ECLI:NL:OGEAC:2016:51

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
13 juni 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
AR 75254/2015
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis inzake leningsovereenkomst en verjaringseisen

In deze zaak heeft [opposant] verzet aangetekend tegen een verstekvonnis van 24 april 2006, waarbij hij was veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [geopposeerde]. De leningsovereenkomst dateert van 22 februari 2002, waarbij [geopposeerde] aan [opposant] een bedrag van NAf 8.032,24 in verbruikleen heeft gegeven. [opposant] heeft de betaling van de overeengekomen termijnen niet nagekomen, wat leidde tot het verstekvonnis. In zijn verzet stelt [opposant] dat de vordering van [geopposeerde] is verjaard en dat hij niet over het vonnis beschikt om de vordering te kunnen controleren.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat [opposant] ontvankelijk is in zijn verzet, maar dat zijn verweer op basis van verjaring niet slaagt. De termijn voor de verjaring van de vordering is nog niet verstreken, aangezien het verstekvonnis dateert van 2006 en er beslag is gelegd in 2015. Het Gerecht heeft ook vastgesteld dat de omvang van de vordering correct is en dat de overeengekomen rente niet onredelijk is. De incassokosten zijn eveneens bevestigd.

Uiteindelijk heeft het Gerecht het verzet ongegrond verklaard en het oorspronkelijke vonnis bevestigd, met veroordeling van [opposant] in de proceskosten van de verzetprocedure.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak van:
[opposant],
wonende in Curaçao,
opposant,
gemachtigde: mrs. E.A. Knoppel en N. Evertz,
tegen
de naamloze vennootschap
[GEOPPOSEERDE],
gevestigd en kantoorhoudende op Curaçao,
geopposeerde,
gemachtigde: mr. J.F. Luidens,
Partijen zullen hierna [opposant] en [geopposeerde] genoemd worden.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure in verzet blijkt uit de volgende processtukken:
- het vonnis van 21 maart 2016;
- de brief met aanvullende producties zijdens [geopposeerde] d.d. 15 april 2016;
- de comparitie van partijen van 25 april 2016;
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Bij leningsovereenkomst d.d. 22 februari 2002 heeft [geopposeerde] aan [opposant] een bedrag van NAf 8.032,24 in verbruikleen gegeven. Partijen zijn overeengekomen dat [opposant] voormeld bedrag, vermeerderd met de overeengekomen vergoedingen – in totaal een bedrag van NAf 13.172,64 – in 48 achtereenvolgende termijnen van NAf 274,43, beginnend op 22 maart 2002 en eindigend op 22 februari 2006, aan [geopposeerde] zou voldoen.
2.2. [
opposant] is in gebreke gebleven met de betaling van voormelde termijnen. Bij brief van 23 februari 2006 heeft [geopposeerde] [opposant] in gebreke gesteld en aangemaand tot betaling van de achterstallige termijnen. Op 24 februari 2006 heeft [geopposeerde] een verzoekschrift bij het Gerecht ingediend. Bij verstekvonnis van 24 april 2006 (hierna: het verstekvonnis) door dit Gerecht is [opposant] veroordeeld tot betaling aan [geopposeerde] van een bedrag van NAf 15.805,61, te vermeerderen met de overeengekomen rente ad 1,5% per maand over NAf 13.172,64 vanaf 22 februari 2006 tot de dag der algehele voldoening en met veroordeling van [opposant] in de proceskosten. Het vonnis is op 9 mei 2006 betekend.
2.3.
Op 12 augustus 2015 is er executoriaal derdenbeslag (loonbeslag) gelegd onder Oduber Agencies Curaçao N.V., de werkgever van [opposant]. Per dezelfde datum is het beslag aan [opposant] betekend.
2.4.
Bij email van 13 augustus 2015 heeft [opposant] op voormeld beslag gereageerd.
2.5.
Op 26 augustus 2015 is [opposant] in verzet gekomen tegen het vonnis van 24 april 2006.

