Beoordeling
in conventie en in reconventie
9. Mede gezien de omstandigheid dat [eiser] twee jaar geleden NAf 13.000,00 aan [gedaagde] heeft betaald en tot op heden niet over de auto beschikt, is in voldoende mate gebleken van het spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vorderingen.
10. [ gedaagde] heeft terecht aangevoerd dat een procedure in kort geding zich slechts leent voor het treffen van een ordemaatregel in een spoedeisende situatie en is niet bedoeld om de rechtspositie van partijen vast te stellen (HR 2 april 1977, NJ 1977, 361). De gevorderde ontbinding van de overeenkomst wordt daarom afgewezen. Dit leidt ertoe dat de in reconventie gevorderde vergoeding wegens waardevermindering buiten beschouwing kan blijven.
11. [ gedaagde] verzet zich op zich niet tegen levering van de auto, zodat deze vordering in beginsel toewijsbaar is, maar stelt zich op het standpunt dat [eiser] eerst de in reconventie gevorderde reparatie- en onderhoudskosten en het bewaarloon moet voldoen.
12. Voor toewijzing van een geldvordering in kort geding dient het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk te zijn, in die zin dat het in een bodemprocedure hoogst waarschijnlijk is dat de vordering wordt toegewezen.
13. Na de brief van 26 september 2013 lijken partijen in een patstelling te zijn gekomen. [eiser] wilde zijn geld terug en ging er dus van uit dat de koop was ontbonden, terwijl [gedaagde] anderzijds verwachtte dat [eiser] de auto zou komen halen, hetgeen niet gebeurde. Gezien het verdere verloop van zaken alsmede het ontbreken van overeenstemming op dat punt is er nu (voorshands) geen reden om aan te nemen dat de koop daadwerkelijk was ontbonden. Aannemelijk is derhalve dat de auto in eigendom toebehoorde aan [eiser], maar bleef staan bij [gedaagde] die de auto bleef onderhouden. Om die reden is aannemelijk dat [gedaagde] heeft gehandeld als zaakwaarnemer in de zin van artikel 6:198 BW. Door de auto te repareren en periodiek te onderhouden heeft [gedaagde] zich als zaakwaarnemer willens en wetens en op redelijke grond ingelaten met de behartiging van de belangen van [eiser], zonder de bevoegdheid daartoe aan een rechtshandeling of elders in de wet geregelde rechtsverhouding te ontlenen.
14. In artikel 6:199 BW is bepaald dat de zaakwaarnemer verplicht is bij de waarneming de nodige zorg te betrachten en de waarneming voort te zetten voor zover dat redelijkerwijze van hem kan worden gevergd. Dat de auto goed is onderhouden blijkt behalve uit de facturen van de servicebeurten uit het feit dat de auto op
1 september 2015 door de keuring is gekomen. Ook uit de ter zitting getoonde foto’s blijkt dat de auto kennelijk nog in goede staat is. Aldus mag voorshands worden aangenomen dat [gedaagde] zijn taak met voldoende zorg heeft betracht en in het belang van [eiser] heeft gehandeld. Het is daarom voldoende aannemelijk dat de rechter in een eventuele bodemprocedure zal oordelen dat [gedaagde] op grond van artikel 6:200 BW gehouden is de schade die [gedaagde] als gevolg van de zaakswaarneming heeft geleden, te vergoeden.
15. [ eiser] heeft de hoogte van de gevorderde repartie- en onderhoudskosten betwist. Ook het Gerecht komen deze hoog voor, zodat slechts een deel toewijsbaar is. In een procedure in kort geding kan niet nader worden onderzocht of en in hoeverre de kosten redelijk zijn en het maken daarvan noodzakelijk was. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] voorafgaand aan het maken van de kosten overleg heeft gepleegd met [eiser], noch dat hij hierover achteraf conform artikel 6:199 lid 2 BW rekening en verantwoording heeft afgelegd. Door op eigen initiatief de kosten te maken heeft [gedaagde] een zeker risico genomen. Bij volledige toewijzing van de gevorderde kosten zou [eiser] bovendien in totaal ruim NAf 17.500,00 betalen voor een auto die blijkens de eigen stellingen van [gedaagde] nu NAf 8.000,00 waard is. Daar staat echter het volgende tegenover. [eiser] heeft na de brief van [gedaagde] van 26 september 2013 waarin stond dat hij de koop niet wilde terugdraaien, anderhalf jaar gewacht totdat hij alsnog levering verzocht. Aangezien ook voor hem onduidelijk was of de koop stand zou houden, heeft hij door aldus te handelen ook een risico genomen. Het mag immers bekend worden verondersteld dat de staat van een auto snel verslechtert indien deze niet wordt gebruikt. Dankzij het handelen van [gedaagde] verkeert de auto nu kennelijk nog in goede conditie. Daarvan zal [eiser] na levering van de auto voordeel genieten. Gezien het voorgaande wordt een vergoeding van
NAf 1.500,00 voor reparatie- en onderhoudskosten redelijk geacht.
16. De gevorderde vergoeding van NAf 100,00 per dag wordt afgewezen aangezien een grondslag daartoe ontbreekt. Niet gesteld of gebleken is immers dat partijen bewaarneming zijn overeengekomen, zodat geen bewaarloon is verschuldigd. Als zaakwaarnemer handelde [gedaagde] niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf, zodat evenmin op grond van artikel 6:200 lid 2 BW een recht op vergoeding van verrichtingen is ontstaan. Ook overigens is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde], naast de reeds besproken kosten, in het kader van het opslaan en bewaren van de auto nog andere kosten heeft gemaakt die redelijkerwijs voor vergoeding in aanmerking dienen te komen.
17. De vordering in reconventie wordt aldus toegewezen tot de hoogte van een bedrag van NAf 1.500,00. Aangezien niet gebleken is dat [gedaagde] voorafgaand aan deze procedure vergoeding van deze kosten heeft gevorderd, zal de ingangsdatum van de wettelijke rente worden gesteld op de vijftiende dag na betekening van dit vonnis.
18. [ gedaagde] beroept zich blijkens zijn stellingen op een aan hem toekomend retentierecht, welk recht hem op grond van de artikelen 3:290 jo. 6:52 BW ook toekomt. In verband daarmee kan de in conventie gevorderde levering van de auto niet zonder meer worden toegewezen. Nadat [eiser] het bedrag van NAf 1.500,00 heeft betaald mag echter van [gedaagde] wel worden gevergd dat hij de auto met de autopapieren en – in plaats van de gevorderde overschrijving op naam – de voor overschrijving noodzakelijke documenten aan [eiser] zal afgeven, hetgeen als zodanig zal worden bepaald. Gezien de aard van de zaak is vooralsnog geen aanleiding om een dwangsom aan de levering te verbinden, nu van [gedaagde] verwacht mag worden dat hij na deze uitspraak en na betaling door [eiser] zo snel mogelijk tot afgifte van de auto, de autopapieren en de voor overschrijving benodigde documenten zal overgaan teneinde verdere kosten of achteruitgang van de conditie van de auto te voorkomen of te beperken.
19. Nu partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden verrekend als hierna vermeld.