ECLI:NL:OGEAC:2016:1

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
8 januari 2016
Publicatiedatum
8 februari 2016
Zaaknummer
500.00088/15
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van moord en poging tot uitlokking van moord met onrechtmatig verkregen bewijs

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 8 januari 2016 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van de poging tot uitlokking van moord op zijn echtgenote en de daadwerkelijke moord op haar. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 jaren. De zaak kwam ter terechtzitting na meerdere zittingen in 2015, waarbij de verdachte en zijn raadslieden aanwezig waren, met uitzondering van de laatste zitting. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 30 jaren geëist, maar het Gerecht oordeelde anders. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onrechtmatig verkregen bewijs, omdat de politie zonder toestemming in het hotmailaccount van de verdachte had ingelogd. Het Gerecht constateerde dat er geen wettelijke basis was voor deze inkijk, maar besloot de resultaten van het onderzoek niet uit te sluiten van het bewijs. De verdachte werd schuldig bevonden aan zowel de poging tot uitlokking van moord als de moord zelf, waarbij het Gerecht oordeelde dat er voldoende bewijs was, ondanks de verweren van de verdediging over de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen en het wettelijk bewijsminimum. De verdachte had een motief, gelegenheid en middelen om zijn echtgenote om het leven te brengen, en het Gerecht achtte de bewezenverklaring van moord met voorbedachte raad gerechtvaardigd. De uitspraak benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden, met name de kinderen van de verdachte en het slachtoffer.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
V E R K O R T S T R A F V O N N I S
Verkort vonnis van het Gerecht in eerste aanleg voor strafzaken in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum]1971 te Nederland,
wonende in Curaçao, thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2015, 25 september 2015, 16 december 2015 en 18 december 2015. De verdachte en zijn raadslieden (mrs. Eisen en Lodewijks en op 16 december 2015 mr. Murray namens mr. Eisden) zijn telkens verschenen, met uitzondering van de terechtzitting van 18 december 2015. Op die datum is het onderzoek ter terechtzitting achtereenvolgens voortgezet en onmiddellijk gesloten, waarna het Gerecht heeft bepaald dat uitspraak wordt gedaan ter zitting van 8 januari 2016.
De officier van justitie, mr. R. Koert heeft ter terechtzitting van 16 december 2015 gevorderd de verdachte ter zake van de tenlastegelegde poging tot uitlokking van moord (feit 1) en moord (feit 2) te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) jaren met aftrek van voorarrest.
De raadslieden van de verdachte hebben bepleit dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
De Stichting Slachtofferhulp Curaçao heeft namens de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding van in totaal NAf 21.083,88 ingediend.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding(maak een keuze), zoals deze op de terechtzitting van 16 december 2015 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging luidt als volgt: ….

3.Voorvragen

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot
kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsbeslissingen

4A. Onrechtmatig verkregen bewijs
De verdediging heeft bepleit dat het de politie niet vrij stond om op grond van de door de rechter-commissaris verstrekte machtiging ex artikel 177r van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), rechtstreeks in te loggen op het hotmailaccount van de verdachte om op die manier toegang te krijgen tot diens mailberichten. Dit moet volgens de verdediging ertoe leiden dat de resultaten die zijn verkregen uit het onrechtmatig onderzoek van het betreffende account van het bewijs moeten worden uitgesloten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de inkijk in het hotmailaccount rechtmatig was.
Het Gerecht merkt om te beginnen op dat met het kennisnemen van de inhoud van verzonden en ontvangen e-mailberichten een ernstige inbreuk gemaakt kan worden op de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker van het betreffende e-mailaccount.
Het staat een opsporingsambtenaar daarom niet vrij om zonder toestemming van de gebruiker in te loggen op een hotmailaccount om kennis te nemen van de inhoud van de
e-mailberichten. Wanneer de officier van justitie bij gebreke van toestemming kennis wil nemen van de inhoud van de aanwezige e-mailberichten van een hotmailaccount, kan hij in de daarvoor in aanmerking komende gevallen, na verkregen machtiging van de rechter-commissaris, een vordering doen als bedoeld in artikel 177t, eerste lid Sv. Een dergelijke vordering wordt in dat geval gericht aan Microsoft Corporation. Aangezien Microsoft Corporation in de Verenigde Staten van Amerika is gevestigd, zal daarbij tevens een rechtshulpverzoek gedaan moeten worden aan de justitiële autoriteiten van dat land.
