ECLI:NL:OGEAC:2016:60

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
4 juli 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
KG 77995/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van executie van een vonnis in kort geding met betrekking tot een geschil over vorderingen en tegenvorderingen tussen medeaandeelhouders

In deze zaak heeft eiser, wonende in Curaçao, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, waaronder een maatschap en een vennootschap naar Arubaans recht, met als doel de executie van een eerder vonnis te schorsen. Eiser heeft op 3 maart 2016 een verzoekschrift ingediend, waarna op 5 april 2016 de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. De zaak is vervolgens aangehouden om partijen de gelegenheid te geven tot overleg. Eiser heeft een tegenvordering op D.C. en stelt dat gedaagden misbruik maken van hun bevoegdheid door het vonnis te executeren zonder rekening te houden met deze tegenvordering. Gedaagden hebben verweer gevoerd en de zaak is beoordeeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao.

De feiten van de zaak zijn als volgt: Eiser heeft in het verleden samengewerkt met gedaagden, die cardiologen en een longarts zijn, in een maatschap en een vennootschap. Er is onenigheid ontstaan over onrechtmatige onttrekkingen van gelden door eiser. In een eerder vonnis van het Hof is eiser veroordeeld tot betaling van aanzienlijke bedragen aan gedaagden. Eiser heeft nu gevorderd dat de executie van dit vonnis wordt geschorst, omdat hij een tegenvordering heeft die niet in aanmerking is genomen.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat de executie van het vonnis moet worden geschorst totdat in een bodemprocedure de hoogte van de vordering van gedaagden en de tegenvordering van eiser is vastgesteld. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de kans groot is dat de tegenvordering van eiser op D.C. ter grootte van NAf 406.555,31 kan worden verrekend met de schuld van eiser aan gedaagden. De executie zou anders leiden tot onomkeerbare gevolgen voor eiser. Gedaagden zijn veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[EISER]
wonende in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. Q.D.A. Carrega,
--tegen--

