ECLI:NL:OGEAC:2016:127

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
2 november 2016
Publicatiedatum
3 januari 2017
Zaaknummer
KG 80418/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de overheid voor letselschade door bouwvallige muur tijdens carnavalsoptocht

In deze zaak heeft eiseres, wonende in Curaçao, het Land Curaçao aangeklaagd voor letselschade die zij heeft opgelopen tijdens de carnavalsoptocht op 4 maart 2014. Eiseres is gewond geraakt toen een bouwvallige muur op haar viel, wat resulteerde in een totale dwarsleasie. Eiseres heeft het Land aansprakelijk gesteld op grond van artikel 6:162 BW, dat de zorgplicht van de overheid voor de veiligheid van weggebruikers regelt. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft in kort geding geoordeeld dat het Land tekort is geschoten in deze zorgplicht. Het Gerecht heeft vastgesteld dat het Land op de hoogte was van de bouwvallige staat van de muur, zoals vastgelegd in een inspectierapport, en dat het Land onvoldoende maatregelen heeft genomen om de veiligheid van het publiek te waarborgen tijdens de optocht. Eiseres vorderde een voorschot op de schadevergoeding van Naf. 500.000,-, maar het Gerecht heeft uiteindelijk een voorschot van Naf. 250.000,- toegewezen, uitvoerbaar bij voorraad. Het Land is ook veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De vordering van het Land in reconventie is afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. S.M. Christiaan op 2 november 2016.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[EISERES],
wonende in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. R.A.P.H. Pols,
--tegen--
De openbare rechtspersoon HET LAND CURACAO,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mrs. D. Lunenberg en A.C. van Hoof.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Het Land genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1. [
Eiseres] heeft op 23 september 2016 een verzoekschrift met producties ingediend. Bij brief van 18 oktober 2016 heeft het Land een akte houdende verzoek tot oproeping in vrijwaring ingediend. Per gelijke brief heeft het Land producties toegestuurd. Mr. Pols heeft zich namens [eiseres] per email van 18 oktober 2016 verzet tegen het verzoek tot oproeping in vrijwaring. Het Gerecht heeft per email van 19 oktober 2016 het vrijwaringsverzoek voorshands afgewezen. Vervolgens heeft op 19 oktober 2016 de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen en de gemachtigden zijn verschenen en het woord hebben gevoerd aan de hand van overgelegde pleitnotities. Partijen hebben zich aan de hand van pleitnotities nogmaals uitgelaten over het vrijwaringsincident. Het Gerecht heeft vervolgens bij mondeling vonnis het vrijwaringsverzoek definitief afgewezen. Vervolgens heeft het debat zich gericht op de inhoud van de zaak.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 4 maart 2014 vond de carnavalsoptocht plaats.
2.2.
Voorafgaand aan de optocht heeft de Dienst Ruimtelijke Ordening en Planning (ROP) van het Ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning de bouwwerken langs de carnavalsroute aan een visuele inspectie onderworpen. De bevindingen zijn vastgelegd in een rapport van 11 februari 2014, genaamd: “Visuele bouwvallige situatie langs de carnavalsroute 2014” (hierna: het inspectierapport).
2.3.
In het inspectierapport is onder meer het volgende opgenomen:
Erfafscheiding van het pand te Schottegatweg west 83
Waardering: zeer slecht
Waarneembaar: ja
Gebrekken: Erfafscheiding is erger geworden met het gevaar dat de
erfafscheidingeen ieder moment kan omvallen
Advies: Erfafscheiding grondig inspecteren en waar nodig repareren.
2.4. [
Eiseres] is op de stoep van de Schottegatweg west, ter hoogte van pand nummer 83, tijdens de carnavalsoptocht gewond geraakt nadat de muur (erfafscheiding) op haar is gevallen (hierna: het ongeval).
2.5. [
Eiseres] heeft als gevolg van het ongeval onder meer een totale dwarsleasie vanaf halverwege de rug opgelopen.
2.6.
Bij brief van 10 april 2014 heeft [eiseres] het Land aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval.
2.7.
De Raad van Ministers heeft bij besluit van 5 november 2014 de toenmalige Minister gemachtigd om, op grond van humanitaire overwegingen, al het nodige te doen om tot een billijk en aanvaardbaar vergelijk te komen met [eiseres] binnen de kaders van het door hem gepresenteerde voorstel.
2.8.
Reda Social heeft in het woonhuis van [eiseres] aanpassingen verricht.
2.9. [
Eiseres] heeft het Land in rechte betrokken ten einde haar schade als gevolg van het ongeval vergoed te krijgen.

