ECLI:NL:OGEAC:2016:15

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
7 maart 2016
Publicatiedatum
3 juni 2016
Zaaknummer
AR 74128/2015
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.A. Carmelia
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vroegtijdige beëindiging huurovereenkomst en hoofdelijke aansprakelijkheid huurders

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 7 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap (eiseres) en twee gedaagden, een moeder en haar dochter, over een huurovereenkomst. De huurovereenkomst was aangegaan voor de duur van één jaar, met een maandelijkse huurprijs van NAf 1.550,00. De eiseres vorderde betaling van achterstallige huurpenningen, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, omdat de gedaagden in gebreke waren gebleven met hun betalingsverplichtingen. De gedaagden erkenden een huurachterstand, maar betwistten de hoogte van het bedrag en voerden aan dat zij door onmacht niet hadden kunnen betalen.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst door beide gedaagden was ondertekend en dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betalingsverplichtingen. De gedaagden hebben niet aangetoond dat er feiten of omstandigheden zijn die hen van deze verplichtingen ontslaan. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de gedaagden de achterstallige huurpenningen, de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn. De eiseres had bovendien recht op schadevergoeding wegens de voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst. Het vonnis concludeert dat de gedaagden hoofdelijk moeten betalen, waarbij de een de ander bevrijdt, en dat de proceskosten voor rekening van de gedaagden komen.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van huurders onder een huurovereenkomst en de gevolgen van het niet nakomen van deze verplichtingen, evenals de mogelijkheid van hoofdelijke aansprakelijkheid.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Vonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap
[Eiseres],
gevestigd en kantoorhoudende in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: de advocaat mr. O.A. Martina,
tegen:

1.[Gedaagde sub 1],

zonder bekende woon- en/of verblijfplaats in Curaçao of elders,
2. [Gedaagde sub 2],
wonende in Curaçao te [adres],
gedaagden,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [eiseres] respectievelijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1
Het Gerecht is uitgegaan van de volgende processtukken en proceshandelingen:
-
het inleidend verzoekschrift met producties, dat op 11 juni 2015 ter griffie is
ingediend;
- de conclusie van antwoord met producties van [gedaagde sub 1] van 19 oktober 2015;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 2] van 16 november 2015;
- de aantekeningen van de griffier van de op 21 januari 2016 gehouden comparitie van partijen.
1.2
Het vonnis is bepaald op heden.

2.Feiten

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, alsmede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde bewijsstukken, staat het volgende vast:
2.2 [
gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (moeder en dochter) zijn met [eiseres] ter zake van de woning te [adres het gehuurde] in Curaçao (hierna: het gehuurde) een huurovereenkomst aangegaan voor de duur van één jaar, met ingangsdatum
15 februari 2015 en einddatum 14 februari 2016, tegen betaling van NAf 1.550,00 per maand. Deze huurovereenkomst werd door alle drie de partijen ondertekend.
2.3
Artikel F lid 2 van de huurovereenkomst luidt:
“Deze overeenkomst zal stilzwijgend worden verlengd, tenzij één der partijen de andere partij per aangetekende brief met een opzegtermijn van drie (3) maanden laat weten de huurovereenkomst te willen beëindigen.”
2.4
Alleen [gedaagde sub 1] heeft haar intrek genomen in het gehuurde. In april 2015 heeft [gedaagde sub 1] voortijdig het gehuurde verlaten, met achterlating van de sleutels op het aanrecht.
2.5 [
gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben een huurachterstand laten ontstaan.
2.6
Bij brieven van 2 april 2015, 7 april 2015 en 30 april 2015 werden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aangemaand om over te gaan tot betaling.
2.7
Bij brief van 6 mei 2015 heeft [eiseres] te kennen gegeven akkoord te gaan met het betalingsvoorstel zijdens [gedaagde sub 1] van 4 mei 2015, waarbij een totaal bedrag van NAf 8.982,25 aan achterstallige huurpenningen over maart en april 2015 (NAf 3.100,00), drie maanden opzegging (NAf 4.650,00), buitengerechtelijke incassokosten (NAf 1.162,50) en 6% OB over de incassokosten (NAf 69,75) aan [eiseres] betaald zou worden. [gedaagde sub 1] is hiermee bij brief van 6 mei 2015 akkoord gegaan, maar heeft uiteindelijk geen betalingen verricht aan [eiseres].

