ECLI:NL:OGEAC:2016:35

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
23 maart 2016
Publicatiedatum
27 juli 2016
Zaaknummer
500.00430/15
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.B. Hubben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes in Curaçao

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 23 maart 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte, geboren in 1992 en woonachtig in Curaçao, was op 16 maart 2016 verschenen voor de rechter, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.S.M. Blonk. De officier van justitie, mr. C.H. Hato-Willems, eiste een gevangenisstraf van zes jaar. De tenlastelegging betrof een steekincident dat plaatsvond op 23 november 2015, waarbij de verdachte met een mes het slachtoffer, een broer van zijn ex-partner, zou hebben gestoken. De verdachte voerde aan dat hij handelde uit noodweer, maar het Gerecht oordeelde dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Het Gerecht sprak de verdachte vrij van moord, maar oordeelde dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden, waarbij rekening werd gehouden met de omstandigheden van de zaak, waaronder de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer en zijn omgeving.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

V E R K O R T S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1992 te Curaçao,
wonende te Curaçao,
thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2016. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.S.M. Blonk.
De officier van justitie, mr. C.H. Hato-Willems, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van feit 1 primair (impliciet subsidiair) te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft verweer gevoerd.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd:
FEIT 1: PRIMAIR
POGING MOORD CQ DOODSLAG OP [SO]
dat hij op of omstreeks 23 november 2015, althans in of omstreeks de maand november 2015 in Curaçao, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en -al dan niet- met voorbedachten rade [SO] van het leven te beroven, welk voornemen van verdachte zich in een begin van uitvoering heeft geopenbaard, opzettelijk, en - al dan niet - na kalm beraad en rustig overleg met zijn mededader(s), althans alleen, met een met mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [SO], één of meerdere ma(a)l(en) in/aan de borst (manubrium) en/of nek althans het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, althans geraakt, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(artikel 2:262, 2:259 jo 1:119 Wetboek van Strafrecht van Curaçao)
althans, indien het voorgaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden,
SUBSIDIAIR: ZWARE MISHANDELING MET EEN WAPEN VAN [SO]
dat hij op of omstreeks 23 november 2015, althans in of omstreeks de maand november 2015 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon, te weten [SO], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekverwonding aan zijn borst (manubrium) en/of hals althans zijn lichaam heeft toegebracht, door opzettelijk en/of na kalm beraad en rustig overleg en/of met gebruikmaking van een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, één of meerdere ma(a)l(en) die [SO], in/aan de borst (manubrium) en/of nek althans het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, althans geraakt, waardoor voornoemde [SO] pijn heeft ondervonden en/of voornoemd(e) lichamelijk(e) letsel(s) heeft bekomen;
(artikel 2:275, 2:276 Wetboek van Strafrecht van Curaçao)
althans, indien het voorgaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden,
MEER SUBSIDIAIR: MISHANDELING MET EEN MET EEN WAPEN VAN [SO]
dat hij op of omstreeks 23 november 2015, althans in of omstreeks de maand november 2015 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon, te weten [SO], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade lichamelijk letsel, te weten een steekverwonding aan zijn borst (manubrium) en/of nek althans het lichaam heeft toegebracht, door opzettelijk en/of na kalm beraad en rustig overleg en/of met gebruikmaking van een mes, althans een scherp voorwerp en/of puntig voorwerp, die [SO], één of meerdere ma(a)l(en) in/aan de borst (manubrium) en/of nek althans het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, althans geraakt, waardoor voornoemde [SO] pijn heeft ondervonden en/of voornoemd(e) lichamelijk(e) letsel(s) heeft bekomen;
(artikel 2:275, 2:276 Wetboek van Strafrecht van Curaçao)

