tot ontploffing gebracht.
Feit 2
dat hij op 15 oktober 2014, te Curaçao [x] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht immers heeft verdachte, toen en aldaar opzettelijk dreigend
eenhandgranaat op het terras, van de woning gelegen te Kaya [ ], alwaar die [x] op dat moment verbleef, gegooid en tot ontploffing gebracht
;
Feit 3
dat hij op 15 oktober 2014, in Curaçao, handgranaat,
zijndeeen vuurwapen
sin de zin van artikel 5 van de Vuurwapenverordening 1930, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring
cursiefweergegeven verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
opzettelijk een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is,
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen,
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
feit 3:
overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 5 van de Vuurwapenverordening 1930.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid

Psychische overmacht
De raadsman heeft een beroep op psychische overmacht gedaan. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte door [V] (bijgenaamd [p]) is gedwongen de handgranaat tot ontploffing te brengen. De raadsman heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de verdachte zo bang was dat [V] hem of zijn familie iets aan zou doen, dat hem geen andere keuze restte dan te doen wat [V] hem opdroeg.
Het Gerecht overweegt dienaangaande als volgt. Een beroep op psychische overmacht komt toe aan degene die handelt op grond van een van buiten komende drang, waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden en ook niet behoefde te bieden. Dit betekent dat het in zijn algemeenheid gaat om situaties waarin weliswaar bewust is gehandeld, maar dit handelen aan degene die de gedragingen heeft verricht niet kan worden tegengeworpen, omdat van hem redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij in die situatie anders zou handelen dan hij heeft gedaan.
Het Gerecht acht niet aannemelijk geworden dat bij de verdachte van een dergelijke drang sprake is geweest en licht dit als volgt toe.
De verdachte heeft in zijn derde, vierde en vijfde verhoor (laatstgenoemd verhoor in het bijzijn van zijn raadsman) consistent verklaard dat hij gedreven door financieel gewin de handgranaat tot ontploffing heeft gebracht. Hem was door [P] een beloning van NAf 5.000,00 in het vooruitzicht gesteld als hij dit kwarweitje voor hem zou verrichten. De dagen na de ontploffing heeft de verdachte veelvuldig telefonisch contact met [P] gezocht om zijn beloning op te eisen. Uiteindelijk heeft hij er maar NAf 300,00 voor gekregen en voelde hij zich door [P] misbruikt, aldus nog steeds de verdachte in voornoemde verhoren.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard van 27 februari 2015 verklaard dat voornoemde verklaringen van hem onjuist zijn opgetekend door de politie. Het Gerecht heeft voor deze stelling geen enkel aanknopingspunt in het dossier aangetroffen. De verdachte heeft bij voornoemde verklaringen steeds volhard nadat deze hem zijn voorgelezen en heeft deze ook ondertekend, terwijl dit in het vijfde verhoor in het bijzijn van zijn raadsman geschiedde. Voorts heeft de verdachte ter zitting naar voren gebracht dat hij de handgranaat tot ontploffing heeft gebracht om een schuld aan de vader van [V] af te lossen en dat het hem niet om geld te doen was. Deze verklaring acht het Gerecht gelet op zijn eerdere verklaringen ongeloofwaardig en bedoeld om de waarheid te bemantelen dat de verdachte in ruil voor geld de handgranaat tot ontploffing heeft gebracht.
De veelvuldige telefonische contacten tussen de verdachte en [P] in de dagen na het incident ondersteunen bovendien de verklaring van de verdachte dat hij zijn geld trachtte op te eisen en maken deze daarmee betrouwbaar. Deze telefonische contacten, die ook veelvuldig tot stand kwamen op initiatief van de verdachte, maken een dreigende houding van [P] jegens de verdachte en/of diens familie onaannemelijk. [2]
Dat [P] die nacht een zekere mate van druk op de verdachte heeft uitgeoefend om het ook daadwerkelijk zover te laten komen, acht het Gerecht aannemelijk, maar naar het oordeel van het Gerecht kan op grond van het voorgaande vastgesteld worden dat de verdachte uiteindelijk uit winstbejag de handgranaat tot ontploffing heeft gebracht. Het verweer wordt verworpen.

