ECLI:NL:OGEAC:2016:16

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
23 mei 2016
Publicatiedatum
3 juni 2016
Zaaknummer
A.R. 77036/2015
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldsom en matiging van de rente in een kredietovereenkomst

In deze zaak heeft eiseres, een in Nederland gevestigde onderneming, een vordering ingesteld tegen gedaagde, die in Curaçao woont, met betrekking tot een kredietovereenkomst die op 4 mei 2004 is gesloten. Eiseres heeft gedaagde een flexibel krediet verstrekt met een rentepercentage van 10,4%. Gedaagde heeft echter de opgenomen bedragen vermeerderd met rente niet terugbetaald, wat heeft geleid tot de vordering van eiseres van € 11.513,25, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en rente.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 21 december 2015 bij het Gerecht is ingekomen, gevolgd door een conclusie van antwoord van gedaagde op 7 maart 2016 en een comparitie van partijen op 13 april 2016. Gedaagde heeft de hoogte van de rente betwist en aangevoerd dat de incassokosten niet zijn overeengekomen. Eiseres heeft echter geen adequate antwoorden gegeven op vragen van het Gerecht over de redenen voor het weigeren van een rentestop en de afboeking van betalingen op andere schulden.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat eiseres niet heeft gehandeld zoals een goede bank betaamt door gedaagde geen uitleg te geven over de weigering van de rentestop en de afboeking van betalingen. Gezien de scheve verhouding tussen de hoofdsom en de rente, heeft het Gerecht besloten de rentevordering van eiseres te matigen en de helft daarvan toe te wijzen. Gedaagde is veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 8.066,84, inclusief de hoofdsom, gematigde rente en incassokosten, en is ook veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

V O N N I S
in de zaak van:
[eiseres],
gevestigd en kantoorhoudende in Nederland,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.W.A. van der Gulik,
tegen
[gedaagde],
wonende in Curaçao aan de [adres],
gedaagde,
procederende in persoon.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties bij het Gerecht ingekomen op 21 december 2015;
- de conclusie van antwoord van 7 maart 2016;
- de comparitie van partijen d.d. 13 april 2016;
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 4 mei 2004 hebben gedaagde en eiseres een overeenkomst gesloten, waarbij eiseres aan gedaagde een flexibel krediet heeft verstrekt. In de kredietovereenkomst is een rentepercentage van 10,4% opgenomen.
2.2
Gedaagde heeft de opgenomen bedragen vermeerderd met rente niet terugbetaald als overeengekomen.

3.De vordering

3.1.
Eiseres vordert een bedrag van € 11.513,25, zijnde de aan eiseres verschuldigde hoofdsom, vermeerderd met 15% buitengerechtelijke incassokosten over de hoofdsom en de overeengekomen rente ad 10,4% per jaar tot en met 8 december 2015 en de overeengekomen rente althans de wettelijke rente vanaf 9 december 2015 tot en met de dag der algehele voldoening.
3.2.
De grondslag van de vordering van eiseres is nakoming van de tussen partijen gesloten krediet overeenkomst.

4.Het verweer

4.1
Het verweer van gedaagde strekt tot afwijzing van de vordering.
4.2
Hiertoe brengt zij –kort weergegeven- het volgende naar voren.
Het openstaande saldo klopt niet voor wat betreft de hoogte van de rente. De incassokosten zijn niet overeengekomen en de zijdens eiseres verrichte incassowerkheden rechtvaardigen de gevorderde incassokosten niet. Verder heeft eiseres haar verzoeken om een rentestop en een betalingsregeling steeds afgewezen.