3.Het geschil

3.1. [
opposant] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dat het Gerecht hem tot goed opposant zal verklaren en hem zal ontheffen van de veroordeling bij verstekvonnis, althans een in goede justitie te nemen beslissing, met veroordeling van [geopposeerde] de kosten van de procedure.
3.2. [
opposant] stelt dat de vordering van [geopposeerde] is verjaard. Ook de rente is verjaard. Voorts stelt [opposant] dat hij niet over het vonnis beschikt en niet kan zien hoe de vordering is opgebouwd. [opposant] betwist voorts de omvang van de gevorderde bedragen.
3.3. [
geopposeerde] heeft verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Naar het oordeel van het Gerecht is [opposant] ontvankelijk in zijn verzet, nu niet is gebleken dat hij voor de mail van 13 augustus 2015 bekend was met de hoofdinhoud van het verstekvonnis.
4.2. [
opposant] heeft zich primair beroepen op de verjaring van de vordering van [geopposeerde]. Voor zover [opposant] heeft bedoeld te stellen dat de vordering van [geopposeerde] uit hoofde van het verstekvonnis is verjaard, slaagt het verweer niet. Vooropgesteld zij dat [opposant] verzet heeft aangetekend tegen voornoemd verstekvonnis en ontheffing heeft gevorderd van datgene waartoe hij bij verstek is veroordeeld. Daarbij past niet het verweer inhoudende verjaring van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het verstekvonnis. Reeds om die reden slaagt het verweer niet. Ten overvloede merkt het Gerecht nog op dat ingevolge artikel 3:324 lid 1 BW de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een veroordelende rechterlijke uitspraak in beginsel verjaart na verloop van twintig jaar. Daarvan is in casu nog geen sprake. Het vonnis dateert immers van 24 april 2006. [geopposeerde] heeft ten behoeve daarvan op 12 augustus 2015 beslag gelegd, zodat de twintigjarige termijn nog niet is verstreken.
4.3.
Voor zover [opposant] heeft bedoeld te stellen dat de vordering van [geopposeerde] reeds was verjaard ten tijde van de aanvang van de procedure die heeft geleid tot het verstekvonnis van 24 april 2006, slaagt dat verweer evenmin. Immers, de leningsovereenkomst dateert van 22 februari 2002. Met het indienen van het verzoekschrift op 24 februari 2006, is de verjaringstermijn van vijf jaren ex artikel 3:307 BW nog niet verstreken. Het beroep op verjaring zijdens [opposant] faalt derhalve.
4.4.
Ten aanzien van de omvang van de vordering geldt het navolgende. [opposant] heeft gesteld dat het geleende bedrag beperkt is tot NAf 8.032,24. Op zichzelf is dat juist, zij het dat partijen blijkens de overeenkomst zijn overeengekomen dat [opposant] voormeld bedrag, vermeerderd met de overeengekomen vergoedingen moest terugbetalen. De hoofdsom bedroeg daarmee per 22 februari 2006 een bedrag van NAf 13.172,64. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [geopposeerde] is onvoldoende gebleken dat [opposant] aflossingen op de hoofdsom had gedaan waarmee de vordering zou moeten worden verminderd.
4.5.
De overeengekomen boeterente van 5% per maand over elke vervallen maar niet betaalde termijn – resulterend in een bedrag van NAf 658,57 – is op zichzelf, zonder nadere motivering door [opposant] hetgeen hij heeft nagelaten, niet onredelijk. Over NAf 13.172,64 is voorts de overeengekomen rente verschuldigd, die bij het verstekvonnis door het Gerecht is gematigd tot 1,5% per maand. Tegen dat percentage heeft [opposant] geen verweer gevoerd, zodat [opposant] ook op die grond vruchteloos in verzet is gekomen. Ondanks dat het niet aan de orde is in de onderhavige procedure, merkt het Gerecht ten overvloede op dat bij executie van het verstekvonnis – zo dat vonnis in de onderhavige procedure wordt bekrachtigd – gelet op het bepaalde in artikel 3:324 lid 3 BW wel is verjaard ten aanzien van de veroordeling tot betaling van rente over de hoofdsom.
4.6. [
opposant] heeft tenslotte de incassokosten betwist. Het Gerecht gaat aan dat verweer voorbij, nu deze incassokosten overeen zijn gekomen en deze kosten het Gerecht niet onredelijk voorkomen.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [opposant] de vordering van [geopposeerde], zoals toegewezen bij verstekvonnis, niet voldoende gemotiveerd heeft betwist. [opposant] is daarom vruchteloos in verzet gekomen.
4.8.
De proceskosten van de verzetprocedure komen voor rekening van [opposant], omdat hij in het ongelijk wordt gesteld.

5.De beslissing

Het Gerecht:
-
verklaarthet verzet ongegrond;
-
bevestigthet aangevallen vonnis;
-
veroordeelt[opposant] in de kosten van het verzet aan de zijde van [geopposeerde] gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op NAf 750,- als gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2016.