ECLI:NL:OGEAC:2016:164

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
14 december 2016
Publicatiedatum
12 april 2017
Zaaknummer
AR 80817/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van een motorvoertuig na ontbinding van een restauratieovereenkomst

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een Mercedes Benz uit 1973, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die auto’s restaureert. Eiser vordert de afgifte van zijn voertuig, dat al meer dan drie jaar bij gedaagde in de garage staat voor restauratie. Eiser heeft in de periode van november 2013 tot juni 2016 in totaal NAf 17.961,22 aan voorschotten betaald, maar de restauratie is niet afgerond. Eiser heeft de overeenkomst op 4 oktober 2016 ontbonden en gedaagde gesommeerd het voertuig af te geven. Gedaagde beroept zich op een retentierecht, omdat eiser het resterende bedrag van NAf 7.038,78 nog niet heeft betaald. Het Gerecht heeft geoordeeld dat gedaagde terecht een beroep doet op zijn retentierecht, omdat er een opeisbare vordering bestaat en de auto zich in zijn macht bevindt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat gedaagde in verzuim is met betrekking tot de oplevering van de auto. De vordering van eiser tot afgifte van de auto is afgewezen, evenals de vordering tot schadevergoeding voor verloren onderdelen, omdat de omvang van die vordering onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Eiser is veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Vonnis in kort geding in de zaak van:
[EISER],
wonende in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. E.B. Wilsoe,
-- tegen--
[GEDAAGDE],
wonende in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: voorheen mr. A.V.G. Rooijer, thans procederende in persoon.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1. [
eiser] heeft op 31 oktober 2016 een verzoekschrift in kort geding, met producties ingediend. Bij faxbericht van 21 november 2016 heeft [eiser] een akte tot wijziging en vermeerdering van eis toegezonden aan het Gerecht. De zaak is behandeld ter zitting van 22 november 2016. Partijen zijn daar in persoon verschenen, [eiser] bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, [eiser] aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

In dit kort geding wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1. [
eiser] is eigenaar van een voertuig van het merk Mercedes Benz, type 220, van het bouwjaar 1973 (hierna: de auto).
2.2. [
gedaagde] restaureert auto’s.
2.3.
Partijen hebben in november 2013 een mondelinge overeenkomst gesloten met betrekking tot restauratiewerkzaamheden uit te voeren door [gedaagde] aan de auto. Het bedrag dat partijen zijn overeengekomen voor de volledige restauratie bedraagt NAf 25.000,-. Partijen zijn overeengekomen dat [eiser] op verzoek van [gedaagde] voorschotten zal voldoen.
2.4.
Tussen november 2013 en juni 2016 heeft [eiser] een totaalbedrag van
NAf 17.961,22 aan [gedaagde] betaald uit hoofde van de door [gedaagde] gevraagde voorschotten.
2.5.
Op 4 oktober 2016 is namens [eiser] een brief verzonden aan [gedaagde] waarin onder meer het volgende is vermeld:

Zoals u weet heeft cliënt u diverse malen benaderd met het verzoek om de restauratie van het voertuig zo spoedig mogelijk af te ronden aangezien het voertuig al ruim 2,5 jaar bij u in de garage staat. (…)
Op een gegeven moment heeft uw weigerachtige houding om het voertuig af te leveren zelfs geleid tot een interventie van de door cliënt ingeschakelde politie. Na bemiddeling van de politie is er door u toegezegd, dat het voertuig uiterlijk eind mei 2016 aan cliënt zal worden afgeleverd.
Echter, ook die belofte bent u niet nagekomen.(…)
Daarnaast weigert u, ondanks diverse verzoeken zijdens cliënt daartoe, om het voertuig aan cliënt af te staan in de staat waarin het zich bevindt.
U zult wel begrijpen, dat een dergelijke handelwijze voor cliënt onaanvaardbaar is. Client kan zich in het geheel niet verenigen met uw laakbare handelwijze, reden waarom zij middels dit schrijven de overeenkomst met u per onmiddellijk ontbindt.
