ECLI:NL:OGEAC:2016:9

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
25 april 2016
Publicatiedatum
2 mei 2016
Zaaknummer
A.R. 73485/2015
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldsom door een besloten vennootschap aan het Land Curaçao met betrekking tot een onbevoegd gesloten overeenkomst

In deze zaak heeft de besloten vennootschap [eiseres] een vordering ingesteld tegen het Land Curaçao, waarbij zij betaling eist van een geldsom die voortvloeit uit een overeenkomst met de besloten vennootschap TAO Curaçao B.V. De vordering is gebaseerd op de stelling dat er een rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen tussen TAO en het Land, terwijl het Land betwist dat er een dergelijke overeenkomst bestaat. De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiseres] houdt zich bezig met het opkopen en incasseren van vorderingen, waaronder vorderingen op het Land Curaçao. TAO had vorderingen op het Land voor diensten verleend aan het Ministerie van Financiën, welke vorderingen aan [eiseres] zijn gecedeerd. Het Land heeft echter betwist dat er een overeenkomst is gesloten, onder andere omdat er geen machtigingsbesluit zou zijn en omdat de minister niet bevoegd was om de overeenkomst aan te gaan.

Het Gerecht heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de minister niet de vereiste machtiging had om de overeenkomst aan te gaan, en dat de overeenkomst derhalve niet bindend is voor het Land. Echter, het Gerecht heeft ook overwogen dat er feiten en omstandigheden zijn die de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid wekken, waardoor TAO gerechtvaardigd heeft kunnen vertrouwen op de bevoegdheid van de minister. Het Gerecht concludeert dat het Land gebonden is aan de overeenkomst met TAO, en veroordeelt het Land tot betaling van de vordering aan [eiseres], vermeerderd met wettelijke rente.

De uitspraak is gedaan op 25 april 2016 door mr. M.W. Scholte, waarbij het Gerecht ook de proceskosten aan de zijde van [eiseres] heeft toegewezen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

V O N N I S
in de zaak van:
de besloten vennootschap [eiseres],
gevestigd en kantoorhoudende te Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. S.T. Leon,
tegen
de openbare rechtspersoon het Land Curaçao,
zetelende te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.R. Hammoud.
Partijen worden hierna respectievelijk [eiseres]en het Land genoemd.

1.Het procesverloop

1.1. [
[eiseres]heeft bij inleidend verzoekschrift, op 4 mei 2015 ter griffie ingediend, gesteld en gevorderd als is vermeld in dat verzoekschrift. Het Land heeft van antwoord gediend op 24 augustus 2015. [eiseres]heeft op 5 oktober 2015 ter gelegenheid van het pleidooi producties aan het Gerecht doen toekomen. Ter zitting van 8 oktober 2015 hebben beide partijen hun standpunten (mede aan de hand van pleitnotities) nader toegelicht.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.2. [
eiseres]houdt zich bezig met het opkopen en incasseren van vorderingen van verschillende bedrijven, waaronder ook vorderingen op het Land Curaçao.
2.3.
De besloten vennootschap TAO Curaçao B.V. (hierna: TAO) heeft vorderingen op het Land voor een totaal bedrag van NAf [bedrag],=, terzake diensten verleend aan het Ministerie van Financiën, bij “Contract of Sale and Assignment” tussen [eiseres]en TAO van 29 oktober 2013 gecedeerd aan Blue Factor.
2.4.
TAO heeft bij “Proposal Mini Series Ministerio di Fiansa Públiko” (hierna: General Agreement) op verzoek van de Minister van Financiën (hierna: de minister) een voorstel gedaan tot productie van een televisieprogramma bestaande uit zes afleveringen voor een bedrag van NAf [bedrag],=. De General Agreement is
ondertekend.
2.5.
Bij e-mail van 26 juli 2012 heeft mevrouw [managing director TAO] (managing director TAO) de minister verzocht of de filmploeg langs kon komen bij het ministerie voor het opnemen van een aantal beelden voor het televisieprogramma. De minister heeft voornoemde e-mail doorgestuurd naar enkele medewerkers van zijn ministerie met het verzoek hun medewerking te verlenen in deze.
2.6.
Van de zes opgenomen afleveringen zijn er vijf op televisie uitgezonden in de maanden augustus en september 2012.
2.7.
Bij deurwaardersexploot van 31 oktober 2013 is aan het Land een kopie van een “Contract of Sale and Assignment” tussen [eiseres]en TAO betekend.
2.8.
Bij brief van 17 februari 2014 heeft het Land naar aanleiding van de brief van 2 december 2013 van TAO, – kort samengevat – aan TAO bericht dat zij niet over zal gaan tot betaling van de factuur nu er geen sprake is van een betaalgrond hiervoor.
2.9. [
eiseres]heeft het Land meerdere malen aangemaand tot betaling van het bedrag van NAf [bedrag],=, vermeerderd met rente en kosten, laatstelijk bij brief van 17 maart 2015. Daarbij is de wettelijke rente aangezegd tegen 27 maart 2015.