5.De beoordeling

5.1
Gedaagde heeft haar aanvankelijke betwisting van de hoofdsom niet gehandhaafd. Het geschil van partijen spitst zich dus toe op de verschuldigdheid van rente en incassokosten.
5.2` Wat de gevorderde rente ad € 6.892,81 betreft heeft gedaagde bij conclusie van antwoord aangevoerd dat deze in geen verhouding staat tot de gevorderde hoofdsom ad
€ 4.115,62 en dat zij op grond van haar geringe inkomsten meer dan eens maar steeds zonder resultaat en steeds zonder opgaaf van redenen om een rentestop heeft gevraagd. In dit verband heeft zij opgemerkt dat de rente, ondanks door haar gedane betalingen, bleef oplopen.
Hierover wordt als volgt geoordeeld.
5.3
Van eiseres als bank mag worden verwacht dat zij de belangen van haar debiteuren mede in het oog houdt. Hoever dit gaat hangt af van de omstandigheden van het geval. Het Gerecht acht de volgende omstandigheden van doorslaggevend belang.
Gedaagde heeft bij conclusie van antwoord, later niet weersproken door eiseres, gesteld dat zij meer dan eens maar vergeefs om een rentestop heeft gevraagd zonder dat haar de reden van de weigering is meegedeeld . Tijdens de comparitie van partijen heeft het Gerecht naar de reden van die weigeringen gevraagd maar daarop is (de gemachtigde van) eiseres het antwoord schuldig gebleven.
Op de vragen van het Gerecht waarom door gedaagde gedane betalingen door eiseres op een andere schuld van gedaagde aan haar zijn afgeboekt en waarom daarvan geen mededeling is gedaan aan gedaagde, kon (de gemachtigde van) eiseres evenmin antwoord geven.
5.4
Algemeen is bekend dat banken in daartoe geëigende gevallen zeer wel bereid zijn hun debiteuren tegemoet te komen door een rentestop te verlenen. Eiseres heeft jegens gedaagde niet gehandeld zoals een goede bank betaamt door aan gedaagde meerdere malen een rentestop te weigeren zonder aan te geven wat de reden daartoe was, te meer aangezien de rente de hoofdsom aanmerkelijk overstijgt.
Door ook nog op de zitting het antwoord daarop schuldig te blijven heeft eiseres bovendien aan het Gerecht de mogelijkheid onthouden om de redelijkheid te toetsen van haar besluiten om in de gegeven omstandigheden geen rentestop toe te staan. Dit wordt haar aangerekend omdat zij, gelet op de stellingen van gedaagde bij conclusie van antwoord, op deze vraag bedacht had moeten zijn.
Verder heeft te gelden dat eiseres jegens gedaagde niet heeft gehandeld zoals van een goede bank mag worden verwacht door na te laten haar mee te delen op welke schuld haar betalingen werden afgeboekt. Hierdoor is gedaagde de mogelijkheid ontnomen om daartegen te protesteren als een gunstiger afboeking mogelijk zou zijn geweest.
5.5
Gelet op het voorgaande, op de scheve verhouding tussen hoofdsom en rente en op de hoogte van de overeengekomen rente (10,4%) afgezet tegen de huidige gangbare rente, acht het gerecht het gerechtvaardigd om de rentevordering van eiseres te matigen en de helft daarvan toe te wijzen.
5.6
De gevorderde incassokosten zullen worden toegewezen omdat de verschuldigdheid daarvan, anders dan gedaagde meent, tussen partijen wel degelijk is overeengekomen en omdat uit de processtukken genoegzaam is gebleken van meerdere pogingen van eiseres om buiten rechte betaling te verkrijgen.
5.7
Gelet op het hoger overwogene is gedaagde aan eiseres verschuldigd:
- de hoofdsom ad € 4.115,62,
- de helft van de gevorderde rente tot 8 december 2015 zijnde € 3.446,40 verminderd met de door gedaagde gedane betaling van € 112,52 zodat resteert € 3.333,88,
- de incassokosten als gevorderd ad € 617,34.
Totaal dus € 8.066,84.
5.8
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal gedaagde worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van eiseres.

6.Beslissing

Het Gerecht:
- veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van een bedrag van € 8.066,84 althans de tegenwaarde daarvan in Nederlands-Antilliaanse courant, vermeerderd met de wettelijke rente over € 4.115,62 vanaf 8 december 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding aan de zijde van eiseres en tot aan deze uitspraak begroot op NAf 1.500,00 als gemachtigdensalaris en NAf 801,97 aan verschotten, waarin begrepen NAf 450 aan griffierechten, en NAf 339,47 aan betekeningskosten;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter in voormeld Gerecht en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2016, in aanwezigheid van de griffier
JIC/