Uit hoofde van de ontbinding van de overeenkomst tot restauratie verzoek ik u en, voor zover nodig, sommeer ik u, om onverwijld, althans binnen 24 uur na dagtekening en betekening van dit schrijven aan u, over te gaan tot afgifte van het voertuig aan cliënt, (…)”.

3.Het geschil

3.1. [
eiser] vordert, bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. gedaagde[[gedaagde]]
te bevelen om binnen 24 uur na betekening van het door U E.A. te wijzen vonnis, het motorvoertuig van het merk Mercedes Benz, type 220 van het bouwjaar 1973 aan eiser[[eiser]]
af te geven, zulks onder verbeurte van een dwangsom ten faveure van eiser, groot Naf 1.000,= voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat gedaagde, na betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis, enig daarin te geven bevel niet nakomt c.q. overtreedt, en,
2. gedaagde te veroordelen om, bij wege van een voorschot op de in sustenu 5 genoemde schadevergoeding, een bedrag van Naf 1.000,= te betalen, en,
3. gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. [
eiser] legt aan zijn vordering - samengevat - het volgende ten grondslag. Partijen zijn in november 2013 een mondelinge overeenkomst aangegaan ter zake de volledige restauratie van de auto. Partijen hebben geen precieze datum afgesproken voor het opleveren van de auto, maar de verwachting was dat de restauratie binnen één jaar zou worden afgerond en dat de auto zou zijn opgeleverd aan [eiser]. De werkzaamheden werden echter in een
poko poko-tempouitgevoerd. Volgens [eiser] maakte [gedaagde] geen aanstalten om de reparatie van de auto met de nodige voortvarendheid af te ronden. Uiteindelijk heeft [gedaagde], in maart 2016, na bemiddeling van de politie, toegezegd dat de auto eind mei 2016 zou worden opgeleverd. De oplevering van de auto heeft niet plaatsgevonden. De overeenkomst is uiteindelijk bij brief van 4 oktober 2016 ontbonden. Daarbij is [gedaagde] gesommeerd om tot afgifte van de auto over te gaan. [gedaagde] weigert echter tot afgifte van de auto over te gaan en doet daarbij, geheel ten onrechte, een beroep op een retentierecht.
Met betrekking tot de vordering tot een voorschot op een schadevergoeding legt [eiser] aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] een aantal authentieke onderdelen van de auto kwijt heeft geraakt. Het betreft onderdelen die, gelet op de bouwjaar van de auto, niet zo snel verkrijgbaar zijn. De daardoor door [eiser] geleden schade moet door [gedaagde] worden vergoed, aldus steeds [eiser].
3.3. [
gedaagde] heeft als verweer - kort weergegeven - het volgende aangevoerd. Hij heeft nimmer een termijn afgesproken waarbinnen de werkzaamheden klaar zouden zijn. Waarom [eiser] een verwachting had van één jaar is voor [gedaagde] onduidelijk. De restauratiewerkzaamheden zijn inmiddels zo goed als klaar. Hetgeen nog gedaan moet worden kan heel snel gebeuren waarna [eiser] zijn auto kan ophalen. Echter, alvorens [eiser] de auto ophaalt, moet hij het resterend bedrag van NAf 7.038,78 betalen, aldus steeds [gedaagde].
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Akte wijziging en vermeerdering van eis
4.1.
De in de akte tot wijziging en vermeerdering van eis vervatte eiswijziging van [eiser] wordt buiten beschouwing gelaten, nu de akte in strijd met artikel 109 Rechtsvordering jo. artikel 57 Procesreglement 2016 niet de werkdag voorafgaande aan de zitting vóór 14.00 uur is ingediend. De akte is op de werkdag voorafgaande aan de zitting bij faxbericht om 14.17 uur bij het Gerecht binnengekomen. Dat is te laat. De omstandigheid dat de gemachtigde van [eiser] de akte op de werkdag voorafgaande aan de zitting omstreeks 12.15 uur bij de front office van het Gerecht wilde indienen terwijl de front office tussen 12.00 en 13.30 uur gesloten is voor het publiek, komt voor rekening en risico van [eiser].