3.De vordering en het verweer

3.1. [
eiseres]vordert, voor zover uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van het Land tot voldoening van een geldsom totaal NAf [bedrag],= aan Blue Factor, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 maart 2015 tot de dag der algehele voldoening, alsmede vermeerderd met 15% buitengerechtelijke incassokosten tot een maximum van NAf 10.000,=. Voorts vordert [eiseres]veroordeling van het Land in de proceskosten.
3.2. [
eiseres]heeft ter onderbouwing van haar vordering het volgende aangevoerd. Tussen TAO en het Land is een overeenkomst tot stand gekomen, op grond waarvan TAO (in opdracht en voor rekening van het Land) zes televisieafleveringen heeft vervaardigd. Nu de vordering rechtsgeldig is gecedeerd, is het Land gehouden het openstaande bedrag aan [eiseres]te betalen.
3.3.
Het Land heeft betwist dat er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen haar en TAO. Zij heeft hieraan – samengevat weergegeven – ten grondslag gelegd dat uit de General Agreement niet blijkt dat het Land contractpartij is. Voorts ontbreekt een machtigingsbesluit als bedoeld in artikel 33 lid 3 Staatsregeling. Ook is er geen bestelbon overgelegd waaruit de gunning van de opdracht door de minister conform de gebruikelijke procedure bij overheidsopdrachten blijkt. Daar komt bij dat de General Agreement dateert van 31 juli 2012 terwijl het Land op 13 juli 2012 een aanwijzing van de Rijksministerraad heeft gekregen, op grond waarvan het haar verboden was nieuwe verplichtingen ten laste van de begroting van het Land aan te gaan. Ook op grond hiervan had het voor TAO duidelijk moeten zijn dat de minister namens het Land geen rechtsgeldige overeenkomst kon sluiten. Het Land is derhalve niet gehouden tot enige betaling. Dat ook TAO er niet vanuit ging dat het Land diende te betalen blijkt uit het feit dat TAO facturen heeft gestuurd naar verschillende entiteiten, te weten Stichting BAB, SOAB en het Ministerie. Gelet op al het vorenstaande had [eiseres]kunnen weten dat er in juli 2012 geen rechtsgeldige overeenkomst met het Land tot stand is gekomen. De vordering van [eiseres]ligt daarom voor afwijzing gereed.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de te nemen beslissing, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 33 lid 1 van de Staatsregeling van Curaçao vormen de ministers tezamen de raad van ministers. Ingevolge lid 3 van voormeld artikel is de minister-president de voorzitter van de raad van ministers en vertegenwoordigt deze Curaçao in rechte. In de vertegenwoordiging van Curaçao buiten rechte wordt telkens bij landsbesluit voorzien.
4.2.
Artikel 40 lid 1 van de Landsverordening comptabiliteitsvoorschriften bepaalt dat door de Minister van Financiën indien het hemzelf aangaat, dan wel door de minister die het aangaat gezamenlijk met de Minister van Financiën, per functie, zo nodig nader onderverdeeld naar directie of uitvoerend Landsonderdeel, de directeur van de betreffende directie onderscheidenlijk het hoofd van het betreffende Landsonderdeel wordt aangewezen die namens de minister die het aangaat, doch zonder zijn voorafgaande machtiging, privaatrechtelijke rechtshandelingen mag verrichten die voortvloeien uit een besluit tot het aangaan van financiële verplichtingen, tot aan de in het betreffende besluit aangeduide bedragen welke in de begroting waarover hij het beheer heeft voorkomen. (..)
4.3.
Ingevolge het derde lid van voormeld artikel geldt dat de namen en functies van degenen die op grond van het eerste lid zijn gemachtigd, alsmede tot welke bedragen zij gemachtigd zijn, door de Minister van Financiën worden bijgehouden in een register dat na elke wijziging, maar in elk geval iedere zes maanden, wordt gepubliceerd.
4.4.
Ingevolge het vierde lid van voormeld artikel geldt dat een besluit als bedoeld in het eerste lid, dat te allen tijde door de betrokken minister, onderscheidenlijk ministers, kan worden ingetrokken of gewijzigd, in werking treedt met ingang van de dag waarop het door de Minister van Financiën is ondertekend. Dit is van overeenkomstige toepassing op het tweede lid.
