In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 15 juli 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres, een 89-jarige vrouw, en een gedaagde, haar kleindochter. De eiseres vorderde dat de gedaagde de woning, waar zij samen met haar moeder en haar minderjarige dochter woont, binnen 48 uur zou ontruimen. De eiseres stelde dat de gedaagde zich onbehoorlijk gedroeg en dat haar gezondheid eronder leed. De gedaagde voerde echter aan dat zij al haar hele leven in de woning woont en dat de vordering voortkomt uit een conflict tussen de kinderen van de eiseres, niet uit de wil van de eiseres zelf. Tijdens de zitting werd duidelijk dat er onenigheid was binnen de familie over de zorg voor de eiseres, die slecht ter been is en zorgbehoevend. De gedaagde betwistte dat de ontruiming in het belang van de eiseres zou zijn, aangezien dit ook zou betekenen dat haar moeder de woning zou moeten verlaten, wat de zorg voor de eiseres zou bemoeilijken.
Het Gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de eiseres zich bewust was van de gevolgen van de gevorderde ontruiming en dat zij deze aanvaardde. De rechter concludeerde dat de vordering moest worden afgewezen, omdat in een kort geding geen ruimte is voor nader onderzoek naar de werkelijke wil van de eiseres. De proceskosten werden gecompenseerd om de relatie tussen de partijen, die familie zijn, niet verder onder druk te zetten. De beslissing was dat de gevraagde voorziening werd geweigerd en dat iedere partij de eigen kosten droeg.