3.Het geschil

3.1. [
Eiseres] vordert dat het Gerecht, oordelend in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, het Land veroordeelt om bij wijze van voorschot op de uiteindelijke schadevergoeding te betalen het bedrag van Naf. 500.000,-, kosten rechtens.
3.2. [
Eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat het Land aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval omdat het Land tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende zorgplicht (6:162 BW).
3.3.
Het land heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij betwist aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW. Voorts beroept zij zich op eigen schuld aan de zijde van [eiseres].
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van de onderhavige vordering geldt volgens vaste jurisprudentie het uitgangspunt dat voor de vraag of plaats is voor toewijzing bij voorraad van een geldvordering in kort geding, niet alleen dient te worden onderzocht of de vordering van de eiseres voorshands voldoende aannemelijk is, maar ook of een spoedeisend belang bestaat, terwijl bij de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico zal moeten worden betrokken (HR 28 mei 2004, NJ 2004, 602).
4.2.
Tussen partijen staat vast dat de muur c.q. erfafscheiding behorende bij het perceel aan de Schottegatweg west 83 tijdens de carnavalsoptocht op [eiseres] is gevallen, dat zij als gevolg daarvan een dwarsleasie heeft opgelopen en dat zij daardoor schade lijdt. Voorts staat tussen partijen vast dat de muur aan een derde toebehoort, zodat (risico-)aansprakelijkheid van het Land voor gebrekkige opstallen ex artikel 6:174 BW niet aan de orde is. Het Land heeft voorts niet betwist dat, zoals door [eiseres] is gesteld, het Land een algemene zorgplicht heeft ten aanzien van de veiligheid van weggebruikers; gebruikers van de stoep daaronder begrepen. Dat brengt met zich dat het Land jegens [eiseres] aansprakelijk kan zijn op grond van art. 6:162 BW. Terzake zal het Land dan het verwijt moeten kunnen worden gemaakt dat zij in de nakoming van deze zorgplicht is tekortgeschoten. Daarover verschillen partijen van mening.
4.3.
Vooropgesteld zij dat, anders dan het Land stelt, de eventuele risico-aansprakelijkheid van de eigenaar c.q. bezitter van de muur ex artikel 6:174 BW, niet aan aansprakelijkheid van het Land ex artikel 6:162 BW in de weg staat. Zowel de eigenaar van de muur, als het Land kunnen jegens [eiseres] aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het omvallen van de muur. Het staat [eiseres] vrij te kiezen op wie zij haar schade wenst te verhalen. Nu [eiseres] ter zake het Land in rechte heeft betrokken zal op haar eigen merites moeten worden beoordeeld of het Land haar zorgplicht jegens [eiseres] heeft geschonden, niettegenstaande een eventuele aansprakelijkheid van de bezitter van de muur jegens [eiseres].
4.4.
De vraag of het Land door schending van haar zorgplicht onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld dient te worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Het antwoord op die vraag hangt van een aantal factoren af, zoals de mate van waarschijnlijkheid waarmee niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, de ernst die de gevolgen kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen (o.a. HR 5 november 1965, NJ 1966, 136; Kelderluik). Daarbij kunnen ook de ligging, functie, fysieke toestand en het te verwachten gebruik van de muur een rol spelen. In het kader van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid speelt de kenbaarheid van het gevaar een rol (o.a. HR 22 april 1994, NJ 1994, 624; Taxusstruik).
4.5.
Het Gerecht is van oordeel dat het Land, gelet op het inspectierapport, wist dat de muur, gezien haar bouwvallige staat, ‘ieder moment kon omvallen’. De muur grensde direct aan de stoep langs de geplande carnavalsroute. Het is algemeen bekend dat het publiek tijdens carnaval de openbare weg en aangrenzende percelen gebruikt als algemeen publiek domein om op te staan, te zitten en te dansen. Een aangrenzende bouwvallige muur zo dicht langs de carnavalsroute is daarmee een risico voor het feestende publiek dat zich tijdens de optocht op de stoep verzamelt. Als de muur tijdens de optocht omvalt, om welke reden dan ook, is de kans groot dat deze terecht komt op het aldaar feestende publiek. De kans op ongevallen en daaruit voortvloeiende schade is onder deze omstandigheden aanzienlijk. Gelet hierop was het voor het Land voldoende duidelijk dat zich ter plaatse een gevaarlijke situatie voordeed, waar het Land rekening mee had moeten houden bij het toestaan van de carnavalsoptocht langs de beoogde route, dan wel had het Land passende maatregelen moeten treffen ter bescherming van de weggebruikers. Het toesturen van het inspectierapportrapport naar de politie, zoals het Land heeft gesteld, is onder deze omstandigheden onvoldoende. Dat geldt temeer daar is gesteld noch is gebleken wat met het toesturen van het rapport aan de politie werd beoogd dan wel of er op is toegezien dat de politie passende maatregelen zou treffen enerzijds en het voor het Land anderzijds gemakkelijk was om zelf maatregelen te treffen zoals het (laten) afzetten van dat gedeelte van de stoep. Daarvan is niet gebleken. Dat het Land het jaar daarop (2015) in aanloop op de carnavalsoptocht in eerste instantie heeft overwogen de route te wijzigen, doch uiteindelijk ervoor heeft gekozen de in kaart gebrachte bouwvallige bouwwerken langs de route op te knappen, bevestigt voorts de noodzaak voor en mogelijkheden van het Land tot het treffen van veiligheidsmaatregelen in die omstandigheden.