In deze zaak is dat niet gebeurd. Dat betekent dat er geen wettelijke basis was voor de inkijk in het hotmailaccount dat bij de verdachte in gebruik was. Hieruit volgt dat sprake is geweest van een vormverzuim bij het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 413 Sv. Er wordt echter onvoldoende aanleiding gezien om de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, uit te sluiten van het bewijs. Aangenomen mag worden dat de gegevens waarover de officier van justitie de beschikking heeft gekregen door in te loggen op het e-mailaccount ook ter zijner kennis zouden zijn gekomen als hij de procedure van artikel 177t Sv in gang had gezet en de resultaten daarvan zou hebben afgewacht. Het Gerecht zal daarom volstaan met de constatering van het vormverzuim en hieraan geen consequentie verbinden.
4B. Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, op die wijze:
Feit 1.
dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 15 maart 2015, in Curacao, heeft gepoogd om [x], door in artikel 1:123, eerste lid onderdeel b van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen, te weten door giften en door het verschaffen van inlichtingen, te bewegen om [slachtoffer] te vermoorden, hebbende hij, verdachte,
 aan die [X] een dienstrooster van die [SLACHTOFFER] en een foto van die [SLACHTOFFER] en een kaart met de rijroute die die [SLACHTOFFER] (gewoonlijk) volgde van haar werk naar haar woning en een foto van de woning van die [SLACHTOFFER] en de nummerplaat van de auto van die [SLACHTOFFER], en
 aan die [x] een of meer betalingen gedaan (van in totaal een bedrag van ongeveer Nafl. 5000,-).
feit 2.
dat hij op 15 maart 2015 in Curaçao opzettelijk en met voorbedachten rade [SLACHTOFFER] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [SLACHTOFFER] (na thuiskomst) (in de achtertuin) met een mes 35 (vijfendertig) steek- en/of snijwonden toegebracht, ten gevolge waarvan voornoemde [SLACHTOFFER] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
4C. Bewijsmotivering
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
4D. Nadere bewijsoverwegingen
 Algemeen
De verdediging heeft betoogd dat sprake is geweest van tunnelvisie bij de opsporing. Het onderzoek naar de dood van het slachtoffer zou zich uitsluitend op de verdachte hebben gericht.
Het Gerecht deelt de opvatting dat politie en justitie last hebben gehad van een tunnelvisie bij de opsporing van de verantwoordelijke(n) voor de dood van verdachtes echtgenote, niet.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat ook de heer [x] (hierna: [x]) en mevrouw [r] (hierna: [r]) in deze zaak zijn aangemerkt en verhoord als verdachten. Het is dus niet zo dat uitsluitend de verdachte werd gezien als mogelijk verantwoordelijke voor het overlijden van zijn echtgenote. Het onderzoek ter terechtzitting heeft voorts geen aanleiding gegeven om te veronderstellen dat door politie en justitie vanwege een bestaande tunnelvisie alternatieve scenario’s niet zijn onderzocht.
 Feit 1.
Wettelijk bewijsminimum
Door de verdediging is betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot uitlokking van moord op zijn echtgenote. Ter onderbouwing van dit standpunt is aangevoerd dat het bewijs in essentie slechts berust op de verklaring van één persoon, te weten de heer [x] en dat daardoor niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum.
Dit verweer wordt weerlegd door de relevante gebezigde bewijsmiddelen. Daaruit blijkt dat de verklaring van [x] niet het enige bewijsmiddel is waarop de bewezenverklaring rust en dat deze verklaring in voldoende mate steun vindt in ander bewijs.
