ECLI:NL:OGEAC:2016:71

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
15 augustus 2016
Publicatiedatum
17 augustus 2016
Zaaknummer
AR 74735/2015
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit hoofde van kredietovereenkomst en verjaringseisen

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, vorderde Korpodeko betaling van een bedrag van NAf 232.355,40 van gedaagden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op basis van een kredietovereenkomst. De kredietovereenkomst was aangegaan op 14 november 2001, waarbij Korpodeko en Banco di Caribe elk voor 50% een krediet van in totaal NAf 279.000,00 verstrekten aan Quality TeleCommunications Network N.V. en de gedaagden. De terugbetaling diende te geschieden in maandelijkse termijnen, maar Korpodeko stelde dat de gedaagden hun verplichtingen niet waren nagekomen, waardoor het krediet opeisbaar was geworden. De gedaagden voerden aan dat de vordering was verjaard, omdat zij geen aanmaningsbrieven hadden ontvangen.

De rechter oordeelde dat de verjaring van de vordering was gaan lopen op 22 april 2005 en dat Korpodeko niet had aangetoond dat de verjaring was gestuit door het versturen van aanmaningsbrieven. De eerste aanmaningsbrief die Korpodeko in het geding had gebracht, dateerde van 22 december 2014, wat meer dan vijf jaar na het opeisbaar worden van de vordering was. Hierdoor was de vordering van Korpodeko verjaard en werd deze afgewezen. Korpodeko werd bovendien in de proceskosten verwezen, die op nihil werden begroot.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanmaningen in het kader van verjaring en de verantwoordelijkheden van kredietnemers in een hoofdelijk aansprakelijke situatie. De rechter concludeerde dat de gedaagden niet tijdig waren aangemaand en dat de vordering van Korpodeko derhalve niet meer kon worden toegewezen.

Uitspraak

vonnis

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Registratienummer: AR 74735/2015
Datum vonnis: 15 augustus 2016
in de zaak van
de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting
KORPORASHON PA DESAROYO DI KÒRSOU (KORPODEKO),
gevestigd en kantoorhoudende in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. O.A. Martina,
tegen
1.[GEDAAGDE SUB 1],
wonende in Curaçao,
gedaagde sub 1,
verschenen in persoon,
en
2.[GEDAAGDE SUB 2],
wonende in Curaçao,
gedaagde sub 2,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna Korpodeko, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift ingediend op 22 juli 2015;
- de conclusie van antwoord van 7 september 2015;
- de conclusie van antwoord van 7 september 2015;
- de comparitie van partijen d.d. 18 november 2015;
- de akte uitlating zijdens Korpodeko d.d. 25 januari 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, alsmede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties, staat het volgende vast:
2.2.
Op 14 november 2001 hebben de Korpodeko en Banco di Caribe ieder voor 50% een krediet verstrekt ten bedrage van in totaal NAf 279.000,00 aan Quality TeleCommunications Network N.V. (hierna: de vennootschap), Terranet N.V., [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 1] en M.L. Mondesir, hoofdelijk en gezamenlijk.
2.3.
Terugbetaling van het opgenomen krediet ad NAf 139.500,- aan Korpodeko diende plaats te vinden in 33 achtereenvolgende maandelijkse termijnen van NAf 4.974,-, beginnende op 1 februari 2002. Partijen zijn bij overeenkomst 10% rente overeengekomen.
2.4.
Uit de kredietovereenkomst volgt verder dat Korpodeko bevoegd is het opgenomen krediet onmiddellijk opeisbaar te stellen c.q. op te eisen, indien enige verplichting tegenover Korpodeko niet wordt nagekomen.
2.5.
Laatstelijk is er op 22 april 2005 een aflossing aan Korpodeko gedaan.
2.6.
Bij brieven van 5 juni 2015 en 22 december 2014 ([adres 1]), 12 december 2013 ([adres 2] en [adres 3]), 9 januari 2009 (adres 7) en 14 november 2008 ([adres4]) aan [gedaagde sub 2] en bij brieven van 5 juni 2015, 22 december 2014 en 12 december 2013 ([ adres 5]) aan [gedaagde sub 1], heeft Korpodeko aanspraak gemaakt op betaling van het verschuldigde bedrag uit hoofde van de kredietovereenkomst.

3.Het geschil

3.1.
Korpodeko vordert dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1], hoofdelijk, worden veroordeeld tot betaling van NAf 232.355,40, te vermeerderen met de overeengekomen rente (10%) daarover vanaf 1 mei 2015, alsmede van 15% van Naf 232.355,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, met verwijzing van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] in de proceskosten.
3.2.
Korpodeko stelt daartoe dat de verplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst niet zijn nagekomen doordat niet aan de betalingsverplichtingen is voldaan en waardoor het opgenomen krediet in haar geheel opeisbaar is. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] zijn als medeondertekenaars van de kredietovereenkomst, hoofdelijk aansprakelijk voor terugbetaling van het opgenomen krediet ten bedrage van NAf 139.500,00. Rekening houdende met de reeds gedane aflossingen enerzijds en de overeengekomen rente van 10% per jaar anderzijds, heeft Korpodeko per 30 april 2015 ter zake een bedrag van NAf 232.355,40 van gedaagden te vorderen.
3.3. [
gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hebben verweer gevoerd waarop hierna wordt ingegaan.

