ECLI:NL:OGEAC:2016:61

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
KG 79013/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming en betaling van huurpenningen in kort geding tussen World Trade Center N.V. en Master Media Management N.V.

In deze zaak heeft de naamloze vennootschap World Trade Center N.V. (hierna: WTC) een kort geding aangespannen tegen de naamloze vennootschap Master Media Management N.V. (hierna: Master Media) met als doel ontruiming van een gehuurde unit en betaling van achterstallige huurpenningen. De procedure begon met een verzoekschrift van WTC op 25 mei 2016, gevolgd door een mondelinge behandeling op 20 juni 2016. Master Media is niet verschenen tijdens deze behandeling.

De huurovereenkomst tussen partijen dateert van 1 januari 2012 en betreft een unit in het WTC-gebouw. Er is een geschil ontstaan over de huurprijs, waarbij WTC stelt dat Master Media voor de eerste drie jaren vrijgesteld was van huur, maar dat er wel kosten voor 'Utilities en Services' betaald moesten worden. Master Media daarentegen beweert dat de huur volledig door middel van diensten en onkosten zou worden voldaan.

In een eerder kort geding vonnis van 4 april 2016 heeft het Gerecht de vordering van WTC afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld wat partijen precies waren overeengekomen. WTC is in hoger beroep gegaan en heeft haar vordering beperkt tot betaling van achterstallige huur vanaf 1 januari 2015 en ontruiming van de unit. Master Media heeft in een brief aangegeven dat zij per eind augustus 2016 de unit zal verlaten en dat er geen spoedeisend belang is voor WTC om ontruiming te eisen.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat WTC onvoldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen, mede gezien de toezegging van Master Media om de unit te verlaten. De vorderingen van WTC zijn afgewezen en WTC is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
De naamloze vennootschap
WORLD TRADE CENTER N.V. ,
gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. H.W. Braam ,
--tegen--
De naamloze vennootschap
MASTER MEDIA MANAGEMENT N.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna WTC en Master Media genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1.
WTC heeft op 25 mei 2016 een verzoekschrift met producties ingediend. Vervolgens heeft op 20 juni 2016 de mondelinge behandeling plaatsgevonden. WTC is verschenen bij gemachtigde, die namens haar het woord heeft gevoerd aan de hand van overgelegde pleitnotities. Master Media is niet verschenen.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Master Media huurt van WTC vanaf 1 januari 2012 unit TM.II.10-18/37-39 in het WTC-gebouw te [adres] (hierna: de unit).
2.2.
Master Media drijft een televisie- en radiozender vanuit de unit (kanaal TV11).
2.3.
De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van drie (3) jaren, met de mogelijkheid tot stilzwijgende verlenging.
2.4.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de uitleg van de overeengekomen huurprijs.
2.5.
Volgens de lezing van WTC zijn partijen voor de eerste drie jaren (2012-2014) overeengekomen dat Master Media gedurende drie jaar zou worden vrijgesteld van het betalen van huur (base rent). Ten aanzien van de verschuldigde “Utilities en Services” zouden partijen volgens WTC zijn overeengekomen dat Master Media een deel van het bedrag zou mogen verrekenen met zogenaamde “barters” (barterdeal). In ruil voor het “barter-bedrag” zou Master Media reclame en TVspots leveren. Het resterende bedrag moest Master Media aan huur in contanten betalen, aldus WTC
2.6.
Volgens de lezing van Master Media was het – in afwijking van de tekst van de overeenkomst – de bedoeling van partijen dat de verschuldigde huurprijs volledig zou worden “gebarterd” e.g. zou worden voldaan door middel van het leveren van diensten en het betalen van onkosten.
2.7.
Partijen hebben hun geschil in een kort geding procedure voorgelegd aan het Gerecht. Bij vonnis van 4 april 2016 heeft het Gerecht de vordering van WTC tot betaling van achterstallige huurpenningen over de gehele huurperiode en tot ontruiming van Master Media, afgewezen (“het kort geding vonnis”). Daartoe heeft het Gerecht, voor zover thans van belang, onder meer overwogen:
