In deze zaak heeft eiser, woonachtig in Curaçao, een vordering ingesteld in kort geding tegen het Land Curaçao en de Gouverneur van Curaçao. De vordering betreft een verbod tot uitlevering aan de Verenigde Staten van Amerika. Eiser stelt dat de beslissing van de Gouverneur om het uitleveringsverzoek van de VS in te willigen, een onrechtmatige daad jegens hem zal opleveren, omdat dit zou leiden tot een flagrante schending van zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De procedure is gestart op 15 november 2016, en na enkele eiswijzigingen is de zaak op 22 november 2016 behandeld. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. E.F. Sulvaran, terwijl de gedaagden zijn vertegenwoordigd door mr. T.E. Matroos en mr. A.C. van der Schans.
Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft de ontvankelijkheid van de vordering beoordeeld. Gedaagden stelden dat eiser niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat de strafrechter bevoegd is om te oordelen over uitleveringszaken. Eiser betwistte dit en voerde aan dat de uitlevering niet onder het Wetboek van Strafvordering valt. Het Gerecht oordeelde dat de vordering van eiser niet onder het Wetboek van Strafvordering valt en dat er geen dwingende argumenten zijn om aan te nemen dat artikel 43 Sv een exclusieve regeling biedt voor dit geval. Eiser kan dus in zijn vordering worden ontvangen.
Het Gerecht concludeerde dat het bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, maar dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn vordering tegen de Gouverneur, omdat deze geen rechtspersoonlijkheid heeft. De zaak is vervolgens verwezen naar een volgende zitting op 2 december 2016 voor verdere behandeling.