1.De maatschap[NAAM MAATSCHAP],

gevestigd op Curaçao,

2.De vennootschap naar Arubaans rechtD.C. CARDIOLOGY GROUP N.V.,

gevestigd op Aruba,
*3. [GEDAAGDE 3],
wonende in Curaçao,

4.[GEDAAGDE 4],

wonende in Curaçao
gedaagden,
gemachtigde: mr. A.C.Ch. van Hoof.
Partijen zullen hierna [eiser] en [naam maatschap], D.C., [gedaagde 3] en [gedaagde 4], althans gedaagden genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1. [
eiser] heeft op 3 maart 2016 een verzoekschrift met producties ingediend. Vervolgens heeft op 5 april 2016 de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij [eiser] en diens gemachtigde zijn verschenen en het woord hebben gevoerd aan de hand van overgelegde pleitnotities. Gedaagden zijn bij gemachtigde verschenen, die namens gedaagden het woord heeft gevoerd. Het Gerecht heeft vervolgens de behandeling van de zaak aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen overleg te voeren over de geschilpunten. Bij email van 12 mei 2016 heeft mr. Carrega namens [eiser] een tweetal producties ingediend. Bij email van gelijke datum heeft ook mr. Van Hoof namens gedaagden een drietal producties ingediend. Vervolgens is de mondelinge behandeling op 13 mei 2015 voortgezet. [eiser] en diens gemachtigde zijn verschenen en hebben het woord hebben gevoerd. Gedaagden zijn bij gemachtigde verschenen, die namens hen het woord heeft gevoerd aan de hand van overgelegde pleitnotities.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
eiser] heeft met [gedaagde 3] en [gedaagde 4] – respectievelijk twee cardiologen en een longarts – gewerkt in het [naam maatschap]. Omstreeks 1989 is [eiser] een samenwerking aangegaan met [gedaagde 3] en [gedaagde 4]. Die samenwerking hield onder meer in het voeren van een hart- en long specialistenpraktijk te Aruba (D.C.).
2.2.
Omstreeks 1992 is er onenigheid ontstaan tussen [eiser] enerzijds en [gedaagde 3] en [gedaagde 4] anderzijds. Onderwerp van geschil was of [eiser] onrechtmatig gelden aan [naam maatschap] en D.C. had onttrokken. Partijen hebben hun geschil ter beoordeling van het Gerecht voorgelegd, hetgeen heeft geresulteerd in een vonnis van het Hof van 8 november 2005 (“het vonnis”), welk vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
2.3.
Het Hof heeft [eiser] veroordeeld om aan [naam maatschap] te betalen een bedrag van NAf 314.656,81 en EUR 3.000,- en aan D.C. een bedrag van NAf 551.788,51, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1993 en met veroordeling in de proceskosten ad NAf 65.547,46.
2.4.
In het vonnis is, voor zover van belang, voorts bepaald:
“33. Gelet op al het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat [eiser] niet is geslaagd in het hem opgedragen tegenbewijs. [eiser] zal derhalve worden veroordeeld om het bedrag van NAF. 551.788,51 (met wettelijke rente) aan Cardiology Group N.V. te betalen. Het Hof wijst er voor de duidelijkheid op dat zulks niet betekent dat [eiser] in geen enkel opzicht aanspraak op dat bedrag kan maken: [eiser] heeft immers (als werknemer) deze inkomsten voor Cardiology Group N.V. helpen verwerven en tevens is hij aandeelhouder van deze vennootschap.”
2.5.
Bij brief van 23 januari 2007 hebben gedaagden [eiser] geïnformeerd over hetgeen hij volgens hen op basis van het vonnis en na verrekening van diverse ontvangsten en uitgaven aan gedaagden verschuldigd is, te weten een bedrag van NAf 119.638,18 ten behoeve van het [naam maatschap] en een bedrag van NAf 1.586.757,10 ten behoeve van D.C. Voorts is vastgesteld dat uit eerdere daartoe gelegde beslagen namens [eiser] een bedrag van NAf 1.219.665,93. op een escrow rekening staat.
2.6.
In de brief van 23 januari 2007 is voorts, voor zover van belang, het volgende namens gedaagden aangegeven:
“[eiser] is mede-aandeelhouder tevens werknemer in DC, dit geeft hem strikt genomen een aanspraak op hetgeen DC toekomt op grond van de vordering die DC toegewezen kreeg. Er golden voor hem en zijn mede-aandeelhouders rechten op dividend uit de vennootschap. Aldus zou [eiser] aanspraak kunnen maken op een deel van het geld dat nu toegewezen is in Hofvonnis.
De simplistische benadering van de probleemstelling miskent echter, (…), het onrechtmatig gedrag van [eiser] zoals deze nu al herhaaldelijk in rechte is vastgesteld. Er moeten derhalve correcties worden toegepast opdat recht wordt gedaan aan de realiteit (…).
(…)
5.4.
De gelden die, op basis van het vonnis, aan de naamloze vennootschap DC Cardiology Group toekomen zullen tussen de drie (3) aandeelhouders, waaronder de heer [eiser] aldaar, worden verdeelt, met de voorgeschreven correcties.”
2.7.
Op 26 augustus 2008 is aan Banco di Caribe de opdracht gegeven om het bedrag op de escrow rekening ten behoeve van D.C. aan gedaagden uit te keren. Betaling van voornoemd bedrag heeft op 9 september 2008 plaatsgevonden.
2.8.
Uit een brief van 31 december 2014 namens gedaagden aan [eiser] volgt, voor zover van belang:
“ In september 2008 is ter uitvoering van het vonnis in onderling overleg tussen de advocaten een bedrag dat door de naamloze vennootschap Banco di Caribe N.V. in depot werd gehouden uitgekeerd (Nafl. 1.219.665,93). Daarmee was het grootste gedeelte van het door u verschuldigde bedrag, ten belope van Nafl. 1.586.757,10 per 23 januari 2007, voldaan.
Nadien hebben de advocaten gecorrespondeerd over betaling van het restant van de vordering en enkele geschilpunten in de afwikkeling (de Arubaanse kwestie, betalingen door de derde-beslagenen, de berekening van de wettelijke rente, en onttrekkingen in der minne). Over en weer is het tot een grote mate van consensus gekomen. Het vertrouwen bestond dat partijen er wel uit waren. Helaas is in 2013, kennelijk door personele wisselingen bij Spigt D.C. het advocatenkantoor dat uw belangen behartigde, de voortgang tot een halt gekomen.”
2.9.
Uit een bij brief van 12 januari 2016 namens gedaagden verstrekt overzicht volgt dat de restschuld van [eiser], vermeerderd met de wettelijke rente tot 1 juli 2008 bedraagt een bedrag van NAf 1.653.527,72 en vermeerderd met de wettelijke rente tot 1 januari 2015 bedraagt een bedrag van NAf 2.041.171,56.
2.10.
Bij deurwaarders-exploit van 17 februari 2016 hebben gedaagden het vonnis aan [eiser] betekend en betaling gevorderd van het bedrag van NAf 2.041.171,56.