“4.5. (…)
Evenmin is gebleken dat, zoals volgt uit de toelichting op artikel 2 (zie r.o. 2.4.), aan het einde van de overeenkomst tussen partijen op enigerlei wijze overleg is gevoerd over de met ingang van 2015 geldende huurprijs. Daartegenover staat dat uit de door Master Media overgelegde overzichten volgt dat er voor aanzienlijke bedragen voor WTC en / of de aan haar gelieerde bedrijven TV spotjes door Master Media zijn gemaakt en onkosten door haar zijn voldaan. Bovengenoemde feiten en omstandigheden in aanmerking nemende, en mede gelet op de betrokkenheid van de aandeelhouders van WTC bij het bestuur van Master Media, valt niet op voorhand uit te sluiten dat de tussen partijen gemaakte afspraken er in de praktijk toe hebben geleid dat de huur volledig werd voldaan door TV spotjes en vergoeden van onkosten, zoals door Master Media aangevoerd.
(…)
De feiten en omstandigheden zoals hiervoor aangehaald kunnen voorshands niet uitsluiten dat tussen partijen van een van de overeenkomst afwijkende praktijk ten aanzien van de overeengekomen huur sprake was.
(…)
4.7.
Voor zover WTC stelt dat ook met de door Master Media genoemde bedragen, nog steeds een restschuld van ongeveer NAf 200.000,- resteert, geldt dat in het licht van hetgeen hiervoor onder 4.5. is overwogen, ook onvoldoende is gebleken dat partijen in 2015 een huurprijs van NAf 33.853,03 per maand zijn overeengekomen, zoals artikel 2 van de overeenkomst vereist.”
2.8.
WTC is van voornoemd kort geding vonnis in hoger beroep gegaan. Blijkens de memorie van grieven heeft WTC haar vordering in hoger beroep beperkt tot betaling door Master Media van de achterstallige huurpenningen vanaf 1 januari 2015 ten bedrage van NAf 229.056,- (uitgaande van een maandelijkse huur van NAf 33.853,-) dan wel ten bedrage van NAf 90.000,- (uitgaande van een maandelijkse huur van NAf 6.000,-). Tevens vordert WTC de ontruiming van Master Media. WTC heeft daartoe bij memorie van grieven gesteld dat de barterdeal blijkens de huurovereenkomst per 1 januari 2015 is geëindigd en Master Media nadien geen, althans geen redelijke huurprijs heeft betaald.
2.9.
In een brief van 20 april 2016 heeft de raadsman van Master Media aan het Hof bericht zich te verzetten tegen het verzoek van WTC om verkorting van de termijnen in hoger beroep. In de brief staat, voor zover van belang, het navolgende:
“Een bijzonder spoedeisend belang van de zijde van WTC, de verhuurder, is niet aanwezig. Master Media betaalt sinds vorige maand iedere maand een bedrag ten belope van Nafl. 6.000,- aan WTC. Het betreft een overeengekomen huursom. De betalingsbewijzen zijn aangehecht aan dit bericht. Die betalingen zijn ruimschoots voldoende om de kosten van water en stroom te dekken.
Master Media heeft bovendien reeds schriftelijk (in en buiten rechte) aan WTC te kennen gegeven per eind augustus 2016 te zullen hebben verlaten. Dat kan zij niet per direct. Master Media produceert televisieprogramma’s en zendt die uit. Voor de continuïteit van de onderneming, en het behouden van de vijftig arbeidsplaatsen, dient een uitgebreide infrastructuur te worden aangelegd op de nieuwe locatie. Een eerdere ontruiming is technisch niet haalbaar en bedrijfseconomisch onverantwoord.
Master Media heeft bovendien gemotiveerd betwist nog enig bedrag aan WTC verschuldigd te zijn. Om daarover uitsluitsel te verkrijgen is door Master Media een bodemprocedure tegen WTC aanhangig gemaakt bij het GEA. Daarin heeft WTC een reconventionele vordering jegens Master Media ingesteld. Of één der partijen wel of niet nog een geldvordering heeft op de ander en zo ja, van welke omvang, zal door een bodemrechter beslist gaan worden.
Het belang bij een ontruimingsgeschil zijdens WTC ontgaat Master media derhalve, laat staan een dermate spoedeisend belang dat de toch al korte termijnen van een kort geding procedure niet afgewacht kunnen worden.”
2.10.
Het Hof heeft vonnis bepaald op 16 augustus 2016.
2.11.
Ten aanzien van het geschil betreffende de omvang van de verschuldigde huurpenningen is inmiddels ook een bodemprocedure tussen partijen aanhangig.