4.De beoordeling

4.1. [
gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hebben als meest verstrekkende verweer gevoerd dat de vordering van Korpodeko is verjaard, omdat zij de aanmaningsbrieven van Korpodeko nooit hebben ontvangen. [gedaagde sub 1] stelt al 12 jaren niets van Korpodeko te hebben vernomen. [gedaagde sub 2] stelt dat hij eerst bij brief van 22 december 2014 kennis heeft genomen van de betalingsachterstand.
4.2.
Partijen zijn het er over eens dat de verjaring is gaan lopen na 22 april 2005, nu Korpodeko dat gemotiveerd heeft gesteld, en gedaagden dat niet gemotiveerd hebben betwist.
4.3.
Vooropgesteld zij dat een rechtsvordering als de onderhavige ingevolge artikel 3:307 lid 1 BW verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. De verjaring van een rechtsvordering wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (artikel 3:317 lid 1 BW). Daarnaast dient - conform artikel 3:37 lid BW - een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon te hebben bereikt. Ingevolge artikel 3:319 BW begint met de aanvang van de dag volgende op die waarop de stuiting plaatsvond, de verjaring opnieuw te lopen, waarbij de nieuwe verjaringstermijn gelijk is aan de oorspronkelijke.
4.4.
In geval van één krediet met meerdere kredietnemers, die allen hoofdelijk aansprakelijk zijn – zoals waarvan in het onderhavige geval sprake is – is ieder van de kredietnemers voor het gehele bedrag aansprakelijk indien de overeengekomen verplichtingen niet worden nagekomen. Dit brengt met zich mee dat indien de kredietovereenkomst door het niet voldoen van de termijnbetalingen, na het sturen van een ingebrekestelling aan één der kredietnemers, wordt opgezegd en het verschuldigde bedrag opeisbaar wordt, de kredietgever het gehele verschuldigde bedrag vanaf dat moment bij ieder van de kredietnemers kan opeisen. Daarnaast heeft opzegging tot gevolg dat het voor de andere kredietnemer(s) ook niet meer mogelijk is om nog gebruik te maken van het krediet.
4.5.
Korpodeko stelt dat zij de verjaring heeft gestuit door middel van het sturen van verschillende brieven aan zowel [gedaagde sub 2] als [gedaagde sub 1]. Ervan uitgaande dat de verjaring na 22 april 2005 is gaan lopen, dient één van de kredietnemers uiterlijk 23 april 2010 een aanmaningsbrief te hebben ontvangen om stuitende werking te hebben. Daarvan is niet gebleken. Korpodeko stelt dat er in 2008 en 2009 aanmaningsbrieven aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] zijn gestuurd. [gedaagde sub 1] heeft dat gemotiveerd betwist en Korpodeko heeft, ondanks dat zij daartoe in de gelegenheid is gesteld, deze brieven ook niet in het geding gebracht. De eerste in het geding gebrachte en aan [gedaagde sub 1] toegezonden aanmaningsbrief dateert van 12 december 2013 ([adres 5). Nu de vordering reeds verjaard was op het moment van sturen van deze brief, behoeft het feit dat [gedaagde sub 1] de ontvangst ervan betwist in verband met onjuiste adressering geen bespreking.
4.6.
Korpodeko heeft wel aanmaningsbrieven uit 2008 en 2009 gericht aan [gedaagde sub 2] in het geding gebracht. De brief van 9 januari 2009 is geadresseerd aan de [adres 7] en de brief van 14 november 2008 is geadresseerd aan de [adres 4]. [gedaagde sub 2] heeft gemotiveerd betwist deze brieven te hebben ontvangen. Uit het door Korpodeko overgelegde historische adressenoverzicht van [gedaagde sub 2] volgt dat hij vanaf 30 januari 1990 staat ingeschreven op het adres [ adres 6] en vanaf 30 oktober 2003 staat ingeschreven op het adres [adres 1]. Volgens opgave van [gedaagde sub 2] heeft hij ook altijd op laatstgenoemd adres gewoond. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde sub 2] had het op de weg van Korpodeko gelegen gemotiveerd aan te geven dat [gedaagde sub 2] desondanks post op de [adres 7] en / of de [adres zou ontvangen. Korpodeko heeft dat nagelaten. Enig verband tussen deze adressen en [gedaagde sub 2] is ook niet gebleken.
4.7.
De stelling van Korpodeko dat de redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen dat het van gedaagden verwacht mag worden dat zij hun adressen doorgeven wanneer deze veranderen, hoeft – gelet op het voorgaande – geen bespreking.
4.8.
De slotsom is dat noch [gedaagde sub 2] noch [gedaagde sub 1] vóór 23 april 2010 zijn aangemaand tot nakoming van de achterstallige betalingsverplichtingen, althans daarvan is niet gebleken. Evenmin is gebleken dat de verjaring vóór voornoemde datum op enigerlei andere wijze is gestuit. De eerste aanmaningsbrief waarvan vaststaat dat die een der kredietnemers heeft bereikt, in dit geval [gedaagde sub 2], betreft de brief van 22 december 2014. Dit was meer dan vijf jaar na het opeisbaar worden van de vordering.
4.9.
Nu de verjaring van de vordering van Korpodeko sinds het moment van opeisbaar worden niet binnen een periode van vijf jaar is gestuit, is deze verjaard op 23 april 2010. De vordering van Korpodeko zal dan ook worden afgewezen.
4.10.
Door het slagen van het verjaringsverweer kan het door [gedaagde sub 1] gevoerde verweer ten aanzien van zijn vrijstelling van iedere vorm van aansprakelijkheid in verband met uittreding uit de vennootschap in 2002, alsmede het door [gedaagde sub 2] gevoerde verweer dat hij geen betrokkenheid had bij het financiële beleid van de vennootschap, onbesproken blijven.
4.11.
Korpodeko wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij verwezen in de proceskosten aan de zijde van respectievelijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot de datum van de uitspraak begroot op nihil.
Beslissing
Het Gerecht:
- wijst de vordering van Korpodeko af;
- veroordeelt Korpodeko in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] en
[gedaagde sub 2] tot op heden begroot op nihil
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter in voormeld Gerecht en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2016.