3.Het geschil

3.1. [
eiser] vordert dat het Gerecht, oordelend in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad gedaagden – kort samengevat –:
Primair
- gedaagden te bevelen om de executie van het vonnis met onmiddellijke ingang te staken, althans te schorsen, op straffe van een dwangsom van NAf 1.000.000,- voor ieder uur of iedere keer dat dit bevel niet wordt nagekomen;
- gedaagden te bevelen om de executie van het vonnis met onmiddellijke ingang te staken, althans te schorsen, totdat de hoogte van de vordering met in achtneming van de tegenvordering door de bodemrechter bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis is bepaald, het een en ander op straffe van een dwangsom van NAf 1.000.000,- voor ieder uur of iedere keer dat dit bevel niet wordt nagekomen;
- D.C., [gedaagde 3] en [gedaagde 4] te bevelen de jaarrekeningen van DC over de jaren 2008 tot en met 2015 aan [eiser] te verstrekken, op straffe van een dwangsom van NAf 1.000.000,- voor ieder uur of iedere keer dat dit bevel niet wordt nagekomen;
- gedaagden te bevelen aan [eiser] schriftelijk rekening en verantwoording te geven omtrent de verdeling van de executieopbrengst ad NAf 1.219.665,93 tussen gedaagden en inzicht te geven in de opbouw van de restschuld, op straffe van een dwangsom van NAf 1.000.000,- voor ieder uur of iedere keer dat dit bevel niet wordt nagekomen.
Subsidiair
- Zodanige bevelen te geven als het Gerecht in goede justitie zal bepalen.
Primair en subsidiair
- Gedaagden te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. [
eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat – naar het Gerecht begrijpt – gedaagden misbruik maken van hun bevoegdheid door het vonnis te executeren. [eiser] stelt dat hij een tegenvordering op D.C. heeft, waar gedaagden ten onrechte geen rekening mee houden. Voor zover gedaagden uit hoofde van het vonnis een restvordering op [eiser] hebben, gaat die vordering teniet door verrekening met de tegenvordering van [eiser] op D.C.
3.3.
Gedaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1. [
eiser] vordert, - naar het Gerecht begrijpt - met als grondslag misbruik van bevoegdheid, staking of schorsing van de executie van een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak (het vonnis van 8 november 2005).
4.2.
In een executiegeschil kan de kort geding rechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (vgl. HR 8 oktober 1993, NJ 1994, 508). Geen van bedoelde omstandigheden doen zich hier voor.
4.3.
Uit de uitspraak van de HR van 22 december 2006, NJ 2007, 173 moet worden afgeleid dat zich bij (hoge) uitzondering ook buiten de gevallen van een feitelijke of juridische misslag of nieuwe feiten en omstandigheden misbruik van executiebevoegdheid kan voordoen. Een dergelijk geval deed zich in de aangehaalde uitspraak voor, aangezien daar vaststond dat de geëxecuteerde aan de verbintenis tot nakoming waartoe hij bij het te executeren vonnis was veroordeeld, al had voldaan, zij het, zoals achteraf was komen vast te staan, al vóórdat het arrest was gewezen en niet pas daarna. Het te executeren arrest is dan materieel uitgewerkt aangezien de verbintenis tot nakoming waarvoor wordt geëxecuteerd, al is teniet gegaan door voldoening van de vordering. In een zodanig geval levert executie van dat arrest misbruik van recht op. Naar het voorlopig oordeel van het Gerecht valt onder het door betaling tenietgaan van de verbintenis tot nakoming waarvoor wordt geëxecuteerd in beginsel ook het tenietgaan van de verbintenis door verrekening met een tegenvordering.
4.4.