Spoedeisend belang
4.2.
Het spoedeisend belang is niet betwist en is gelet op de omstandigheid dat [eiser] zijn auto drie jaar geleden aan [gedaagde] ter restauratie heeft afgegeven en tot op heden niet over de auto beschikt, voldoende aannemelijk.
Vordering tot afgifte
4.3.
Ten aanzien van de vordering tot afgifte geldt het volgende. [eiser] stelt de overeenkomst strekkende tot restauratie van de auto te hebben ontbonden en heeft daarbij de afgifte van de auto onder [gedaagde] opgeëist. [gedaagde] beroept zich echter op een hem toekomend retentierecht. Volgens hem zal hij eerst tot afgifte van de auto overgaan nadat de totaal overeengekomen restauratiesom van NAf 25.000,- aan hem is betaald. Gelet op de stellingen van partijen zal het Gerecht eerst onderzoeken of aan [gedaagde] een retentierecht op grond van artikel 3:290 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) toekomt. Indien aan [gedaagde] geen retentierecht toekomt, dan dient hij de auto aan [eiser] af te geven.
4.4.
Ingevolge artikel 3:290 BW is een retentierecht de bevoegdheid die in de bij het BW of een andere landsverordening aangegeven gevallen aan een schuldeiser toekomt, om de nakoming van een verplichting tot afgifte van een zaak aan zijn schuldeiser op te schorten totdat de vordering wordt voldaan. Alvorens [gedaagde] echter een retentierecht rechtsgeldig kan uitoefenen dient er aan een aantal vereisten te zijn voldaan (artikel 3:290 jo. artikel 6:52 lid 1 BW). In de eerste plaats dient er sprake te zijn van een opeisbare vordering op [eiser]. In de tweede plaats dient er tussen de vordering en de verplichting tot afgifte van de auto voldoende samenhang te bestaan en in de derde plaats is vereist dat [gedaagde] de feitelijke macht over de auto heeft.
Uit artikel 3:290 BW in samenhang met artikel 6:54 aanhef en onder a en b BW vloeit - voor zover hier van belang - voort dat geen retentierecht bestaat
(i)voor zover [gedaagde] als schuldeiser zelf in verzuim is en daarmee de voldoening aan de vordering verhindert en
(ii)voor zover de nakoming van de overeenkomst door [eiser] blijvend onmogelijk is.
4.5.
Het voorgaande brengt mee dat het beroep van [gedaagde] op een retentierecht slaagt. Vast staat dat partijen een overeenkomst van opdracht zijn aangegaan met betrekking tot de restauratie van de auto. Voorts dient [eiser] op verzoek van [gedaagde] voorschotten voldoen. Niet is weersproken dat [gedaagde] [eiser] heeft verzocht om het resterend bedrag van NAf 7.038,78 te betalen, zodat [gedaagde] een opeisbare vordering heeft. Aangezien de auto zich in de garage van [gedaagde] bevindt, kan worden geconcludeerd dat voldoende samenhang bestaat tussen de wederzijdse verbintenissen om opschorting van de afgifte te rechtvaardigen. De conclusie is dat voldaan is aan alle voorwaarden voor uitoefening van een retentierecht zodat [gedaagde] in beginsel het recht heeft om de afgifte van de auto op te schorten totdat [eiser] de totale vordering van NAf 25.000,- heeft betaald.
