ECLI:NL:OGEAC:2017:232

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
7 juli 2017
Publicatiedatum
22 maart 2018
Zaaknummer
EJ 82559/2017
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft verzoekster, werkzaam als Production Planner bij Smith & Nephew Curaçao N.V., op 24 april 2017 een verzoekschrift ingediend na haar ontslag op staande voet op 5 januari 2017. De verzoekster was op 1 augustus 2013 in dienst getreden en werd op 2 januari 2017 geschorst in afwachting van een onderzoek naar haar tijdregistratie. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 mei 2017 heeft verzoekster betoogd dat er geen dringende reden was voor haar ontslag, terwijl Smith & Nephew aanvoerde dat haar gedrag, met name het niet correct gebruik van de prikklok, een dringende reden vormde voor ontslag. Het Gerecht heeft vastgesteld dat verzoekster zich op meerdere momenten niet aan de tijdregistratie heeft gehouden en dat dit, samen met eerdere waarschuwingen, een dringende reden voor ontslag op staande voet rechtvaardigde. Het Gerecht heeft het verzoek van verzoekster tot nietigverklaring van het ontslag en loondoorbetaling afgewezen, maar heeft Smith & Nephew wel veroordeeld tot betaling van het salaris over de dagen van 2 tot en met 5 januari 2017. Daarnaast heeft het Gerecht de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk ontbonden, mocht het ontslag op staande voet in hoger beroep worden vernietigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
BESCHIKKING
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te Curaçao,
verzoekster,
verweerster in het zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. S.E. Thomson,
tegen
de naamloze vennootschap
Smith & Nephew Curaçao N.V.,
gevestigd te Curaçao,
verweerster,
verzoekster in het zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigden: mrs. D.A. Matroos-Piar en N. Daalder
Partijen zullen hierna ook [verzoekster] en Smith & Nephew genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Verzoekster heeft op 24 april 2017 een verzoekschrift met producties ingediend. Het verzoek is behandeld op 30 mei 2017. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben de gemachtigden het woord gevoerd aan de hand van door hen overgelegde pleitaantekeningen. Verweerster heeft voorts een zelfstandig tegenverzoek gedaan, waarop door de gemachtigde van verzoekster is gereageerd. Partijen is aangezegd dat het Gerecht een beschikking zal geven.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.2. [
verzoekster] is op 1 augustus 2013 in dienst getreden bij Smith & Nephew in de functie van Production Planner.
2.3.
Bij schrijven van 2 januari 2017 is [verzoekster] geschorst. Vermeld is daarbij: “We will suspend [verzoekster] until further notice, until investigation is finished (..) We will use the time of suspension for an official investigation. Suspension will be unpaid time”.
2.4.
Bij schrijven van 5 januari 2017 is [verzoekster] met onmiddellijke ingang ontslagen.
2.5.
Bij brief van 13 februari 2017 heeft de gemachtigde van [verzoekster] de nietigheid van het ontslag ingeroepen en medegedeeld dat [verzoekster] zich beschikbaar houdt voor de bedongen arbeid.