3.Voorvragen

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsbeslissingen

4A. Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair, impliciet primair (moord)
Evenals de officier van justitie en de raadsvrouw heeft het Gerecht uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat bij het onder feit 1 tenlastegelegde sprake was van “voorbedachten rade”. In zoverre zal de verdachte daarvan, zonder nadere motivering, worden vrijgesproken.
4B. Bewijsmiddelverweer
De raadsvrouw heeft bepleit dat de ter terechtzitting getoonde camerabeelden geen wettig bewijsmiddel vormen en aldus niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd. Het Gerecht overweegt als volgt. Tot het procesdossier behoort een dvd met daarop videobeelden getiteld ‘Hinkamentu’. Deze videobeelden zijn ter terechtzitting getoond. Op grond van de artikelen 382 en 383 van het Wetboek van Strafvordering geldt de eigen waarneming van de rechter, welke bij het onderzoek ter terechtzitting door hem persoonlijk is gedaan, als wettig bewijsmiddel. Het verweer wordt verworpen en het Gerecht bezigt zijn eigen waarneming van de getoonde videobeelden dan ook tot het bewijs.
4C. Bewijsmotivering
De overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de inhoud van wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist, worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van die bewijsmiddelen.
4D. Bewijsoverweging
Opzet
Namens de verdachte is bepleit dat zijdens de verdachte geen sprake is geweest van opzet op de dood van het slachtoffer, ook niet in voorwaardelijke zin.
Het Gerecht verwerpt dit verweer en overweegt als volgt. Uit de gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder uit de getoonde videobeelden, kan worden vastgesteld dat de verdachte met een keukenmes van - inclusief het handvat - ongeveer 30 cm lang van zeer korte afstand plotseling en met kracht een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van de hals van het slachtoffer. Het Gerecht is van oordeel dat de verdachte, door aldus te handelen, de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat hij het slachtoffer een fatale steekwond zou toebrengen. Het is immers algemeen bekend dat de hals een zeer kwetsbaar gebied is waarin zich belangrijke (slag)aderen bevinden die bij een aanval met een mes uiterst kwetsbaar zijn. Dergelijke messteken leiden niet zelden tot de dood. Het Gerecht is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte zonder meer kan worden afgeleid dat hij deze aanmerkelijk kans ook willens en wetens heeft aanvaard. Er is dan ook, minstgenomen, sprake van voorwaardelijk opzet. Dat het slachtoffer uiteindelijk op een niet fatale plek is getroffen, doet aan het voormeld opzet op de dood niet af.
4E. Bewezenverklaring
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder feit 1 primair, impliciet subsidiair, tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht:
dat hij op 23 november 2015 in Curaçao, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [SO] van het leven te beroven, opzettelijk, met een mes die [SO] in de borst heeft gestoken zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, zoals doorgestreept in de tekst, is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair, impliciet subsidiair:
poging tot doodslag.
Beroep op (putatief) noodweer
Door en namens de verdachte is een beroep gedaan op noodweer. Daartoe is gesteld dat de verdachte [SO] (hierna: het slachtoffer) en diens broers al jarenlang kende (zij waren tot voor kort zijn zwagers) en wist dat zij vaak agressief gedrag vertoonden en bewapend rondliepen. Vlak voorafgaand aan het steekincident had hij een van de broers van het slachtoffer met een machete zien staan in diens woning. Toen hij door het slachtoffer werd verzocht de woning van zijn ex-partner te verlaten, wilde hij een aanval van het slachtoffer niet afwachten en heeft daarom het slachtoffer gestoken met het mes, aldus nog steeds de verdediging. Het Gerecht overweegt hieromtrent als volgt.
Voor het aannemen van noodweer moet vast komen te staan dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte door het latere slachtoffer. Onder omstandigheden kan ook een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding worden beschouwd. Wil daarvan sprake zijn, dan moet uit objectieve omstandigheden kunnen worden afgeleid dat iemand daadwerkelijk op het punt staat om tot de aanval over te gaan. Het Gerecht oordeelt dat daar in het onderhavige geval geen sprake van is geweest en motiveert dit als volgt.
Noch uit het dossier, noch uit het verhandelde ter terechtzitting - in het bijzonder de getoonde videobeelden - kan worden vastgesteld dat vlak vóór het moment dat de verdachte het slachtoffer stak met het mes sprake was van enige concrete dreigende agressie gericht tegen de verdachte. Het slachtoffer werd blijkens de beelden plotseling en vrijwel onmiddellijk nadat hij de verdachte had verzocht de woning van zijn ex-partner te verlaten en met hem mee te lopen door de verdachte gestoken, terwijl hij schuin voor hem uitliep. Van een concrete dreiging van zijn zijde richting de verdachte was geen sprake. Het feit dat de verdachte even tevoren vanuit de woning van zijn ex-partner een andere broer in diens woning met een machete in de hand had zien staan, is - zo daarvan al sprake was - evenmin voldoende om een dergelijke dreiging aan te nemen. Nu van objectieve omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat het slachtoffer vóór het steken door de verdachte daadwerkelijk op het punt stond om tot een aanval op de verdachte over te gaan, niet is gebleken, faalt het beroep op noodweer.
Onder voormelde omstandigheden heeft de verdachte naar het oordeel van het Gerecht ook niet redelijkerwijs kunnen veronderstellen dat het slachtoffer hem zou aanvallen en dat hij zich dus mocht of moest verdedigen tegen een (dreigende) aanval. Van putatief noodweer is derhalve evenmin sprake.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit. Het feit is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Beroep op noodweerexces
Nu van een noodweersituatie geen sprake is, kan het beroep op noodweerexces niet slagen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte opheft of uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Strafmotivering

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het Gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer, de broer van zijn ex-partner, met een mes gestoken in de borst. Het hoeft geen betoog dat een dergelijk feit een groot gevoel van angst en onveiligheid bij het slachtoffer heeft veroorzaakt. Doordat het slachtoffer zich afweerde, heeft het mes hem geraakt in het borstbeen en is hij er relatief goed vanaf gekomen. Het slachtoffer heeft zich niettemin medisch moeten laten behandelen. Deze steekpartij heeft op klaarlichte dag plaatsgevonden op de openbare weg in het bijzijn en in het zicht van de veertienjarige zoon van het slachtoffer en in de directe omgeving van andere familieleden van het slachtoffer. Dit moet met name voor dit kind een zeer schokkende ervaring zijn geweest. Door een feit als het onderhavige worden tevens in de maatschappij levende gevoelens van onrust en onveiligheid gevoed.
Het Gerecht rekent de verdachte zijn handelen zwaar aan en is op grond van de aard en de ernst daarvan van oordeel dat slechts een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt, als passende straf in aanmerking komt.
De door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf wordt door het Gerecht als oriëntatiepunt gehanteerd in zaken waarin sprake is van een poging tot doodslag met een vuurwapen. Gelet op het feit dat in de onderhavige zaak sprake is van een poging tot doodslag met een mes, het slachtoffer relatief gering letsel heeft opgelopen, de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en hij er terechtzitting blijk van heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien, acht het Gerecht een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
1:62, 1:119 en 2:259 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde zoals in rubriek
4Aomschreven heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde zoals in rubriek
4Eomschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde feit het in rubriek
5genoemde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
54 (vierenvijftig) maanden;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M.C.B. Hubben en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 23 maart 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.