In deze zaak heeft de naamloze vennootschap World Trade Center N.V. (hierna: WTC) een kort geding aangespannen tegen de naamloze vennootschap Master Media Management N.V. (hierna: Master Media) met als doel ontruiming van een gehuurde unit en betaling van achterstallige huurpenningen. De procedure begon met een verzoekschrift van WTC op 25 mei 2016, gevolgd door een mondelinge behandeling op 20 juni 2016. Master Media is niet verschenen tijdens deze behandeling.
De huurovereenkomst tussen partijen dateert van 1 januari 2012 en betreft een unit in het WTC-gebouw. Er is een geschil ontstaan over de huurprijs, waarbij WTC stelt dat Master Media voor de eerste drie jaren vrijgesteld was van huur, maar dat er wel kosten voor 'Utilities en Services' betaald moesten worden. Master Media daarentegen beweert dat de huur volledig door middel van diensten en onkosten zou worden voldaan.
In een eerder kort geding vonnis van 4 april 2016 heeft het Gerecht de vordering van WTC afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld wat partijen precies waren overeengekomen. WTC is in hoger beroep gegaan en heeft haar vordering beperkt tot betaling van achterstallige huur vanaf 1 januari 2015 en ontruiming van de unit. Master Media heeft in een brief aangegeven dat zij per eind augustus 2016 de unit zal verlaten en dat er geen spoedeisend belang is voor WTC om ontruiming te eisen.
Het Gerecht heeft geoordeeld dat WTC onvoldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen, mede gezien de toezegging van Master Media om de unit te verlaten. De vorderingen van WTC zijn afgewezen en WTC is veroordeeld in de proceskosten.