Vooropgesteld zij dat ter terechtzitting tussen partijen is komen vast te staan dat de restvordering van gedaagden op [eiser] uit hoofde van het vonnis niet een bedrag van NAf 2.041.171,56 bedraagt, maar een bedrag van NAf 486.729,35 [1] . Dat is in overeenstemming met het standpunt van gedaagden zoals verwoord in de brief van 31 december 2014 (zie 2.8.).Voorts is niet betwist dat daarover wettelijke rente is verschuldigd vanaf 23 januari 2007 tot 9 september 2008, gelet op de eerder door gedaagden toegepaste rentestop per september 2008.
4.5.
Voorts staat naar het oordeel van het Gerecht voorshands vast dat [eiser] een tegenvordering heeft op D.C. Ten aanzien van de omvang van de tegenvordering heeft [eiser] gesteld dat hij voor 33.3% aandeelhouder is in D.C. en hem daarom 33.3% van de executieopbrengst ten behoeve van D.C. toekomt. Gedaagden hebben dat niet gemotiveerd betwist. In de brief van 23 januari 2007 is daarover namens gedaagden aangegeven dat [eiser] als mede-aandeelhouder tevens werknemer in D.C. aanspraak heeft op hetgeen D.C. toekomt en dat hetgeen D.C. op grond van het Hof vonnis toekomt over de drie aandeelhouders moet worden verdeeld. Dat standpunt van zowel [eiser] als gedaagden is in overeenstemming met hetgeen het Hof daarover in het vonnis heeft bepaald (zie 2.4.).
Dat brengt voorshands met zich dat, nu de opbrengst uit de escrow rekening volledig aan D.C. is toegevallen, [eiser] daarvan 33.3% dient toe te komen, hetgeen resulteert in en bedrag van NAf 406.555,31.
4.6.
Naar het Gerecht begrijpt betwisten gedaagden de tegenvordering van [eiser] stellende dat op het bedrag dat [eiser] toekomt “correcties” moeten worden toegepast die ertoe zouden leiden dat aan [eiser] niets verschuldigd zou zijn. Ook komt aan [eiser] geen opschortingsrecht toe, aldus gedaagden. Het Gerecht kan gedaagden niet in haar stellingen volgen. Vooropgesteld zij dat [eiser] geen beroep doet op een opschortingsrecht, maar op verrekening. Een schuldenaar heeft de bevoegdheid tot verrekening, wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering (artikel 6:127 lid 2 BW). Daarvan is naar het oordeel van het Gerecht in het onderhavige geval voorshands sprake. Voorts is het Gerecht voorshands van oordeel dat de “correcties” die volgens gedaagden op de vordering van [eiser] in mindering moeten worden gebracht, reeds aan de orde zijn geweest in de bodemprocedure die heeft geleid tot het vonnis van het Hof. Op basis daarvan heeft het Hof [eiser] veroordeeld tot betaling van aanzienlijke bedragen aan het [naam maatschap] en D.C. Die uitspraak is onherroepelijk geworden, zodat gedaagden zich er niet op kunnen beroepen dat [eiser] op basis van dezelfde argumenten gehouden is meer aan hen te betalen dan reeds door het Hof vastgesteld. Nieuwe feiten en omstandigheden die daartoe zouden nopen zijn niet door gedaagden gesteld. Voor zover gedaagden betogen dat [eiser] informatie c.q. administrtie heeft achtergehouden zodat het Hof daarmee in het vonnis geen rekening kon houden, kan dat zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet aan [eiser] worden tegengeworpen.
4.7.
Gelet op het hiervoor overwogene is naar het voorlopig oordeel van het Gerecht de kans dat in een (nog te entameren) bodemprocedure zal worden vastgesteld dat [eiser] een tegenvordering heeft op D.C. ter grootte van NAf 406.555,31 (zie 4.5.), die zij mag verrekenen met zijn schuld aan gedaagden ter grootte van NAf 486.729,35 (4.4.), niet onaannemelijk. Rekening houdende met verschuldigde wettelijke rente over en weer zou dat er in kunnen resulteren dat de schuld van [eiser] aan gedaagden (grotendeels) teniet gaat door verrekening met zijn tegenvordering. Een en ander lijkt in overeenstemming met de stelling van [eiser] dat hem eerder zou zijn aangeboden de zaak met gesloten beurzen te regelen. Gedaagden betwisten dat met klem, zodat de juistheid daarvan niet zonder meer in onderhavig geding kan worden vastgesteld en daarom buiten beschouwing wordt gelaten.