Betrouwbaarheid getuigenverklaringen
De verdediging heeft voorts betoogd dat de verklaringen van [x] en [r] onbetrouwbaar zijn en om die reden niet mogen worden gebruikt voor het bewijs. Aangevoerd is dat er behoorlijke discrepanties zijn tussen de verklaringen van deze twee personen die duidelijk maken dat zij niet de waarheid vertellen.
Dit verweer wordt verworpen. Het Gerecht acht de verklaringen van beide personen betrouwbaar op grond van de volgende overwegingen.
[x] heeft zich een dag na het overlijden van het slachtoffer uit zichzelf gewend tot de politie en is toen spontaan gaan verklaren over de poging uitlokking moord. In dat eerste verhoor heeft hij een gedetailleerde verklaring afgelegd waarin hij naast de verdachte ook zichzelf flink belast. Dat komt zijn geloofwaardigheid ten goede. Daarnaast valt niet in te zien met welk motief [x] de verdachte op dat moment vals zou beschuldigen.
In zijn latere verklaringen heeft [x] consistent verklaard dat de verdachte rechtstreeks invloed op hem heeft uitgeoefend om hem tot de beoogde moord te brengen. Zijn verklaringen worden ondersteund door [r]. Zij is consistent in haar verklaring dat de verdachte haar zelf heeft verteld dat hij zijn echtgenote dood wilde hebben.
En later, nadat [x] zich had teruggetrokken, dat de verdachte tegen haar heeft gezegd dat hij niet wist dat haar gangster ([x]) “ bang was om de job te doen”. Dat [x] en [r] in de verschillende verhoren over een periode van ongeveer een half jaar op enkele punten die minder wezenlijke feiten betreffen, wisselend hebben verklaard mag op zich geen verwondering wekken en doet aan de betrouwbaarheid niet af. De verklaringen van [x] en [r] vinden bovendien steun in andere bewijsmiddelen, zoals verkregen geschriften in de vorm van foto’s en documenten, communicatie via Whatsapp en de hiervoor bedoelde inhoud van de e-mailberichten uit het hotmailaccount van de verdachte.
Geschriften
[x] heeft na afloop van zijn eerste verhoor vrijwillig een aantal foto’s en documenten overhandigd aan de politie. Het betreft een fotokopie van googlemaps met daarop een rijroute van het ziekenhuis waar het slachtoffer werkte naar haar woning, een kleurenfoto van het slachtoffer, een kleurenfoto van de woning van het slachtoffer en twee afbeeldingen van een rooster met vermelding van het kenteken van de auto van het slachtoffer op één van die twee afbeeldingen. Volgens [x] heeft hij dit materiaal van de verdachte gekregen in het kader van de voorbereiding van de beoogde moord. De verdediging heeft betwist dat het de verdachte is geweest die dit materiaal aan [x] heeft verstrekt. De omstandigheid dat dezelfde twee kleurenfoto’s zijn aangetroffen in de digitale prullenbak van de laptop van de verdachte kan volgens de verdediging worden verklaard door het handelen van [r]. Zij en de verdachte hadden begin dit jaar een buitenechtelijke relatie. De verdachte had haar het werkrooster van zijn echtgenote gegeven. Op die manier wist [r] wanneer zij langs kon komen en dat deed zij ook regelmatig. Zij had op die momenten ook toegang tot de laptop van de verdachte.
Het Gerecht acht het door de verdediging gepresenteerde scenario dat [r] het betreffende materiaal heeft verstrekt aan [x], niet aannemelijk. [r] heeft dit niet bevestigd en niet valt in te zien met welk motief zij dit zou hebben gedaan. Evenmin strookt dit scenario met het overige steunbewijs voor de verklaringen van [x] en [r] in de vorm van de aangetroffen communicatie via Whatsapp en
e-mail.