3.Het geschil

3.1. [
verzoekster] verzoekt het Gerecht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
  • Smith & Nephew te veroordelen haar salaris, vermeerderd met de vertragingsrente van 50%, alsmede de wettelijke rente, te voldoen vanaf 5 januari 2017 en zulks te blijven voldoen totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
  • Smith & Nephew te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2. [
verzoekster] legt aan haar verzoek ten grondslag - kort weergegeven - dat er geen sprake is van een dringende reden voor het aan haar gegeven ontslag.
3.3.
Smith & Nephew voert gemotiveerd verweer dat ertoe strekt dat het Gerecht het verzoek van [verzoekster] niet ontvankelijk zal verklaren, althans zal afwijzen met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Zelfstandig tegenverzoek tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst
3.5.
Voor het geval dat bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis in rechte komt vast te staan dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen na 5 januari 2017 nog bestaat, heeft Smith & Nephew een verzoek gedaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van gewichtige redenen bestaande uit uitgestelde dringende redenen, als ook verandering van omstandigheden, met onmiddellijke ingang, zonder toekenning van een vergoeding.
3.6.
Smith & Nephew legt aan haar verzoek ten grondslag dat als gevolg van de handelingen van [verzoekster], die tot het ontslag op staande voet hebben geleid, er inmiddels sprake is van veranderingen in de omstandigheden van dien aard dat deze verandering een gewichtige reden oplevert voor een ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Meer specifiek wegens een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding.
3.7. [
verzoekster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij concludeert tot afwijzing van het verzoek.
3.8.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover voor de te nemen beslissing van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [
verzoekster] heeft allereerst aangevoerd dat schorsing zonder behoud van salaris in de CAO is opgenomen als disciplinaire straf. [verzoekster] stelt dat zij dubbel gestraft is doordat zij op 2 januari 2017 geschorst is zonder behoud van salaris en daarna op 5 januari 2017 op staande voet is ontslagen. Dit verweer wordt verworpen. Uit de schorsingsbrief blijkt onmiskenbaar dat de schorsing niet bedoeld was als straf maar om de feiten nader te onderzoeken. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat de toevoeging “suspension will be unpaid time” berustte op een verschrijving. Voor zover [verzoekster] het salaris van 2 januari 2017 tot en met 5 januari 2017 niet heeft ontvangen, zal dat alsnog dienen te worden betaald. Het Gerecht zal Smith & Nephew daartoe, voor zover nog nodig, veroordelen.
4.2.
Beoordeeld dient voorts te worden of het door Smith & Nephew op 5 januari 2017 gegeven ontslag op staande voet vernietigd moet worden onder veroordeling van Smith & Nephew tot doorbetaling loon.
4.3.
Voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet is nodig dat sprake is van een dringende reden. Voor de werkgever worden als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de arbeider, die ten gevolge hebben dat van een werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de dienstbetrekking te laten voortduren. Daarnaast is nodig dat de reden voor het ontslag onverwijld aan de wederpartij is medegedeeld. Bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag dienen alle omstandigheden van het geval, inclusief de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, in onderling verband en samenhang in aanmerking te worden genomen. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen bij de werkgever (HR 24 oktober 1986, NJ 1987,126).
4.4.