4.8.
In een nog te entameren bodemprocedure kan daarnaast mogelijk worden vastgesteld dat [eiser], zoals hij stelt, nog een bedrag toekomt aan door hem voor D.C. voorgeschoten kosten. Voor zover dat het geval zal zijn – hetgeen door gedaagden overigens gemotiveerd wordt betwist –, acht het Gerecht het, voorshands geoordeeld, niet onwaarschijnlijk dat dit een aanzienlijk bedrag zal zijn.
4.9.
Daar komt nog het volgende bij. Indien de executie van het vonnis wordt doorgezet, zal dat voor een aanzienlijk bedrag zijn, gelet op hetgeen gedaagden daarover stellen. De gevolgen daarvan zullen diep ingrijpen in het persoonlijke leven van [eiser], zo is ter terechtzitting gebleken. In geval in een bodemprocedure wordt vastgesteld, zoals ter zake voorshands door het Gerecht is aangenomen, dat gedaagden een aanzienlijk lagere vordering op [eiser] hebben die geheel of grotendeels teniet gaat door verrekening met een tegenvordering, kunnen de gevolgen van de executie niet zonder meer worden teruggedraaid. Voorts geldt dat buitengerechtelijk traject jarenlang lijkt te hebben stil gelegen, terwijl er in 2008 op meerdere punten consensus leek te zijn bereikt, getuige de brief namens gedaagden van 31 december 2014. Onder al deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien levert het doorzetten van de executie door gedaagden misbruik van recht op.
4.10.
Het Gerecht is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de executie van het vonnis dient te worden geschorst totdat de hoogte van de vordering van gedaagden met in achtneming van de tegenvordering van [eiser] door de bodemrechter bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis is bepaald of partijen op andere wijze daarover overeenstemming hebben bereikt.
4.11.
Aangezien gedaagden gemotiveerd hebben gesteld dat er geen jaarrekeningen zijn opgemaakt van D.C. over de jaren 2008 tot en met 2015 kan de vordering van [eiser] ter zake niet worden toegewezen.
4.12.
De vordering van [eiser] om gedaagden te bevelen schriftelijk rekening en verantwoording te geven omtrent de verdeling van de executieopbrengst ad NAf 1.219.665,93 wordt eveneens afgewezen, gelet op het ter zake voorshands vastgestelde uitgangspunt dat [eiser] recht heeft op 33.3% van de aan D.C. toekomende executieopbrengst.
4.13.
Gedaagden zullen als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op NAf 1.500,- aan gemachtigdensalaris, Naf 795,- aan verschotten en NAf 450,- aan griffierechten..

5.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:
5.1.
schorstde executie door gedaagden van het vonnis van het Hof van 8 november 2005 met onmiddellijke ingang, totdat in een bodemprocedure bij een in kracht van gewijsde gegaan eindvonnis zal zijn beslist ter zake de hoogte van de restvordering van gedaagden op [eiser] vermeerderd met de rente en de tegenvordering van [eiser] op D.C. en / of overige gedaagden vermeerderd met de rente;
5.2.
bepaaltdat indien gedaagden in strijd handelen met het onder 5.1. bepaalde, gedaagden een dwangsom verbeuren van NAf 250.000,-;
5.3.
veroordeeltgedaagden in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 2.745,-;
5.4.
verklaartdit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijsthet meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2016.

Voetnoten

1.NAf 119.638,18 van het Thorax Centre + NAf 1.586.757,10 van D.C. -/- NAf 1.219.665,93 van de escrow rekening (zie 2.5.)