ECLI:NL:OGEAC:2016:91

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 september 2016
Publicatiedatum
23 september 2016
Zaaknummer
AR 74259/2015
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis inzake huur van reclameborden

In deze zaak heeft de naamloze vennootschap Weber Advertising N.V. verzet aangetekend tegen een verstekvonnis van 8 juni 2015, waarbij een betalingsachterstand van NAf 11.500,- voor de huur van twee reclameborden op het perceel van de geopposeerde was vastgesteld. De huurovereenkomst was aangegaan op 1 april 2011 en eindigde op 31 juli 2015. Weber heeft in de periode voorafgaand aan het vonnis meerdere betalingsachterstanden opgelopen, ondanks gesprekken over een afbetalingsregeling. Tijdens de comparitie van partijen op 22 juni 2016 werd duidelijk dat Weber niet voldoende bewijs had geleverd dat de geopposeerde de toegang tot het perceel had geweigerd, wat volgens Weber de oorzaak was van de betalingsproblemen. De rechter oordeelde dat de betalingsachterstand aan Weber zelf te wijten was en dat er geen schade was geleden door de geopposeerde. Het verzet van Weber werd ongegrond verklaard, en het verstekvonnis werd bevestigd. Weber werd veroordeeld in de proceskosten van de geopposeerde, die op NAf 2.250,- werden vastgesteld.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap WEBER ADVERTISING N.V.,
gevestigd in Curaçao,
opposante,
gemachtigde: mr. B.W. Scheperboer,
tegen
[GEOPPOSEERDE],
wonende te Curaçao,
geopposeerde,
gemachtigde: mr. S. Limon.
Partijen zullen hierna Weber en [geopposeerde] genoemd worden

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het vonnis van 11 april 2016;
- de producties zijdens [geopposeerde] ingekomen op 13 juni 2016;
- de producties zijdens Weber ingediend op 22 juni 2016;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 22 juni 2016.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Tussen partijen staat vast dat zij met ingang van 1 april 2011 een huurovereenkomst hebben gesloten waarbij Weber tegen betaling van NAf 7.500,- per jaar de twee reclameborden op het perceel van [geopposeerde] mag plaatsen. De overeenkomst is aangegaan voor de duur van vier (4) jaren en eindigt derhalve op 31 juli 2015. Voorts staat vast dat Weber een betalingsachterstand heeft ten bedrage van NAf 11.500,-.
2.2.
Tijdens de comparitie van partijen heeft het debat tussen partijen, zowel in conventie als in reconventie, zich verder kunnen uitkristalliseren. Partijen hebben hun stellingen toegelicht aan de hand van ingediende producties. Het Gerecht is van oordeel dat op basis daarvan het navolgende is komen vast te staan.
2.3.
Partijen hebben uitvoerig gecommuniceerd over de achterstallige betalingen, in eerste instantie per email en vanaf september 2014 met name door tussenkomst van LES/Incassoservices. Uit de overgelegde correspondentie en de toelichting daarop ter terechtzitting volgt genoegzaam dat financiële problemen zijdens Weber er in 2013 toe hebben geleid dat er bij Weber een betalingsachterstand is ontstaan welke nadien verder is opgelopen. Partijen hebben meerdere malen over een afbetalingsregeling gesproken, hetgeen heeft geleid tot een tussentijdse betaling zijdens Weber van NAf 3.500,-. Tot een definitieve regeling, dan wel tot verdere aflossingen op de opgelopen achterstand, is het nimmer gekomen.
2.4.
Anders dan Weber heeft gesteld, is niet, althans onvoldoende gebleken dat [geopposeerde] Weber sedert december 2013 de toegang tot het perceel heeft geweigerd zodanig dat Weber de twee reclameborden niet (meer) heeft kunnen verhuren voor reclame-uitingen, met zijn financiële problemen tot gevolg. Ter comparitie heeft [geopposeerde] nader toegelicht dat er met Weber afspraken zijn gemaakt over de wijze waarop aan de reclameborden mocht worden gewerkt e.g. de advertenties mochten worden vervangen. In december 2013 heeft het zich eenmalig voorgedaan dat [geopposeerde] een tweetal personen van zijn perceel heeft doen verwijderen, omdat hij hen niet herkende als zijnde werknemers van Weber. Van een structurele ontzegging van de toegang tot het perceel is nooit sprake geweest, aldus [geopposeerde]. Uit de zijdens Weber ingebrachte stukken blijkt dat ook niet. Gelet op de verouderde advertenties op de borden bestaat het vermoeden dat Weber geen gebruik meer van de borden maakt. Niet gebleken is echter dat dat door toedoen van [geopposeerde] is. Dat is door Weber onvoldoende gemotiveerd gesteld en geconcretiseerd.
2.5.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat vaststaat dat er sprake is van een betalingsachterstand die aan Weber dient te worden toegerekend. Weber is derhalve gehouden tot betaling van de achterstallige huurtermijnen ten bedrage van NAf 11.500,-. Van schade als gevolg van een belemmering in de bedrijfsvoering door toedoen van [geopposeerde] is niet gebleken. Het verzet van Weber tegen het vonnis is derhalve ongegrond. De vordering van Weber in reconventie dient derhalve eveneens te worden afgewezen.
2.6.
Weber zal als de in oppositie in conventie en in de reconventie in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [geopposeerde]. In de conventie betreft dat een bedrag van NAf 2.250,- (3 punten x tarief 4 ad NAf 750,-). In reconventie zijn de kosten van [geopposeerde] nihil, gelet op de samenhang met de conventie.

3.De beslissing

Het Gerecht:

In oppositie in conventie
- verklaart het verzet ongegrond;
- bevestigt het verstekvonnis van 8 juni 2015;
- veroordeelt Weber in de proceskosten, aan de zijde van [geopposeerde] tot op heden begroot op NAf 2.250,- aan gemachtigdensalaris;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
In oppositie in reconventie
- wijst de vordering af;
- veroordeelt Weber in de proceskosten, aan de zijde van [geopposeerde] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 september 2016.