Communicatie
[x] heeft verklaard dat de verdachte hem in totaal NAf 5.000,- in de vorm van drie contante bedragen heeft betaald voor de beoogde moord op diens echtgenote. Volgens [x] betrof de eerste deelbetaling een bedrag van NAf 2.000,-. Nadat hij het bedrag van NAf 5.000,- had ontvangen, heeft [x] naar eigen zeggen de verdachte laten weten dat hij de moord niet zou plegen. Deze verklaring vindt ondersteuning in de volgende bevindingen, in onderlinge samenhang bezien:
a. a) het Whatsapp-gesprek van 25 februari 2015 tussen [x] en de verdachte waarin [x] tegen de verdachte zegt dat hij niemand dood gaat maken voor vijfduizend gulden;
b) het kort daarna gevoerde Whatsapp-gesprek tussen de verdachte en de getuige [C] met de bijnaam [C], waarin de verdachte zegt dat hij veel geld heeft gegeven voor een job aan de verkeerde persoon en dat in een mailbericht in zijn hotmailaccount gericht aan de getuige [C] staat welke job en aan wie en foto;
c) de twee e-mailberichten in de mailbox van het hotmailaccount van de verdachte met als onderwerp respectievelijk “ Voor [C]” en “RE: voor [C]”, met als bijlage respectievelijk de tekst van het hiervoor onder a bedoelde Whatsapp-gesprek met [x] en een foto van [x];
d) de verklaring van de verdachte ter zitting dat hij begin februari 2015 een contant geldbedrag van NAf 2.000,- heeft betaald aan [x].
De verdediging heeft echter betoogd dat de hiervoor onder a tot en met d genoemde informatie anders moet worden geïnterpreteerd. In dit verband is aangevoerd dat de verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij door [x] en [r] werd gechanteerd met zijn buitenechtelijke verhouding met [r]. Ook zou hij door [x] zijn bedreigd. De verdachte heeft aan [r] aangegeven dat hij naar de politie zou stappen als zij en [x] hem niet met rust zouden laten. De strekking van het Whatsapp-gesprek tussen hem en [x] van 25 februari 2015 was dat [x] aan de verdachte vertelde dat hij hem niet zou gaan vermoorden. [x] trachtte hiermee naar alle waarschijnlijkheid te bereiken dat de verdachte de politie niet meer zou inlichten over de gepleegde chantage, aldus de verdediging. Voorts betreft de “job” waarover de verdachte het heeft in zijn Whatsapp-gesprek met de getuige [C] volgens de verdediging niet de beoogde moord op de echtgenote van de verdachte. Ter zitting heeft de verdachte daarover verklaard dat deze “job” het kopen van een auto voor [r] door [x] betrof. Het geld dat [x] en [r] via chantage afhandig hadden gemaakt, zou daarvoor bestemd zijn.
Het Gerecht volgt deze interpretatie niet. De hiervoor onder a tot en met d genoemde informatie past naadloos in het beeld van de gebeurtenissen dat [x] van het begin af aan heeft geschetst en voor welk beeld ook nog ander steunbewijs voorhanden is. De verdachte daarentegen is pas in een bijzonder laat stadium van het onderzoek met zijn, voor hem gunstige, lezing van het gebeuren gekomen. Dit ligt niet onmiddellijk voor de hand en doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn verhaal. De reden die de verdachte hiervoor heeft gegeven, te weten dat hij zich door politie en justitie al veroordeeld voelde voordat hij voor de rechter kwam, overtuigt niet. Verdachtes lezing vindt voorts geen enkele steun in andere onderzoeksresultaten.
Alles afwegend acht het Gerecht het onder 1 ten laste gelegde feit bewezen met uitzondering van de uitvoeringshandeling zoals vermeld in het laatste gedachtestreepje. Dat de verdachte [x] zou hebben bedreigd als hij de moord niet zou plegen, is niet gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. De verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
 Feit 2
Opzettelijke levensberoving
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van elke betrokkenheid bij de dood van zijn echtgenote, omdat hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Er is geen sprake van direct en objectief bewijs waaruit blijkt dat de verdachte zijn echtgenote om het leven heeft gebracht en de overige door de officier van justitie genoemde bewijsmiddelen zijn niet meer dan speculaties, veronderstellingen en bijkomstig bewijs, aldus de verdediging.