Smith & Nephew stellen in de ontslagbrief van 5 januari 2017 dat [verzoekster] zich op 29 en 30 december 2016 niet heeft gehouden aan de regels met betrekking tot het gebruik van de time card. Op 29 december 2016 is [verzoekster], zo blijkt uit de gegevens van de finger print scan bij de employee exit, rond 14.18 uur vertrokken. Er is vanaf 14.30 uur om het half uur gecontroleerd. Zij is die middag niet op het werk gezien. Haar time card is merkwaardigerwijze op 16.24 uur geprikt voor vertrek. Kort voor laatstgenoemd tijdstip was nogmaals geconstateerd dat zij er niet was. Ook de, uit de finger print scan van the employee exit en entrance registration blijkende, lunch break vanaf 12.00 uur van 29 december 2016 was niet geregistreerd op de time card. Op 30 december 2016 was [verzoekster] afwezig tussen ongeveer 10.30 uur en 14.00 uur. Deze afwezigheid is niet geregistreerd op de time card. Onderzoek heeft uitgewezen dat dit niet de enige dagen waren. Daarbij had [verzoekster] op 18 maart 2014 al een waarschuwing gehad voor het onjuiste gebruik van de time card.
4.5. [
verzoekster] erkent dat zij op 29 en 30 december 2016 nalatig is geweest met het prikken van de prikkaart en erkent voorts dat ze secuur had moeten zijn. Omdat er een shutdown was van het bedrijf meende zij op 30 december 2016 dat het een goed moment was om veiligheidsschoenen te kopen. De aanschaf daarvan was door de directeur geaccordeerd. De winkel bevindt zich tegenover Isla en is niet om de hoek. Dit, tezamen met het kopen van lunch, verklaart haar afwezigheid. Ook anderen houden zich niet altijd aan het prikken van de prikkaart. Die worden niet aangepakt. [verzoekster] meent dat geen sprake is van een dringende reden. Bovendien is de dringende reden niet onverwijld medegedeeld. Uit de CAO volgt dat de waarschuwing van 18 maart 2014 niet meer aan [verzoekster] kan worden tegengeworpen.
4.6.
Het Gerecht overweegt dat [verzoekster] op 2 januari 2017, te weten de eerste werkdag na 30 december 2016, is geschorst vanwege de constateringen ten aanzien van 29 en 30 december 2016. [verzoekster] was er mee bekend dat onderzoek plaats zou vinden. Naar het oordeel van het Gerecht heeft de werkgever in redelijkheid voor een dergelijk onderzoek kunnen kiezen. Dit geldt te meer nu [verzoekster] zich eerder niet had gehouden aan de regels met betrekking tot tijdregistratie. Nu niet is gebleken dat het onderzoek en het inwinnen van juridisch advies korter dan drie dagen had kunnen duren en een dergelijke termijn niet onredelijk is, is voldoende voortvarend gehandeld door werkgever. [verzoekster] kan niet worden gevolgd in haar stelling dat de dringende reden niet onverwijld is medegedeeld.
4.7.
Niet weersproken is dat het bij Smith & Nephew op grond van de Policy & Procedure Time Cards 17 april 2014, verplicht is voor de werknemers om te klokken bij het begin en einde van de werkdag, als ook bij het houden van de lunch- en andere niet werk gerelateerde pauzes. Het belang van een dergelijk tijdregistratie systeem is evident. Vastgelegd wordt welke uren worden gewerkt door de werknemers. De werkgever kan zo nagaan of de overeengekomen uren ook daadwerkelijk worden gewerkt. De werknemer kan zijn aanspraak op overuren er mee onderbouwen. Ter zitting heeft [verzoekster] erkend zich hier, ondanks dat zij wist dat haar werkgever dit van haar verwachtte, niet aan te hebben gehouden. Daarmee staat ernstig plichtsverzuim in rechte vast. Dat sprake was van een shutdown gedurende de betreffende dagen, geeft geen aanleiding hier anders over te denken. Niet valt in te zien waarom in een dergelijke periode een andere tijdsregistratie zou dienen plaats te vinden. Niet gebleken is daarbij dat de werkgever meende dat er in deze dagen niet te hoefde te worden geregistreerd via de time card.
4.8.
Voorts weegt mee dat vast staat dat [verzoekster] ook in de periode waarin er geen shutdown was de time card niet op een juiste wijze heeft gebruikt. Op 19 november 2016 is haar time card al om 6.01 uur ingeklokt terwijl haar vingerafdruk pas om 6.21 uur bij de ingang van het terrein werd geregistreerd.
Relevant is verder dat [verzoekster] door haar werkgever eerder gewezen was op het belang van het (juist) in- en uitklokken in een schriftelijke waarschuwing. Dat deze waarschuwing van meer dan twee jaar geleden dateert, maakt het vorenstaande niet anders en geeft geen aanleiding om dit gegeven buiten beschouwing te laten.
4.9. [
