ECLI:NL:OGEAC:2017:20

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
13 februari 2017
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
AR 78338/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige studiefinanciering en de verjaring daarvan

In deze zaak heeft de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), een vordering ingesteld tegen een gedaagde wonende in Curaçao. De vordering betreft een bedrag van € 7.044,04, dat bestaat uit een hoofdsom van € 5.606,64, vermeerderd met incassokosten en rente. De gedaagde heeft een rentedragende lening ontvangen van DUO, maar heeft verzuimd deze tijdig terug te betalen. De lening was opeisbaar vanaf 1 februari 2011, maar de gedaagde betwist dat het bedrag nog verschuldigd is en beroept zich op verjaring.

Het procesverloop omvat een inleidend verzoekschrift, conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De gedaagde heeft aangevoerd dat de vordering verjaard is, omdat zij de aanmaningen niet heeft ontvangen en de vordering pas in maart 2016 onder ogen kreeg. DUO heeft echter betwist dat de vordering is verjaard en stelt dat de verjaringstermijn pas begint te lopen na het opeisbaar worden van de lening in termijnen.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat de verjaringstermijn ten tijde van het ontvangst van het deurwaardersexploot nog niet was voltooid. De vordering van DUO is toewijsbaar, omdat de gedaagde onvoldoende heeft aangetoond dat de vordering verjaard is. Het Gerecht heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief rente en kosten, en heeft de gedaagde ook in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak van:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP,
DIENST UITVOERING ONDERWIJS (DUO),
zetelend in Nederland,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.W.A. van der Gulik,
--tegen--
[GEDAAGDE],
wonende in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde : mr. H.W. Braam.
Partijen worden hierna
DUOen
[gedaagde]genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties, op 29 maart 2016 ter griffie ingediend;
- de conclusie van antwoord van 15 augustus 2016;
- de conclusie van repliek van 24 oktober 2016;
- de conclusie van dupliek van 19 december 2016.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
Gedaagde] heeft per 28 maart 2003 en na intrekking en indiening van nieuwe aanvragen, per 5 maart 2004 en 17 juni 2008 een rentedragende lening met in totaal een hoofdsom van € 41.779,58 ontvangen van DUO. Met ingang van 1 februari 2011 2003 diende [gedaagde] de rentedragende lening in maandelijkse termijnen van € 311,59 tegen een rente van 2,39% terug te betalen. Het openstaande bedrag in hoofdsom bedroeg per 1 februari 2011 € 46.154,60.
2.2. [
gedaagde] heeft verzuimd om de lening tijdig terug te betalen.