Anders dan de verdediging heeft bepleit, acht het Gerecht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 15 maart 2015 zijn echtgenote opzettelijk om het leven heeft gebracht. Dat oordeel grondt het Gerecht op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in samenhang bezien met de hierna te noemen feiten en omstandigheden die in de richting van de verdachte als pleger van de opzettelijke levensberoving wijzen.
De verdachte had motief, gelegenheid en middelen om zijn echtgenote van het leven te beroven. Immers, in de eerste maanden van dit jaar heeft hij geprobeerd om zijn echtgenote te laten vermoorden door [x]. Op het moment dat zijn echtgenote levenloos werd aangetroffen op het erf van de woning die zij met de verdachte deelde, was de verdachte alleen thuis met uitzondering van de kinderen, maar die sliepen. En het sectierapport wijst uit dat het wapen dat is gebruikt om het slachtoffer om het leven te brengen een mes met slechts één snijkant met een maximale lengte van 11,5 cm betreft. Dit zijn kenmerken die passen bij een keukenmes. Het is dan ook aannemelijk dat de verdachte over een dergelijk mes kon beschikken.
De verdachte had [x] in de periode voor 15 maart 2015, in het kader van de beoogde huurmoord, uitgelegd dat hij het slachtoffer het beste om het leven kon brengen in de nachtelijke uren op het moment dat zij uit haar werk arriveerde, zodat het op een beroving kon lijken. Het tijdstip waarop en de omstandigheden waaronder het slachtoffer op 15 maart 2015 levenloos werd aangetroffen, komen vrijwel exact overeen met dit eerdere plan.
Uit forensisch onderzoek is gebleken dat er op de plaats delict in de buurt van het slachtoffer een naar buiten gekeerde handtas is aangetroffen met daarnaast diverse goederen, zoals papieren en een portemonnee en een flesje lotion. Deze wijze van aantreffen doet vermoeden dat iemand dit heeft gedaan om te zoeken naar interessante waar om te stelen of om de situatie op een beroving te laten lijken. Op al de betreffende goederen zijn bloedsporen aangetroffen. Deze bloedsporen zijn onderzocht door het NFI en uit dit onderzoek blijkt dat het daaruit verkregen celmateriaal afkomstig kan zijn van de verdachte. Door de verdachte is geen verklaring gegeven voor het aantreffen van dit celmateriaal op juist die goederen.
Het is niet aannemelijk dat het slachtoffer om het leven is gebracht door een volslagen onbekend persoon, omdat de zes waakhonden, die zich in hokken bevonden nabij de toegangspoort tot het erf van haar woning, niet zijn aangeslagen zoals zij zouden doen als een niet vertrouwd persoon het erf zou betreden.
De verklaring van de verdachte ter zitting dat hij lag te slapen en wakker werd van een klap en toen naar buiten ging en zijn echtgenote levenloos aantrof, is niet geloofwaardig. Het moet een flinke klap zijn geweest als de verdachte daardoor wakker werd, maar geen van de buren, zelfs niet de onderhuurders die op hetzelfde adres als de verdachte wonen, heeft melding gemaakt van een (harde) klap die avond. Uit het onderzoek van de plaats delict is evenmin gebleken wat die vermeende klap zou kunnen hebben veroorzaakt. Weliswaar stond de auto van het slachtoffer met de achterbumper tegen een muur van de woning geparkeerd, maar uit onderzoek van de politie blijkt dat deze auto door iemand in die stand is geduwd, omdat de manier van aantreffen van de auto niet klopt met de stand van het stuur. Dat dit duwen tegen de muur een harde klap zoals door de verdachte omschreven heeft veroorzaakt, is onwaarschijnlijk.
Afzonderlijk van elkaar kunnen al de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden niet leiden tot het bewijs van de onder feit 2 tenlastegelegde opzettelijke levensberoving, maar tezamen genomen is de bewijskracht daarvan dusdanig groot dat de kans dat deze feiten en omstandigheden ook kunnen samenvallen met een alternatief scenario waarin de verdachte onschuldig is, als nihil wordt beschouwd. Hieruit volgt dat het wettig en overtuigend bewijs van dit feit is geleverd.