3.Geschil

3.1 [
[eiseres] vordert dat het Gerecht, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal veroordelen om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van NAf 17.825,00, des dat de een betaalt de ander zal zijn bevrijd;
  • [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal veroordelen tot betaling van de wettelijke rente ingaande 8 april 2015 tot de dag der algehele voldoening van de schuld, des dat de een betaalt de ander zal zijn bevrijd;
  • [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad 15% van NAf 17.825,00, des dat de een betaalt de ander zal zijn bevrijd;
  • [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal veroordelen in de kosten van deze procedure, des dat de een betaalt de ander zal zijn bevrijd.
3.2 [
eiseres] stelt daartoe dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn tekortgeschoten in de nakoming van de uit de huurovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichting. Dientengevolge heeft [eiseres] een opeisbare vordering op [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ten bedrage van NAf 17.825,00, zijnde de huurperiode van maart 2015 tot en met
14 februari 2016 (11,5 x NAf 1.550,00). [eiseres] heeft [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vele malen gesommeerd om de achterstallige huurpenningen te betalen. Ondanks vele sommaties en een poging, bij brief van 6 mei 2015, tot het treffen van een betalingsregeling hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] nagelaten de achterstallige huurpenningen te betalen. Daarnaast zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten verschuldigd, aldus nog steeds [eiseres].
3.3 [
gedaagde sub 1] betwist niet dat er sprake is van een huurachterstand, maar betwist dat die achterstand NAf 17.825,00 bedraagt. Zij voert daartoe aan dat zij slechts de twee maanden huur die zij in het gehuurde heeft doorgebracht aan [eiseres] is verschuldigd en dat zij de huurpenningen niet door onwil niet heeft betaald, maar door onmacht. Verder voert [gedaagde sub 1] aan dat zij [eiseres] reeds op 2 april 2015 op de hoogte heeft gesteld van het feit dat zij nog geen betaling heeft ontvangen voor de door haar uitgevoerde projecten en dat zij nog in afwachting was van een antwoord zijdens de bank ten aanzien van een mogelijke geldlening. Wegens deze veranderde financiële omstandigheden heeft zij besloten om de huur met ingang van 15 april 2015 op te zeggen.
3.4 [
gedaagde sub 2] heeft betwist dat zij aan de betalingsverplichting voortvloeiende uit de huurovereenkomst is gebonden. Zij voert daartoe aan dat zij de huurovereenkomst slechts mede heeft ondertekend om zodoende te bewerkstelligen dat water en elektriciteit op het adres te [aders] op haar naam konden worden aangesloten, nu [gedaagde sub 1], de moeder van [gedaagde sub 2], niet in Curaçao stond ingeschreven, en verder openstaande rekeningen had bij Aqualectra. Bovendien blijkt duidelijk uit de door [gedaagde sub 1] aan het Gerecht overgelegde stukken dat over de huurachterstand steeds weer correspondentie is geweest tussen [gedaagde sub 1] en [eiseres] en niet tussen [gedaagde sub 2] en [eiseres].
3.5 [
eiseres] heeft ter comparitie van partijen te kennen gegeven dat zij per 1 september 2015 ter zake van het gehuurde een huurovereenkomst is aangegaan met een derde. Na verder debat heeft [eiseres] haar vordering verminderd overeenkomstig het voorstel zoals opgenomen in haar brief van 6 mei 2015 (zie rov. 2.7).
3.6
Op de stellingen en het verweer wordt hierna, voor zover voor de te nemen beslissing van belang, nader ingegaan.

