In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, heeft de naamloze vennootschap World Trade Center N.V. (hierna: WTC) een kort geding aangespannen tegen de naamloze vennootschap Master Media Management N.V. (hierna: Master Media) vanwege een geschil over een huurovereenkomst. WTC vorderde ontruiming van de gehuurde unit en betaling van een aanzienlijke huurachterstand. De procedure begon met een verzoekschrift van WTC op 1 februari 2016, gevolgd door een mondelinge behandeling op 19 februari en een voortzetting op 4 maart 2016.
De feiten van de zaak zijn als volgt: Master Media huurt sinds 1 januari 2012 een unit van WTC en heeft in de loop der jaren verschillende betalingen gedaan, maar heeft ook een aanzienlijke huurachterstand opgebouwd. WTC heeft Master Media in mei 2014 aangemaand tot betaling van deze achterstand, maar de situatie is niet verbeterd. WTC stelt dat Master Media in gebreke is gebleven met de huurbetalingen, terwijl Master Media betwist dat er sprake is van een huurachterstand en aanvoert dat er afspraken zijn gemaakt over het leveren van diensten in plaats van het betalen van huur.
Het Gerecht heeft de vorderingen van WTC afgewezen. Het oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat partijen in 2015 een huurprijs van NAf 33.853,03 per maand waren overeengekomen. Bovendien werd opgemerkt dat een ontruiming van Master Media aanzienlijke maatschappelijke gevolgen zou hebben, waaronder het beëindigen van een televisiestation. Het Gerecht concludeerde dat de uitleg van de huurovereenkomst niet enkel taalkundig kon worden benaderd, maar ook rekening moest houden met de gerechtvaardigde verwachtingen van beide partijen. WTC werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Master Media tot op heden waren begroot op NAf 1.000,- aan gemachtigdensalaris.