4.6. [
eiser] heeft zich dienaangaande beroepen op schuldeisersverzuim waardoor het retentierecht van [gedaagde] volgens hem niet bestaat. Volgens [eiser] zijn de restauratiewerkzaamheden, ondanks diverse verzoeken daartoe, nog steeds niet afgerond. Dit terwijl [eiser] de verwachting had dat de werkzaamheden binnen één jaar na het aangaan van de overeenkomst zouden zijn afgerond. Na bemiddeling door de politie heeft [gedaagde] in maart 2016 te kennen gegeven dat de restauratie eind mei 2016 klaar zou zijn en dat de auto zou worden opgeleverd. Ook dat was uiteindelijk niet het geval. Verder zijn diverse authentieke onderdelen door toedoen van [gedaagde] kwijt geraakt, waaronder het plaatje met het chassisnummer. Zonder chassisnummer kan de auto niet worden geïdentificeerd en kan die niet deelnemen aan het wegverkeer. Daar komt bij dat de auto zonder een chassisnummer geen economische waarde heeft. [eiser] is derhalve niet bereid om NAf 25.000,- te betalen voor de restauratie van de auto waarmee hij niet aan het wegverkeer kan deelnemen en die geen waarde heeft. Verder zijn de middenconsole, het lampje in het plafond, de linkerbuitenspiegel en het haakje van de achteruitkijkspiegel allemaal kapot. Tot slot is het rubber van het kofferbak niet meer goed en is het slot van de kofferbak onder verantwoordelijkheid van [gedaagde] kwijt geraakt, aldus steeds [eiser].
4.7. [
gedaagde] betwist dat hij tekort is geschoten in enige verplichting. [gedaagde] heeft in de eerste plaats aangevoerd dat partijen geen opleverdatum zijn overeengekomen. Hij exploiteert een eenmanszaak en werkt als enige aan de restauratie van de auto. Daar komt bij dat hij uiteindelijk meer werk moest verrichten dan aanvankelijk de bedoeling was wegens verroesting en verrotting aan de auto die op het eerste gezicht niet zichtbaar waren. Dat is allemaal gebeurd met goedvinden van [eiser]. Aangezien bepaalde onderdelen uit het buitenland moesten worden besteld, duurde het soms tot drie maanden voordat die onderdelen werden geleverd waarna hij de werkzaamheden kon voortzetten. Dat zorgde allemaal voor vertraging bij de restauratie. Verder moest de auto twee keer worden gespoten, hetgeen niet was voorzien. Maar ondertussen is de restauratie zo goed als klaar. De middenconsole en het lampje in het plafond kunnen snel in elkaar worden gezet. Ook de linkerbuitenspiegel en het haakje van de achterruitkijkspiegel kunnen ondanks het bouwjaar van die onderdelen zo goed als het kan in elkaar worden gezet. Volgens [gedaagde] moet de rubber van de kofferbak moet nog worden geplaatst. [gedaagde] heeft verder te kennen gegeven dat het slot van de kofferbak naar alle waarschijnlijkheid door onzorgvuldigheid van zijn kant in de garage is vernietigd. [gedaagde] betwist echter dat het plaatje met het chassisnummer door zijn toedoen is kwijtgeraakt. Volgens hem heeft [eiser] het plaatje meegenomen. Kortom, met betrekking tot de overeenkomst moeten nog slechts enkele kleine werkzaamheden worden verricht, aldus steeds [gedaagde].
4.8.
Gelet op het voorgaande heeft [eiser] naar het oordeel van het Gerecht hier redelijkerwijs niet de verwachting aan mogen ontlenen dat [gedaagde] de overeengekomen werkzaamheden binnen één jaar zou voltooien. Het Gerecht neemt allereerst in aanmerking dat aannemelijk is geworden dat het in het onderhavige geval niet ging om een eenvoudige restauratie van een auto dat volgens [gedaagde] normaliter zes à zeven maanden in beslag neemt. [gedaagde] heeft namelijk onweersproken uiteengezet dat door verrotting en verroesting meer werk moest worden verricht dan in eerste instantie gedacht. Daar komt bij dat niet is weersproken dat onderdelen uit het buitenland moesten worden besteld en dat de levertijd soms wel tot drie maanden opliep. Daarnaast heeft [eiser] de stelling van [gedaagde] niet betwist dat hij steeds op de hoogte werd gehouden over de voortgang van de werkzaamheden. Uit de stellingen van partijen is niet aannemelijk geworden dat [eiser] heeft mogen verwachten dat de restauratie binnen één jaar na aanvang zouden zijn voltooid. Dat betoog van [eiser] wordt derhalve gelet op het bovenstaande als onvoldoende onderbouwd verworpen.