Moord
Het Gerecht is van oordeel dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de moord op zijn echtgenote. Dat wordt als volgt gemotiveerd.
In de eerste maanden van dit jaar heeft hij het plan beraamd om haar door een ander te laten vermoorden. Nadat die persoon zich eind februari 2015 terugtrok, heeft de verdachte een paar weken later zelf zijn echtgenote om het leven gebracht. Het tijdstip waarop en de omstandigheden waaronder dit is gebeurd komen vrijwel exact overeen met het eerder door de verdachte geschetste plan voor de beoogde moord op het slachtoffer door [x].
Dit vormen allemaal belangrijke aanwijzingen voor de conclusie dat de verdachte heeft gehandeld met de voor moord vereiste voorbedachte raad. Er is echter ook een alternatief scenario mogelijk, namelijk dat de verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. In dat geval is geen sprake van moord, maar van doodslag. Dit alternatieve scenario is echter onaannemelijk. Naast de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden die wijzen op moord, geldt immers nog dat het slachtoffer buiten op het erf van haar woning levenloos is aangetroffen; er zijn geen aanwijzingen dat zij die avond na thuiskomst van haar werk nog in de woning is geweest. Dit betekent dat de verdachte naar buiten moet zijn gegaan om haar op te wachten of daar te ontmoeten op het moment dat zij thuiskwam. Dat ligt zo laat op de avond niet voor de hand en roept dan ook de vraag op waarom hij dit zou doen als hij geen kwade bedoelingen had. Voorts geldt dat het slachtoffer is overleden aan de gevolgen van dodelijke messteken. De verdachte moet dus op enig moment buiten een mes in zijn handen hebben gehad. In het scenario van doodslag is moeilijk voorstelbaar dat hij dit mes al in zijn handen had toen hij voor het eerst naar buiten ging. Hij moet het mes dus later zijn gaan halen, naar de redenen daarvan kan het Gerecht slechts gissen, om het vervolgens tegen zijn echtgenote te gebruiken. Het slachtoffer zou dan ondertussen buiten moeten zijn gebleven. Dit is allemaal weinig plausibel. Het onderzoek ter terechtzitting heeft ook geen aanwijzingen opgeleverd van een incident tussen de verdachte en het slachtoffer na haar thuiskomst op 15 maart 2015, bijvoorbeeld een ruzie of iets dergelijks, dat de oorzaak zou kunnen zijn van een plotselinge geweldsexplosie van de verdachte jegens zijn echtgenote.
Uit het voorgaande volgt dat het Gerecht ervan uitgaat dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het bestanddeel “voorbedachte raad” in de tenlastelegging is dan ook bewezen verklaard. Het feit dat het slachtoffer in totaal vijfendertig keer is gestoken, wat een contra-indicatie voor voorbedachte raad zou kunnen opleveren, maakt dit niet anders. In het licht van alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is dit van onvoldoende gewicht om tot de conclusie te komen dat de verdachte heeft gehandeld vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

5A. Kwalificatie
De bewezenverklaarde feiten leveren op:
Feit 1
Poging om een ander door giften en door het verschaffen van inlichtingen te bewegen om een moord te begaan;
Feit 2
Moord.
5B. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte opheft of uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Strafmotivering

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de
omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het Gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zonder scrupules een derde benaderd om tegen betaling de moord op zijn echtgenote te plegen. Toen de beoogde huurmoordenaar eind februari van dit jaar onverhoopt afhaakte, is de verdachte kennelijk overgeschakeld op plan B en heeft zijn echtgenote een paar weken later zelf vermoord. Door dit te doen, heeft de verdachte zijn echtgenote het meest fundamentele recht wat haar toekwam, namelijk het recht op leven, ontnomen. De wijze waarop hij haar heeft vermoord is bovendien gruwelijk. Hij heeft dat gedaan door haar een groot aantal keer met een mes te steken. De nabestaanden zullen met die wetenschap verder moeten leven. Ook hen is onherstelbaar leed aangedaan. Dat geldt in het bijzonder voor de twee nog jonge dochters van de verdachte en het slachtoffer. Zij moeten nu hun moeder missen in de wetenschap dat hun eigen vader daarvoor verantwoordelijk is. Het is bijna niet te bevatten hoe dat voor die kinderen moet zijn. In één klap hebben zij niet alleen hun moeder, maar tevens in zekere zin hun vader verloren. Aangenomen moet worden dat zij hiervan nog lang psychische schade zullen ondervinden.