verzoekster] heeft nog gesteld dat zij regelmatig naar een andere locatie moest om voorraad op te halen en dat zij met enige regelmaat tijdens haar pauze door collega’s gevraagd werd hen te voorzien van goederen. Het steeds weer in- en uitklokken vond zij op die momenten niet handig en tijdrovend. Zij had daarom een eigen systeem om bij te houden welke uren zij werkte en gaf dat ook aan de werkgever door. Nog los van het feit dat niet is gebleken dat dit op 29 en 30 december 2016 aan de orde was, heeft te gelden dat het niet aan een werknemer is om zelf te bepalen tot afwijking van de verplichting conform de voormelde Policy tot klokken en een ander tijdsregistratiesysteem te hanteren. Als zij al meende dat daartoe aanleiding was, had zij dit dienen aan te kaarten bij haar werkgever. Voor zover [verzoekster] beoogt te betogen dat zij zulks ook heeft te gedaan overweegt het Gerecht nog dat in dit kader niet is gebleken van toestemming van de werkgever om af te wijken van de Policy.
4.10.
Geconcludeerd wordt dat [verzoekster] zich op meerdere momenten niet aan de Policy heeft gehouden. Ze is zonder toestemming uren afwezig geweest, uren die ze, nu niet anders is gebleken, niet heeft gewerkt maar waar ze wel voor is uitbetaald. Gelet op het vorenstaande was sprake van een dringende reden voor Smith & Nephew om [verzoekster] op staande voet te ontslaan. Van Smith & Nephew kon niet worden gevergd dat zij het dienstverband met [verzoekster] langer in stand zou houden. Het ontslag op staande voet is derhalve terecht gegeven. Dat andere collega’s ook niet juist zouden registreren geeft, zonder nadere onderbouwing welke ontbreekt, geen aanleiding tot een ander oordeel. De verzoeken tot nietigverklaring van het ontslag en loondoorbetaling zullen dan ook worden afgewezen.
4.11.
Nu naar het oordeel van het Gerecht sprake van een dringende reden voor het aan [verzoekster] gegeven ontslag op staande voet, die de onmiddellijke beëindiging van het dienstverband rechtvaardigt, kan geen sprake zijn van een kennelijk onredelijk ontslag, onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst dan wel verplichting tot betaling van cessantia zijdens Smith & Nephew.
4.12.
Uit het vorenstaande volgt dat het Gerecht van oordeel is dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 5 januari 2017 rechtsgeldig is geëindigd met het ontslag op staande voet. Slechts voor het geval in hoger beroep het ontslag op staande voet zou worden vernietigd, en de arbeidsovereenkomst daardoor niet reeds op 5 januari 2017 geëindigd, overweegt het Gerecht nog als volgt.
4.13.
De vraag die beantwoord moet worden is of sprake is van zodanige veranderingen in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve, dadelijk of op korte termijn, dient te worden ontbonden.
4.14.
Deze vraag wordt, onder verwijzing naar het hiervoor overwogene, bevestigend beantwoord. Genoegzaam is gebleken dat door de gedragingen c.q. handelingen van [verzoekster] sprake is van een vertrouwensbreuk. Een zinvolle en vruchtbare voortzetting van de arbeidsovereenkomst behoort daardoor niet meer tot de reële mogelijkheden. Dit leidt tot de slotsom dat sprake is van veranderingen in de omstandigheden, die een gewichtige reden vormen, welke van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst, voor zover bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis komt vast te staan dat deze niet op 5 januari 2017 is geëindigd, op korte termijn behoort te eindigen. Het Gerecht zal de arbeidsovereenkomst tussen partijen per heden (voorwaardelijk) ontbinden zonder toekenning van een vergoeding, nu in het voor overwogene ligt besloten dat die veranderingen in de omstandigheden aan [verzoekster] te wijten zijn.
4.15.
In de gewezen arbeidsrelatie ziet het Gerecht aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

Het Gerecht:

terzake het verzoekschrift van [verzoekster]
-
wijstde verzoeken tot nietigverklaring van het ontslag en loondoorbetaling af;
-
veroordeeltSmith & Nephew tot het betalen aan [verzoekster] van het salaris over de dagen 2 tot en met 5 januari 2017, voor zover over deze dagen nog geen uitbetaling is gedaan;

terzake het zelfstandig tegenverzoek tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst

-
ontbindtde arbeidsovereenkomst met ingang van de dag waarop bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis komt vast te staan dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet op 5 januari 2017 is geëindigd;
terzake het verzoek en het zelfstandig tegenverzoek:
-
compenseertde proceskosten in die zin dat partijen hun eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.W. Scholte, rechter in voormeld Gerecht, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2017.