3.Het geschil

3.1.
WTC vordert dat het Gerecht, oordelend in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, Master Media zal veroordelen:
  • het gehuurde binnen 5 dagen na betekening van het vonnis te ontruimen met afgifte van alle sleutels aan WTC en met machtiging van WTC om de ontruiming zelf te bewerkstelligen, desnoods met behulp van de sterke arm indien Master Media in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen;
  • tot betaling aan WTC bij wijze van voorschot een huurprijs van NAf 6.000,- per maand ingaande per 1 januari 2015 totdat de huurovereenkomst op rechtsgeldige wijze is geëindigd, dan wel Master Media middels rechterlijk vonnis uit het gehuurde zal zijn ontruimd, dan wel om aan WTC ten titel van voorschot te betalen een bedrag van NAf 84.000,- aan achterstallige huurtermijnen;
  • met veroordeling van Master Media in de proceskosten.
3.2.
WTC heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat de barterdeal blijkens de huurovereenkomst vanaf 1 januari 2015 niet meer van toepassing is, zodat Master Media in ieder geval vanaf die datum huur aan haar verschuldigd is. Master Media heeft over de periode 1 januari 2015 tot en met juni 2016 slechts drie keer een betaling van (een eenzijdig door Master Media vastgestelde huurprijs van) NAf 6.000,- gedaan. Aldus is Master Media tekort geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, naar aanleiding waarvan WTC de huurovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden en de gevorderde betaling en ontruiming gerechtvaardigd is.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 226 lid 1 Rv is in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, het Gerecht bevoegd deze te geven.
4.2.
Ter terechtzitting heeft WTC aangevoerd dat haar belang bij een onmiddellijke voorziening daarin is gelegen dat de uitspraak in hoger beroep op zich laat wachten en zij vooruitlopend op de ontruiming c.q. het vertrek van Master Media uit de unit, met “een Amerikaans bedrijf” ter zake van de unit op basis van een “hand shake” een mondelinge huurovereenkomst is aangegaan ingaande per 1 augustus 2016 tegen een huurprijs van NAf 33.000,- per maand. Zij vreest dat zij deze potentiele huurder verliest indien de unit niet beschikbaar is per 1 augustus 2016.
4.3.
Master Media is niet ter zitting verschenen. Haar betwisting van het spoedeisend belang volgt uit haar brief van 20 april 2016.
4.4.
Het Gerecht is van oordeel dat WTC onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit het spoedeisend belang volgt. Daartoe is van belang dat het Gerecht reeds in het kort geding vonnis heeft overwogen dat voorshands niet kan worden vastgesteld wat partijen precies met elkaar zijn overeengekomen ten aanzien van de verschuldigde huur, zowel met betrekking tot de periode vóór 1 januari 2015 als met betrekking tot de periode daarna. In de onderhavige kort geding procedure heeft WTC geen nieuwe stukken overgelegd of nieuwe stellingen aangevoerd die een ander licht op de zaak werpen, dan wel die tot een andere oordeel over het geschil zouden moeten leiden. Of er huurpenningen verschuldigd waren na 1 januari 2015 en of dat een titel voor ontruiming oplevert en /of de betaling van een aanzienlijke geldsom zoals door WTC gevorderd, is voorts reeds onderwerp van de hoger beroep procedure. Tenslotte is daarover ook een bodemprocedure tussen partijen aanhangig. Het had op de weg van WTC gelegen aannemelijk te maken dat zij een zodanig spoedeisend belang heeft bij de vordering in het onderhavige kort geding dat zij noch van de procedure bij het Hof met als vonnisdatum 16 augustus 2016, noch de uitkomst van de bodemprocedure kan afwachten. De stelling dat zij op basis van een “hand shake” met “een Amerikaans bedrijf” een mondelinge huurovereenkomst heeft gesloten ingaande per 1 augustus 2016, is daartoe te vaag. Te meer daar zij haar spoedeisend belang stoelt op de bij haar bestaande vrees deze potentiele huurder te verliezen, zonder dat zij die vrees op enigerlei wijze concretiseert of met feiten onderbouwt. Voorts is WTC die mondelinge overeenkomst met het Amerikaanse bedrijf aangegaan in de wetenschap at de unit (nog) niet vrij beschikbaar was. Daar komt bij dat Master Media schriftelijk zowel binnen als buiten rechte heeft aangekondigd de unit per eind augustus 2016 te verlaten. Niet valt in te zien dat die vertrekdatum niet kan worden afgewacht. Voor zover WTC vreest dat Master Media zich niet aan haar woord gaat houden, heeft WTC dat, gelet op de brief van Master Media van 20 april 2016, evenmin voldoende onderbouwd.
4.5.
Hoezeer het Gerecht ook wil aannemen dat WTC zich belemmert acht in de voortgang van haar bedrijfsvoering, brengt dat niet per definitie een spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen met zich. Tegenover het belang van WTC staat immers ook het belang van Master Media de continuïteit van de onderneming en het behouden van de vijftig arbeidsplaatsen te waarborgen.
4.6.
Dit alles overziend en mede rekening houdende met het feit dat Master Media sedert het kort geding vonnis een aanvang heeft gemaakt met het betalingen van huurpenningen, is het Gerecht van oordeel dat WTC op dit moment, hangende het hoger beroep en met de toezegging van Master Media de unit per eind augustus 2016 te verlaten, onvoldoende spoedeisend belang heeft bij een voorziening bij voorraad strekkende tot ontruiming van de unit en betaling van een aanzienlijke geldsom.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van WTC zullen worden afgewezen.
4.8.
WTC zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van Master Media tot op heden begroot op nihil.

5.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst de vorderingen af.
5.2.
veroordeelt WTC in de proceskosten, aan de zijde van de Master Media tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2016.