ECLI:NL:OGEAC:2017:25

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
8 maart 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
KG 81962/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag in kort geding met betrekking tot studieschuld

In deze zaak heeft eiseres, wonende op Curaçao, een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), met als doel het opheffen van een conservatoir beslag dat door DUO op haar loon was gelegd. Eiseres heeft een studieschuld van EUR 8.429,88 bij DUO, die is ontstaan door achterstallige betalingen over de periode van januari 2008 tot en met juli 2013. DUO heeft op 25 januari 2017 conservatoir beslag gelegd op het loon van eiseres ter zekerheid van de vordering, die voorlopig is begroot op EUR 10.960,-. Eiseres vordert de opheffing van dit beslag, omdat zij stelt dat zij aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan, terwijl DUO aanvoert dat eiseres niet stipt heeft betaald volgens de gemaakte afspraken.

Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er een afbetalingsregeling was voorgesteld door DUO, maar deze was niet ondertekend door eiseres. Eiseres heeft echter wel betalingen gedaan, zij het niet altijd op de afgesproken data. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de tekortkomingen van eiseres in de betalingen niet voldoende zijn om de beëindiging van de afbetalingsregeling te rechtvaardigen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat er summierlijk sprake is van de ondeugdelijkheid van de vordering van DUO, en dat het belang van eiseres bij opheffing van het beslag zwaarder weegt dan het belang van DUO bij handhaving van het beslag.

Het Gerecht heeft daarom het beslag opgeheven en DUO veroordeeld tot betaling van een dwangsom voor iedere dag dat zij niet aan de veroordeling voldoet. Tevens zijn de proceskosten aan de zijde van eiseres toegewezen. Het vonnis is uitgesproken op 8 maart 2017 door rechter S.M. Christiaan in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
In de zaak van:
[EISERES],
wonende op Curaçao,
eiseres,
gevolmachtigde: mr. J.C. Meulen,
--tegen--
de Staat der Nederlanden, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
DIENST UITVOERING ONDERWIJS,
zetelend in ‘s Gravenhage, Nederland,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.W.A. van der Gulik.
Partijen zullen hierna [eiseres] en DUO genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties, op 9 februari 2017 ter griffie ingediend;
- de email van DUO d.d. 22 februari 2017 houdende producties ten behoeve van de mondeling behandeling;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 24 februari 2017 en de zijdens DUO overgelegde pleitnota.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
Eiseres] heeft een studieschuld bij DUO van EUR 8.429,88 bestaande uit achterstallige betalingstermijnen over de periode januari 2008 tot en met juli 2013 (dossiernummers 13.01262, 13.02834, 13.02835 en 14.01045), te vermeerderen met rente en kosten.
2.2.
Bij exploot van 10 maart 2016 is [eiseres] gesommeerd tot betaling van de opeisbare studieschuld vermeerderd met rente en kosten.
2.3.
Met [eiseres] is via bemiddeling van Souman / Hermanus Gerechtsdeurwaarders & Incasso (hierna: de deurwaarder) gesproken over een afbetalingsregeling. De deurwaarder heeft [eiseres] bij brief van 11 april 2016 een voorstel gedaan, inhoudende een aanbetaling van NAf 150,- per 1 mei 2016 en NAf 300,- elke eerste van de maand over de periode 1 juni 2016 tot en met 1 mei 2017, waarna het maandbedrag wordt verhoogd naar NAf 650,- per maand (hierna: het afbetalingsvoorstel). In het afbetalingsvoorstel is onder meer opgenomen:
“Indien u de regeling niet stipt nakomt, vervalt deze en zal zonder verdere waarschuwing een gerechtelijke procedure aanhangig worden gemaakt, waarvan de kosten geheel voor uw rekening zullen zijn.”
2.4.
De afbetalingsregeling is niet door partijen ondertekend.
2.5.
De aanbetaling van NAf 150,- is op 13 mei 2016 door de deurwaarder ontvangen. De daarop volgende maandelijkse betalingen van NAf 300,- zijn op onderstaande data door de deurwaarder ontvangen:
2.6.
Bij email van 5 december 2016 is [eiseres] gesommeerd tot betaling van de aflossingstermijn van december 2016. Bij email van 12 december 2016 heeft de deurwaarder aangegeven dat de getroffen regeling is vervallen.
2.7.
DUO heeft op 25 januari 2017 conservatoir derdenbeslag gelegd op het loon van [eiseres] onder RBC Financial (Caribbean) Limited h.o.d.n. RBC Royal Bank N.V. tot zekerheid van verhaal van de vordering van DUO die voorlopig is begroot op een bedrag van EUR 10.960,-.