4.5.
Ingevolge het zesde lid van voormeld artikel geldt dat privaatrechtelijke handelingen betreffende het aangaan van financiële verplichtingen als bedoeld in het eerste lid nietig zijn indien zij zijn aangegaan door personen die daartoe niet of niet voldoende gemachtigd zijn conform het in het eerste lid aangeduide besluit.
4.6.
Ingevolge het zevende lid van voormeld artikel geldt dat in afwijking van het zesde lid een rechtshandeling als bedoeld in dat lid wel rechtsgeldig is als de bevoegdheid tot het aangaan van de betreffende verplichting blijkt uit een ten behoeve van die rechtshandeling verstrekte schriftelijke machtiging. Een dergelijke machtiging wordt in incidentele gevallen door de Minister van Financiën verstrekt.
4.7.
Artikel 21 van de Rijkswet financieel toezicht kent een met het voorgaande artikel vergelijkbare regeling.
4.8.
De vordering van [eiseres]is gebaseerd op de stelling dat er tussen TAO en het Land een overeenkomst is gesloten. Het Land meent dat zulks niet het geval is. Het Gerecht overweegt in dit kader als volgt.
4.9.
Niet gebleken is dat de minister een machtiging in de zin van artikel 33 lid 3 Staatsregeling had om namens het Land de overeenkomst met TAO aan te gaan. Ook is niet gebleken dat de minister is vermeld in het register als bedoeld in artikel 40 van de Landsverordening comptabiliteitsvoorschriften dan wel artikel 21 van de Rijkswet financieel toezicht. Van een bevoegdheid van de minister om een financiële verplichting aan te gaan gedurende de periode van de aanwijzing van 13 juli 2012 is evenmin gebleken.
4.10.
In een kleinschalige samenleving als de onze, waar persoonlijke verhoudingen een grote rol spelen en een expliciete weigering niet makkelijk wordt gegeven, is het van verhoogd belang dat regels inzake bevoegdheid en formele besluitvorming strikt in acht worden genomen. Een overeenkomst aangegaan zonder dat deze regels inzake bevoegdheid en formele besluitvorming zijn nageleefd, bindt het Land in beginsel niet. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan zulks anders zijn. Daarbij moet de gebondenheid van het Land aan een onbevoegd gesloten overeenkomst te worden beoordeeld aan de hand van artikel 3:61 lid 2 BW (zie ECLI:NL:HR: 2015:1119). Uit dit artikel volgt dat de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid moet zijn gewekt door een verklaring of gedraging van het Land. Naar de huidige stand van de rechtspraak is een toedoen evenwel niet de enige grond voor de toerekening van de schijn van volmachtverlening. Hiervoor kan ook plaats zijn als een derde gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de aanwezigheid van een toereikende volmacht op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van het Land komen en waaruit naar verkeersopvattingen de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid.
4.11.
Naar het oordeel van het Gerecht is sprake van dergelijke feiten en omstandigheden die voor risico van het Land komen en waaruit naar verkeersopvattingen de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Niet is betwist dat de minister TAO in mei 2012 heeft benaderd om hem bij te staan en TAO, samen met Telecuraçao, op 3 juli 2012 heeft uitgenodigd voor een bespreking om een televisieproductie te maken in het kader van het, het jaar daarvoor gestarte, project “Logranan di Ministerio di Finansia”. Vervolgbesprekingen tussen TAO en de minister hebben op 19 en 23 juli 2012 op het ministerie plaatsgevonden waarna het finale voorstel op 24 juli 2012 door TAO aan de minister is toegestuurd en door hem is goedgekeurd.
4.12.