4.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat [eiseres], naar het oordeel van het Gerecht, in kort geding voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het Land ter zake haar zorgplicht jegens [eiseres] heeft geschonden. Aldus staat in kort geding voldoende vast dat het Land aansprakelijk is voor het ongeval van [eiseres] en de daaruit voortvloeiende schade. [eiseres] heeft derhalve een vordering tot schadevergoeding op het Land.
4.7.
Vaststaat dat [eiseres] als gevolg van het ongeval een dwarsleasie heeft opgelopen. Het Gerecht acht voorts voldoende aannemelijk dat [eiseres] als gevolg daarvan schade lijdt. Het Land heeft dat ook niet gemotiveerd betwist. Voor zover het Land heeft betoogd dat de schade voor rekening van [eiseres] dient te blijven, omdat zij eigen schuld heeft aan het ontstaan van het ongeval, gaat het Gerecht daaraan voorbij. Het Land heeft haar stelling ter zake onvoldoende gemotiveerd. Vaststaat dat er geen toedrachtonderzoek heeft plaatsgevonden, zodat de door het Land gestelde mogelijke scenario’s voor het omvallen van de muur enkel zijn gebaseerd op giswerk. Naar het voorlopig oordeel van het Gerecht is dat onvoldoende om de schade voor rekening van [eiseres] te laten.
4.8. [
Eiseres] heeft de omvang van haar schade aan de hand van diverse rapporten begroot op een bedrag van NAf 1.604.305,72. Het gaat daarbij om materiële en immateriële schade, waarbij de schade, naast een aanzienlijk deel aan smartengeld, voornamelijk ziet op kosten die verband houden met het aanschaffen van een aangepaste auto, met aanpassingen van de woon- en leefomgeving van [eiseres] en met het inschakelen van hulp, alsmede een gedeelte dat ziet op inkomensschade. Het Land heeft verweer gevoerd tegen de omvang van diverse schadeposten. In het midden kan thans blijven hoe hoog de (im)materiële schade precies is, nu [eiseres] in dit kort geding een voorschot op haar schadevergoeding van NAf 500.000,- vordert en het Gerecht op grond van de in het geding gebrachte schadeberekeningen van oordeel is dat voldoende aannemelijk is dat haar schade in ieder geval een aanzienlijk voorschot rechtvaardigt. [eiseres] heeft voorts voldoende onderbouwd dat haar huidige situatie zeer moeilijk is, dat het Land tot nu toe niet bereid is geweest haar financieel tegemoet te komen, anders dan een paar aanpassingen in de woning, en dat zij een spoedeisend belang heeft bij een voorschot. Het Gerecht is anderzijds van oordeel dat, zoals het Land stelt, sprake is van een restitutierisico, inhoudende dat er een reële kans bestaat dat [eiseres], indien de bodemrechter tot een ander oordeel omtrent de aansprakelijkheid komt, zij de reeds aan haar betaalde voorschotten niet (geheel) kan terugbetalen. Alles afwegende is het Gerecht van oordeel dat de door [eiseres] gestelde schade, indachtig het restitutierisico, in ieder geval een voorschot van NAf 250.000,- rechtvaardigt. Het Gerecht zal de vordering van [eiseres] voor dit bedrag toewijzen.
4.9.
Het Gerecht zal de toewijzing van het voorschot voorts uitvoerbaar bij voorraad verklaren, waardoor [eiseres] in de gelegenheid wordt gesteld een aanvang te maken de noodzakelijke aanpassingen van haar woning en het inschakelen van de noodzakelijke hulp. Aan de door het Land in reconventie geëiste zekerheidstelling aan de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de veroordeling dient naar het oordeel van het Gerecht minder gewicht toe te komen dan aan het belang van [eiseres] bij voldoening aan de door haar verkregen veroordeling, zonder dat zij vooraf zekerheid behoeft te stellen. Immers, zekerheidstelling door middel van een extra hypotheek op de woning is niet alleen onzeker en tijdrovend, maar brengt ook extra financiële risico’s voor [eiseres] met zich, terwijl het Land anderzijds, mocht zij in een bodemprocedure niet aansprakelijk worden bevonden, altijd nog verhaal kan nemen op de eigenaar van de muur. De vordering in reconventie zal worden afgewezen.
4.10.
Het Land zal als de in conventie in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op NAf 5.569,50 aan verschotten (NAf 5.000,- aan griffierechten daarin begrepen) en NAf 3.000,- aan gemachtigdensalaris. Gelet op de samenhang met de vordering in conventie, zullen de proceskosten in reconventie gecompenseerd worden.

5.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:
In conventie
5.1
veroordeelt het Land om aan [eiseres] te betalen een bedrag van
Naf 250.000,-, (tweehonderdenvijftigduizend Nederlands-Antilliaanse gulden);
5.3.
veroordeelt het Land in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op NAf 5.569,50 aan verschotten en NAf 3.000,- aan gemachtigdensalaris;
5.4
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst af het meer of anders gevorderde.
In reconventie
5.6.
wijst de vordering van het Land af;
5.7.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan, lid van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2016, in aanwezigheid van de griffier.