Ook in bredere kring heeft de moord op het slachtoffer een schok teweeg gebracht. De rechtsorde is door dit misdrijf op ernstige wijze geschokt. Als docent in het voortgezet en hoger onderwijs vervulde de verdachte een maatschappelijke voorbeeldfunctie. Hij heeft het vertrouwen dat de samenleving moet kunnen stellen in personen die fungeren als rolmodel voor leerlingen, diep geschaad.
Verder geldt dat de proceshouding van de verdachte naar de waarneming van het Gerecht in hoofdzaak wordt gekenmerkt door verongelijktheid ten opzichte van het optreden van het justitiële apparaat en geenszins door enig gevoel van zelfinzicht of spijt over wat hij heeft gedaan.
Met dit alles wordt in het nadeel van de verdachte rekening gehouden bij de strafoplegging.
In het kader van de straftoemeting is voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte nooit eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en met de bevindingen van de gedragsdeskundigen, psychologen W.T. Linkels en S. van de Water en psychiater F. Heijtel en psychiater in opleiding A.B. Koopmans. Zij hebben de verdachte onderzocht.
In hun rapporten concluderen zij dat de verdachte niet lijdt aan een psychische stoornis en dat de gepleegde delicten de verdachte volledig kunnen worden toegerekend.
Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van het Gerecht niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van lange duur met zich brengt.
Alles overwegende is het Gerecht van oordeel dat na te noemen straf een passende en geboden reactie vormt op het handelen van de verdachte.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Namens de benadeelde partij, de heer [slachtoffer] heeft Stichting Slachtofferhulp Curaçao een vordering tot schadevergoeding van in totaal NAf 21.083,88,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 tenlastegelegde feit zou hebben geleden. De vordering is onderverdeeld in vier onderdelen, die als bijlagen 1 tot en met 4 aan het voeggingsrapport zijn gehecht.
De officier van justitie heeft gevorderd de gehele vordering van de benadeelde partij toe te wijzen. De verdachte en zijn raadslieden hebben geen verweer gevoerd tegen de vordering.
De gevorderde kosten zoals vermeld in de bijlagen 1, 2, en 4 van het voegingsrapport zijn niet betwist en komen het Gerecht niet onrechtmatig en ongegrond voor, zodat deze kosten zullen worden toegewezen.
De gevorderde kosten van rechtsbijstand zoals vermeld in bijlage 3 van het voegingsrapport kunnen niet worden aangemerkt als schade die het rechtstreeks gevolg is van de strafbare feiten. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
Het Gerecht ziet als gevolg van verdachtes onder feit 2 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: moord) aanleiding om ter zake van het toe te wijzen deel van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is, behalve op de al aangehaalde artikelen, gegrond op de artikelen 1:62, 1:121, 1:136 en 2:262 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde, zoals in rubriek
4Bomschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat de bewezen verklaarde feiten de in rubriek
5Agenoemde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) jaren;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij L. [slachtoffer] geleden schade gedeeltelijk toe tot een bedrag van
NAf 13.337,28 (zegge: dertienduizend driehonderddrieëndertig gulden en achtentwintig cent)voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
verklaart de benadeelde partij voor het overige, te weten de gevorderde juridische kosten, niet-ontvankelijk in de vordering;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan het Land ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
NAf 13.337,28(vul bedragin/maak keuze)(vul bedrag in letters in)en beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van dit bedrag (vul bedragin/maak keuze)vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
126 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan het Land ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
NAf 750 (zegge: zevenhonderdvijftig gulden),en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M.B. van den Enden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 8 januari 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.