Voorts is niet betwist dat de minister TAO heeft verzocht om alvast te beginnen met het maken van de opnames. De minister heeft TAO, die aanspraak maakte op betaling van een voorschot, daarbij toegezegd dat hij de betaling intern zou regelen doch dat zulks enige tijd zou vergen. TAO is daarop aangevangen met de (voorbereidingen voor) de opnames. Bij mail van 26 juli 2012 heeft de minister enkele van de medewerkers van het Ministerie van Financiën verzocht om hun medewerking. Verschillende hoofden en medewerkers van de departementen hebben meegewerkt aan de afleveringen. De minister heeft ten behoeve van de afleveringen teksten ingesproken. Niet in geschil is dat er door TAO zes afleveringen zijn gemaakt, waarvan er vijf zijn uitgezonden, over het functioneren van de verschillende departementen en hun relatie met het Ministerie van Financiën.
4.13.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden - waaronder het feit dat de overeenkomst tot stand kwam op initiatief van de minister, de besprekingen op het ministerie plaatsvonden, sprake was van voorlichting van het publiek over het, van de overheidsadministratie van het Land deel uitmakende, Ministerie van Financiën, medewerking werd verleend door hoofden en medewerkers van het ministerie en toezegging door de minister werd gedaan dat de betaling zou volgen - die voor risico van het Land komen en waaruit naar verkeersopvattingen de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid, heeft TAO er gerechtvaardigd op kunnen vertrouwen dat de minister, die geen voorbehoud had gemaakt voor wat betreft zijn bevoegdheid dan wel voor wat betreft zijn hoedanigheid als Minister van Financiën, een toereikende volmacht c.q. machtiging had om deze overeenkomst namens het Land aan te gaan. Daarbij weegt zwaar mee dat de minister de Minister van Financiën was. Gelet op artikel 40 van de Landsverordening comptabiliteitsvoorschriften en de bijzondere verantwoordelijkheden die in dit artikel alsmede in overige wetgeving, aan de Minister van Financiën worden toegekend, kan het Land, zonder nadere onderbouwing welke ontbreekt, niet volhouden dat een derde er niet van mag uitgaan dat de Minister van Financiën deze en overige regels inzake bevoegdheden (tot het aangaan van financiële verplichtingen) en formele besluitvorming naleeft.
4.14.
Nu het overige door het Land gestelde, geen aanleiding geeft tot een ander oordeel, moet het Land gebonden worden geacht aan de overeenkomst met TAO. Nu niet is betwist dat de vordering van het Land aan [eiseres]is gecedeerd, zal het Gerecht het Land veroordelen tot betaling van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2015. Het Gerecht ziet in het door het Land gestelde geen aanleiding om te twijfelen aan de gestelde zes geproduceerde afleveringen. Niet gebleken is dat de omstandigheid dat is afgezien van uitzending van de laatste aflevering, voor rekening van TAO dient komen. Nu niet is gebleken dat het Land heeft betaald voor de airtime van Telecuraçao, bestaat geen aanleiding om deze kosten in mindering te brengen op het gevorderde bedrag.
4.15.
Nu slechts is gebleken van een enkele aanmaningsbrief is het Gerecht van oordeel dat geen sprake is van buitengerechtelijke incassokosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
4.16.
Het Land zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten zijdens [eiseres]worden veroordeeld welke tot op heden begroot zijn op NAf 1.245,48 aan griffierechten en verschotten alsmede NAf 5.100,-- als gemachtigdensalaris (3 punten x tarief 7).

5.De beslissing

Het Gerecht:
  • veroordeelthet Land tot voldoening van een geldsom van NAf [bedrag],= aan Blue Factor, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 maart 2015 tot de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelthet Land in de kosten van dit geding aan de zijde van Blue Factor, tot aan deze uitspraak begroot op NAf 1.245,48 aan griffierechten en verschotten en NAf 5.100,= aan gemachtigdensalaris;
-
verklaartdit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-
wijst afhet meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Scholte en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 april 2016.