4.9.
Verder stelt [eiser] dat [gedaagde] in maart 2016 heeft gemeld dat de werkzaamheden eind mei 2016 klaar zouden zijn. Die stelling is door [gedaagde] ter zitting ontkent. Dat brengt met zich dat voorshands oordelend onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat [gedaagde] heeft uitgesproken dat de restauratie van de auto eind mei 2016 gereed zouden zijn. Het gaat in het kader van dit kort geding te ver om daartoe bewijs te leveren. Op basis van de thans voorliggende feiten en omstandigheden kan dus niet worden geoordeeld dat [gedaagde] een met [eiser] gemaakte afspraak over een uiterste opleverdatum heeft geschonden. Gelet op het voorgaande kan voorshands niet worden geoordeeld dat [gedaagde] in verzuim is met betrekking tot een uiterste opleverdatum van de auto en daarmee de voldoening aan de vordering door [eiser] verhindert.
4.10.
Voorts is gesteld noch gebleken dat betaling van het resterend bedrag van
NAf 7.038,78 door [eiser], zoals overwogen in r.o. 4.4., blijvend onmogelijk is. [eiser] is derhalve gehouden dat bedrag aan [gedaagde] te voldoen. Echter, aangezien [gedaagde] onweersproken heeft gesteld dat nog wat kleine werkzaamheden aan de auto moeten worden gedaan die heel snel kunnen gebeuren en dat hij heeft aangeboden die werkzaamheden alsnog te voldoen, gaat het Gerecht er van uit dat [gedaagde] die werkzaamheden zal voltooien. Daarna moet [eiser] het resterend bedrag betalen. Dat nog wat werkzaamheden aan de auto moet worden gedaan, voert dus niet tot het oordeel dat sprake is van schuldeisersverzuim.
4.11.
De vragen of het plaatje met het chassisnummer door toedoen van [gedaagde] is kwijtgeraakt en of de auto zonder een chassisnummer wel of geen waarde heeft, staan los van de vraag of [gedaagde] een uiterste opleverdatum heeft geschonden, hetgeen de grondslag van de vordering is. Het Gerecht gaat derhalve in dit verband aan die vragen voorbij.
4.12.
Het bovenstaande in samenhang bezien leidt tot de conclusie dat [gedaagde] niet in verzuim is geraakt en niet tekort is geschoten. Derhalve is voorshands voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] terecht een beroep heeft gedaan op zijn retentierecht en in dat kader de afgifte van de auto mocht opschorten.
Schadevergoeding
4.13. [
eiser] heeft een voorschot op schadevergoeding gevorderd van NAf 1.000,- met betrekking tot een aantal authentieke onderdelen van de auto die onder verantwoordelijkheid van [gedaagde] kwijt zijn geraakt, waaronder een plaatje bestemd voor het aanbrengen van de nummerplaat, het slot voor de kofferbak en het plaatje met het chassisnummer.
4.14.
Ten aanzien van een geldvordering in kort geding heeft te gelden dat voor toewijzing daarvan slechts plaats is als zowel het bestaan als de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk is, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening noodzakelijk is. Hiervan is niet gebleken. Aan [eiser] kan worden toegegeven dat onder verantwoordelijkheid van [gedaagde], het slot voor de kofferbak is kwijt geraakt. [gedaagde] betwist dat andere onderdelen onder zijn verantwoordelijkheid zijn kwijt geraakt, zodat de omvang van de vordering onvoldoende aannemelijk is geworden. De vordering is reeds om deze reden niet voor toewijzing vatbaar.
4.15. [
eiser] zal, als de partij die in het ongelijk is gesteld, worden veroordeeld in de kosten van de procedure, tot op heden begroot op nihil. Niet is gebleken dat de voormalige gemachtigde van [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht die voor waardering in punten in aanmerking komen.

5.De beslissing

Het Gerecht:
Rechtdoende in kort geding:
- wijst de vordering af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Celestijn en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 december 2016.