7.Motivering van de sanctie

Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft het Gerecht zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft het Gerecht het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in een woonwijk een handgranaat tot ontploffing gebracht op het terras van een woning, waarin iemand lag te slapen. Hiermee heeft de verdachte niet alleen gevaar veroorzaakt voor goederen, maar ook daadwerkelijk schade toegebracht aan deze woning, auto’s in de omgeving en een andere woning. Tevens heeft hij een ernstige inbreuk op de rechtsorde gemaakt. Het ontploffen van een handgranaat, een militair wapen, in een woonwijk is niet alleen voor direct omwonenden, maar ook voor de samenleving een bijzonder schokkende en angstaanjagende gebeurtenis. De verdachte heeft hierbij gehandeld uit winstbejag en zich niet bekommerd om de gevolgen voor anderen. Het Gerecht rekent dit de verdachte zwaar aan.
De raadsman heeft betoogd dat sprake is van eendaadse samenloop, dan wel van voortgezette handeling(en). Het Gerecht verwerpt dit verweer en overweegt ter toelichting als volgt. Wil er sprake zijn van eendaadse samenloop dan dienen de betrokken strafbepalingen een vergelijkbare strekking te hebben, dient er sprake te zijn van eenheid van tijd en plaats, alsmede een wezenlijke samenhang te zijn in de overtreding van de verschillende strafbepalingen. Wil er sprake zijn van een voortgezette handeling dan dient er sprake te zijn van één ongeoorloofd wilsbesluit en verder dient er sprake te zijn van de gelijksoortigheid van de betrokken bewezenverklaarde strafbare feiten. Naar het oordeel van het Gerecht is hieraan niet voldaan nu de vier betrokken strafbepalingen geen vergelijkbare strekking hebben voor wat betreft de strafrechtelijk beschermde belangen.
Het Gerecht is op grond van de aard en de ernst van de feiten van oordeel dat slechts een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt, als passende straf in aanmerking komt.
Het Gerecht houdt bij het opleggen van de straf rekening met de inhoud van de over de verdachte uitgebrachte rapporten, te weten een psychiatrisch rapport van G.E. Matroos, psychiater, van 25 mei 2015 en een psychologisch rapport van S. van de Water en H.W.T. Linkels, beiden psycholoog, met als onderzoeksdatum 16 april 2015.
Bij het bepalen van de duur van de straf houdt het Gerecht voorts rekening met het feit dat de verdachte, blijkens zijn strafkaart, in het verleden meermalen is veroordeeld wegens overtreding van de Vuurwapenverordening en dat de verdachte ten tijde van het plegen van de onderhavige strafbare feiten nog in een proeftijd liep. Kennelijk heeft dat hem er niet van weerhouden wederom strafbare feiten te begaan.
Het Gerecht komt, deels, tot een andere bewezenverklaring die onder een geringere strafbedreiging valt, dan de officier van justitie. Het Gerecht merkt tevens op, dat de officier van justitie bij een eis van acht jaar gevangenisstraf - kennelijk - de ernst van de zaak anders waardeert dan het Gerecht.
Alles afwegende is het Gerecht van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

8.Vordering benadeelde partijen feit 1 en schadevergoedingsmaatregel

Namens de benadeelde partijen, [x] en [y], heeft Stichting Slachtofferhulp Curaçao, vorderingen tot schadevergoeding ingediend van respectievelijk NAf 1.750,- en NAf 11.177,21 tegen de verdachte wegens materiële schade die de benadeelde partijen als gevolg van hetgeen onder feit 1 onder 2 bewezen is verklaard, zouden hebben geleden.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partijen geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens heeft zij gevorderd aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman en de verdachte hebben geen verweer gevoerd tegen de vorderingen.
Nu de vorderingen niet zijn betwist en deze het Gerecht niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen, dienen zij te worden toegewezen. Nu de wettelijke rente niet door of namens de benadeelde partijen is geëist, maar slechts door de officier van justitie is gevorderd, kan deze niet worden toegewezen.
De verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken.
Het Gerecht ziet voorts aanleiding de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen.

9.Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf

Bij vonnis van het Gerecht van 14 december 2012, gewezen onder parketnummer 500.01045/12, heeft het Gerecht de verdachte ter zake van overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening 1930, veroordeeld tot - onder meer - een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het vonnis is onherroepelijk geworden op 29 december 2012. De proeftijd is derhalve ingegaan op 29 december 2012.
De officier van justitie vordert thans dat de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt gelast. Het Gerecht heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat het bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
Nu de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, te weten de hiervoor bewezenverklaarde feiten, heeft hij voornoemde algemene voorwaarde overtreden. Het Gerecht zal daarom de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf van zes (6) maanden gelasten.

10.Toegepaste wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: artikel 1:26, 1:136, 1:224, 2:98, 2:255 en 2:334 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 11 van de Vuurwapenverordening 1930.

11.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten zoals in rubriek
4Domschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat de bewezenverklaarde feiten de in rubriek
5genoemde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
vier (4) jaren;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de ten uitvoer te leggen gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[x]geleden materiële schade tot het bedrag van
NAf 1.750,00 (zegge: éénduizendzevenhonderdenvijftig gulden)en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag aan [x] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [y] geleden materiële schade tot het bedrag van
NAf 11.177,21 (zegge: elfduizendéénhonderdzevenenzeventig gulden en éénentwintig cent)en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag aan [y] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partijen [x] en [y] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partijen [x en y] de verplichting op tot betaling aan het Land van respectievelijk
NAf 1.750,00 (zegge: éénduizendzevenhonderdenvijftig gulden)en
NAf 11.177,21 (zegge: elfduizendéénhonderdzevenenzeventig gulden en éénentwintig cent)bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
27 (zevenentwintig) dagenrespectievelijk
90 (negentig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan het Land en dat betalingen aan het Land in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 500.01045/12 en gelast de
tenuitvoerleggingvan de voorwaardelijke
gevangenisstrafvoor de duur van
zes (6) maanden, opgelegd bij vonnis van het Gerecht van 14 december 2012.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M.C.B. Hubben en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 17 juni 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.De door het Gerecht aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. Bij de bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het einddossier inzake het onderzoek “Grenada”, opgemaakt en gesloten op 18 januari 2015.
2.Proces-verbaal analyse printgegevens d.d. 7 januari 2015 (het jaartal 2014 betreft een verschrijving, opm. rechter), Algemeen dossier Code 3-12, met bijlagen.