4.Beoordeling

4.1
De verweren van [gedaagde sub 1] gaan niet op. Daartoe wordt het volgende overwogen. [gedaagde sub 1] is een huurovereenkomst voor de duur van één jaar met [eiseres] aangegaan. Gelet op het feit dat deze huurovereenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan, eindigt de huur wanneer die tijd is verstreken. De voortijdige en eenzijdige beëindiging van de huurovereenkomst ontslaat [gedaagde sub 1] niet van haar verplichting tot betaling. Voorts doen de door [gedaagde sub 1] aangevoerde financiële en persoonlijke omstandigheden niet af aan de op haar rustende betalingsverplichting.
4.2
Ook het verweer van [gedaagde sub 2] wordt gepasseerd. [gedaagde sub 2] heeft zich immers verbonden aan de huurovereenkomst en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichting, nu zij de huurovereenkomst mede heeft ondertekend. De redenen daartoe liggen in de risicosfeer van [gedaagde sub 2] en kunnen niet aan [eiseres] worden tegengeworpen. Overigens heeft [eiseres] op dit punt gemotiveerd betoogd dat zij, nu [gedaagde sub 1] niet in Curaçao was ingeschreven, als extra zekerheid voor de nakoming van de huurpenningen verlangde dat een tweede persoon – aanvankelijk de partner van [gedaagde sub 1], uiteindelijk haar dochter [gedaagde sub 2] – de huurovereenkomst (mede) zou ondertekenen.
4.3
De conclusie van hetgeen hiervoor is overwogen, is dat zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] gehouden zijn het door [eiseres] gevorderde bedrag, zoals ter zitting verminderd, te betalen, nu zij beiden de huurovereenkomst hebben ondertekend en zich dusdanig hebben verbonden aan de uit de huurovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichting. Derhalve doet de onmacht zijdens [gedaagde sub 1] wegens de door haar aangevoerde persoonlijke en financiële omstandigheden en de door [gedaagde sub 2] aangevoerde redenen van ondertekening van de huurovereenkomst niet af aan de op hen rustende betalingsverplichting. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden zijn gesteld noch gebleken.
4.4 [
gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn sowieso de – niet betwist – achterstallige huurpenningen ten bedrage van NAf 3.100,00 verschuldigd. Daarnaast acht het Gerecht een bedrag gelijk aan drie maanden huur, te weten NAf 4.650,00 als vergoeding voor de door [eiseres] geleden schade als gevolg van de voortijdige en eenzijdige beëindiging van de huurovereenkomst zijdens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] redelijk en op zijn plaats. Verder is gelet op de brieven van 2, 7, 30 april 2015 en van 6 mei 2015 (zie rov. 2.6 en 2.7) een bedrag van NAf 1.162,50 aan buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar, zijnde het gebruikelijke en algemeen als redelijk aanvaarde tarief van 15% van de hoofdsom van NAf 7.750,00. De omzetbelasting over de buitengerechtelijke incassokosten wordt geacht in de forfaitaire vergoeding van 15% van de hoofdsom te zijn begrepen. Voorts is de wettelijke rente vanaf 8 april 2015 toewijsbaar, als door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet betwist.
4.5
Als de in het ongelijk gestelde partijen zullen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]in de proceskosten worden verwezen, aan de zijde van [eiseres] tot aan deze uitspraak begroot op NAf 964,89 aan explootkosten, NAf 750,00 aan griffierecht en
NAf 800,00 aan gemachtigdensalaris (2 punten tarief 3).
Beslissing
Het Gerecht:
- veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, des dat de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen het bedrag van NAf 7.750,00, vermeerderd met de wettelijke rente, gerekend vanaf 8 april 2015 tot de dag der algehele voldoening, alsmede vermeerderd met NAf 1.162,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, des dat de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen de kosten van dit geding aan de zijde van [eiseres], tot aan deze uitspraak begroot op NAf 964,89 aan explootkosten, NAf 750,00 aan griffierecht en NAf 800,00 aan gemachtigdensalaris;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijs af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A. Carmelia, rechter in het gerecht in eerste aanleg van Curaçao en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2016, in aanwezigheid van de griffier.