3.Het geschil

3.1.
DUO vordert dat het Gerecht bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te voldoen het bedrag van € 7.044,04 zijnde de hoofdsom ad € 5.606,64 te vermeerderen met de incassokosten ad € 841,- en de rente berekend tot en met 23 maart 2016 ad € 596,40, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 5.606,64 te berekenen vanaf 24 maart 2016, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2.
De vordering van DUO heeft betrekking op de achterstallige maandtermijnen van januari 2012 tot en met juni 2013 ad € 5.606,64. DUO heeft de onderliggende Berichten Terugbetaling, waaronder de eerste van 6 februari 2011, in het geding gebracht. Voorts heeft DUO (onder meer) diverse aanmaningsbrieven over de jaren 2013 en 2014 in het geding gebracht, alsmede een deurwaardersexploot van 9 maart 2016, waarin [gedaagde] wordt gesommeerd een hoofdsom ad € 5.606,64 vermeerderd met rente en kosten te betalen.
3.3. [
Gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van DUO in de proceskosten. [gedaagde] betwist het gevorderde bedrag verschuldigd te zijn. Volgens [gedaagde] is de vordering verjaard.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal in de beoordeling, voor zover nodig, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1. [
Gedaagde] heeft zich als meest verstrekkende verweer op verjaring beroepen. Zij stelt zij over de periode augustus 2004 tot en met januari 2008 studiefinanciering heeft ontvangen, die werd geprolongeerd tot en met januari 2010. Daarmee is de studieschuld met ingang van februari 2010 opeisbaar geworden, zodat de verjaring uiterlijk per februari 2015 had moeten worden gestuit. De aanmaningen uit 2013 en 2014 gericht aan het adres [adres 1] heeft zij nooit ontvangen, omdat zij daar niet woonde. Toen [gedaagde] het deurwaardersexploot op het juiste adres, [adres 2], ontving in maart 2016, was de vordering reeds verjaard.
4.2.
DUO betwist dat de vordering is verjaard en stelt dat het Bericht Terugbetalen van 6 februari 2011, alsmede de daarop volgende betalingsverzoeken en aanmaningen in 2013 en 2014 naar het laatst bij DUO bekende adres, [adres 1], zijn gestuurd. Medio 2013 heeft DUO het adres ook bij de daartoe bevoegde instantie op Curaçao geverifieerd. [gedaagde] heeft nimmer aan DUO doorgegeven dat zij eerst op de [adres 3] en daarna op de [adres 2] woonde. DUO kan dan ook niet verweten worden de post nog naar het adres [adres 1] gestuurd te hebben. Voorts stelt DUO onder verwijzing naar artikel 6.9 lid 1 van de WSF 2000 dat de rentedragende lening in termijnen vervalt, zodat de verjaringstermijn per aflossingstermijn gaat lopen na het opeisbaar worden daarvan, te weten elke eerste dag van de maand volgende op de maand waarop de termijn betrekking heeft. De aflossingstermijn van januari 2012, zoals in deze gevorderd, verjaart derhalve op 1 februari 2017.
4.3.
Het antwoord op de vraag of de verjaring is gestuit kan in het midden blijven. Naar het oordeel van het Gerecht heeft DUO gemotiveerd gesteld en [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd betwist, dat de verjaringstermijn ten tijde van het ontvangst door [gedaagde] van het deurwaardersexploot d.d. 9 maart 2016 nog niet was voltooid. De WSF 2000 biedt geen steun voor de stelling van [gedaagde] dat de gehele lening bij het eindigen van de studiefinanciering opeisbaar werd. De rentedragende lening vervalt blijkens de WSF 2000 in termijnen. De onbetaald gebleven maandelijks verschuldigde aflossingstermijnen worden op de eerste dag van de volgende maand opeisbaar, waarna ook de verjaringstermijn aanvangt. Dat wil zeggen dat de eerste in de onderhavige procedure gevorderde achterstallige aflostermijn van 1 januari 2012, eerst per 1 februari 2012 opeisbaar is geworden en dus verjaart op 1 februari 2017. Nu volgens de stelling van [gedaagde], zij per deurwaardersexploot van 9 maart 2016 bekend is geworden met de openstaande schuld, is de verjaring van de eerste aflossingstermijn nog niet voltooid. Het deurwaardersexploot heeft stuitende werking, hetgeen [gedaagde] niet heeft betwist. Het beroep op verjaring wordt dan ook verworpen.
4.4. [
Gedaagde] heeft geen nader inhoudelijk verweer gevoerd. DUO heeft, mede aan de hand van de in het geding gebrachte Berichten Terugbetaling, voldoende inzichtelijk gemaakt hoe de vordering is opgebouwd en wat [gedaagde] verschuldigd is. De gevorderde hoofdsom ligt daardoor voor toewijzing gereed.
4.5.
DUO heeft zich beroepen op artikel 6.8 WSF 2000 voor wat betreft het verschuldigd zijn van rente. Tegen de berekening van de rente is geen verweer gevoerd. Dit deel van de vordering wordt eveneens toegewezen.
4.6.
DUO heeft voorts incassokosten ter hoogte van 15% van de hoofdsom gevorderd en verwezen naar artikel 8.3 van de WSF 2000. Overwogen wordt dat aannemelijk en redelijk is dat incassokosten zijn gemaakt. Er zijn aanmaningsbrieven en een betekeningsexploot van de deurwaarder overgelegd, waaruit volgt dat DUO daadwerkelijk kosten heeft gemaakt om betaling buiten rechte te krijgen. De vordering tot betaling van die kosten kan dus, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
4.7.
Als de in het ongelijk te stellen partij dient [gedaagde] veroordeeld te worden in de proceskosten aan de zijde van DUO gevallen, welke kosten worden begroot op NAf Afl. 750,00 aan griffiegeld, NAf 339,47 aan oproepingskosten en NAf. 2.000,- (2 punten bij tarief 4) aan gemachtigdensalaris.

5.De beslissing

Het Gerecht:
- veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk kwijting aan DUO te betalen de somma van € 7.044,04 inclusief buitengerechtelijke incassokosten en rente tot en met 23 maart 2016, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 5.606,64 te berekenen vanaf 24 maart 2016;
- veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten gevallen aan de zijde van DUO en te begroten op een bedrag van NAf 750,00 aan griffiegeld, een bedrag van NAf 339,47 aan oproepingskosten en NAf. 2.000,- aan gemachtigdensalaris;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter in dit Gerecht en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2017.