3.Het geschil

3.1. [
eiseres] vordert – kort gezegd – opheffing van het conservatoir derdenbeslag, op straffe van een dwangsom van NAf 1.000,- per uur of gedeelte daarvan dat DUO daarmee in gebreke blijft, met veroordeling van DUO in de proceskosten.
3.2.
DUO voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het onvermogen van [eiseres] om proceskosten te dragen is uit de overgelegde stukken genoegzaam gebleken. Aan [eiseres] zal toelating worden verleend om kosteloos te procederen.
4.2.
Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag (onder meer) te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag.
4.3.
Het Gerecht overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken volgt dat sprake is van een opeisbare schuld van [eiseres] over de periode januari 2008 tot en met juli 2013 (dossiernummers 13.01262, 13.02834, 13.02835 en 14.01045). Ter zake van deze schuld zijn partijen met elkaar in overleg getreden over een afbetalingsregeling. Partijen hebben de door DUO voorgestelde afbetalingsregeling niet ondertekend. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [eiseres] de regeling niet heeft ondertekend omdat zij de voorgestelde verhoging van het afbetalingsbedrag vanaf 1 juni 2017 naar NAf 650,- per maand niet kan betalen. [eiseres] is vervolgens desondanks overgegaan tot betaling van NAf 300,- per maand, hetgeen door de deurwaarder is geaccepteerd. Het Gerecht stelt daarmee vast dat partijen zich ten opzichte van elkaar hebben gedragen alsof er tussen hen een afbetalingsregeling bestond uitgaande van een aanbetaling van NAf 150,- per 1 mei 2016 en een maandelijkse betaling van NAf 300,- sedert juni 2016.
4.4.
Tussen partijen is in geschil of [eiseres] aan haar afbetalingsverplichtingen uit hoofde van de regeling heeft voldaan. [eiseres] stelt dat zij de overeengekomen aanbetaling van NAf 150,- en vervolgens de maandelijkse betalingen van NAf 300,- altijd is nagekomen. DUO stelt dat [eiseres] niet iedere maand stipt, zoals is overeengekomen, op de eerste van die maand heeft betaald. Om die reden is de betalingsregeling per 12 december 2016 komen te vervallen en is de schuld volledig opeisbaar geworden, zodat het beslag terecht is gelegd.
4.5.
Daargelaten of [eiseres] bij gebreke van een getekende betalingsregeling in redelijkheid had moeten begrijpen dat DUO bij een niet stipte betaling per de eerste van de maand de afbetalingsregeling zou beëindigen, is het Gerecht voorshands van oordeel dat de tekortkoming van [eiseres] de beëindiging van de afbetalingsregeling hoe dan ook niet rechtvaardigt. Het Gerecht neemt hierbij in aanmerking dat DUO heeft aangegeven dat de afbetalingsregeling per 12 december 2016 is komen te vervallen nadat het (door DUO gestelde) moment van betalen slechts in geringe mate was overschreden (november 2016 één (1) dag en december 2016 twee (2) weken), terwijl [eiseres] met die overschrijding nog steeds aan haar verplichting om binnen de desbetreffende maand te betalen voldeed (zie het betaaloverzicht in r.o. 2.5.). Daarmee is door DUO haar vrees dat [eiseres] haar maandelijkse afbetalingsverplichting van NAf 300,- niet zou nakomen onvoldoende onderbouwd. Indien rekening zou moeten worden gehouden met de te late betaling in januari 2017 (eveneens twee (2) weken), welke betaling echter dateert van na het beëindigen van de betalingsregeling door DUO, dan maakt dat het oordeel van het Gerecht gelet op het voorgaande ook niet anders. Voor zover de vrees voor niet nakoming door [eiseres] bij DUO is ontstaan, zoals zij ter zitting heeft aangegeven, doordat [eiseres] de door DUO toekomstig gewenste verhoging van de afbetalingsverplichting naar NAf 650,- per maand na 1 mei 2017 niet kan betalen, legt dat in dit verband geen dan wel te weinig gewicht in de schaal. Zulks mede gelet op de mededeling van [eiseres] dat zij met DUO in overleg is omtrent een nadere regeling per april/mei 2017.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het Gerecht van oordeel is dat summierlijk gebleken is van de ondeugdelijkheid van de vordering van DUO waarop het beslag is gebaseerd (de vordering tot terugbetaling van de opeisbare schuld wegens het niet nakomen van de afbetalingsregeling). Een afweging van betrokken belangen leidt niet tot een ander oordeel. DUO heeft belang bij het binnen redelijke termijn aflossen van de studieschuld. Daarentegen heeft het loonbeslag ingrijpende financiële gevolgen voor [eiseres] als alleenstaande moeder van drie minderjarige kinderen, die binnen haar financiële mogelijkheden maandelijks haar opeisbare studieschuld aflost. De doorlopende reguliere betalingsverplichtingen ter zake van haar resterende studieschuld zijn door DUO zelf voor het jaar 2017 op nul (0) gesteld in verband met de beperkte financiële middelen. Voorts is [eiseres] met DUO in overleg omtrent een toekomstige nieuwe regeling. Een te late betaling van één dag en van twee weken kan onder deze omstandigheden niet aan [eiseres] worden tegengeworpen. De verzochte voorziening tot opheffing van het beslag zal worden toegewezen.
4.7.
Het Gerecht zal de door [eiseres] verlangde dwangsom matigen en vaststellen op NAf 500,- voor iedere dag dat DUO in strijd handelt met hierna te melden veroordeling, waarbij het Gerecht termen aanwezig acht om de dwangsom te maximeren op NAf 20.000,-.
4.8.
Gelet op de toegewezen heeft [eiseres] geen belang bij het verzochte bevel aan DUO om RBC Financial (Caribbean) Limited h.o.d.n. RBC Royal Bank N.V. binnen twee uren na betekening van het vonnis te informeren over de opheffing van het beslag.
4.9.
DUO zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op NAf 377,95 aan oproepingskosten, NAf 450,- aan griffierecht en NAf 1.000,- aan gemachtigdensalaris.

5.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:
5.1.
staat[eiseres] toe kosteloos te procederen;
5.2.
heftop het op 25 januari 2017 door DUO ten laste van [eiseres] onder RBC Financial (Caribbean) Limited h.o.d.n. RBC Royal Bank N.V. gelegde conservatoire beslag;
5.3.
veroordeeltDUO tot betaling van een dwangsom van NAf 500,- voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.2. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van NAf 20.000,-
5.4.
veroordeeltDUO in de proceskosten aan de zijde van de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op NAf 377,95 aan oproepingskosten, NAf 450,- aan griffierecht en NAf 1.000,- aan gemachtigdensalaris.
5.5.
verklaartdit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijsthet meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en in aanwezigheid van de griffier bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2017.