ECLI:NL:OGEAC:2017:262

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
16 november 2017
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
KG 83983/2017
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.M. van der Bunt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over gezag en hoofdverblijfplaats van minderjarige na verhuizing naar Curaçao

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, hebben eisers, de vader en de moeder van een minderjarig kind, een kort geding aangespannen. De vader en de moeder hebben een niet-huwelijkse relatie gehad en zijn in een geschil verwikkeld over de hoofdverblijfplaats van hun kind, dat door de vader is erkend. De moeder heeft het eenhoofdig ouderlijk gezag over het kind en heeft zonder toestemming van de vader met het kind van Aruba naar Curaçao verhuisd. De vader vorderde dat het kind bij hem zou verblijven, terwijl de moeder in reconventie kinderalimentatie eiste.

Tijdens de zitting op 9 november 2017 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de vader stelde dat de moeder de omgang tussen hem en het kind frustreerde. De moeder betwistte dit en voerde aan dat zij het kind goed verzorgde in Curaçao. Het Gerecht oordeelde dat de moeder, als houder van het ouderlijk gezag, bevoegd was om te verhuizen, maar dat zij haar consultatie- en informatieplicht jegens de vader had geschonden. Desondanks oordeelde het Gerecht dat de belangen van het kind niet in het gedrang waren gekomen en dat de gevorderde voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen.

De vorderingen van de vader werden afgewezen, evenals de vordering van de moeder om kinderalimentatie, omdat hiervoor een uitgebreider onderzoek nodig was. Het Gerecht compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken door rechter E.M. van der Bunt op 16 november 2017.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Vonnis in kort geding
in de zaak van:

1.[EISER SUB 1],

2.
[EISERES SUB 2],
beiden wonend in Aruba,
eisers,
gemachtigde: mr. M.O. Gomes,
- tegen -
[GEDAAGDE],
wonend in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. O. Lodowica.
Eiser sub 1 en gedaagde worden hierna ook aangeduid als de vader en de moeder.

1.Het procesverloop

1.1
Eisers hebben op 13 oktober 2017 een verzoekschrift in kort geding ingediend. Op de zitting van 26 oktober 2017 is een tijdelijke omgangsregeling tussen de vader en het minderjarige kind van partijen getroffen en is de zaak overigens aangehouden in verband met het regelen van juridische bijstand door de moeder. De zaak is inhoudelijk behandeld ter terechtzitting van 9 november 2017. Eisers zijn aldaar wederom in persoon verschenen, vergezeld van hun gemachtigde. De moeder is wederom in persoon verschenen, deze keer vergezeld van haar gemachtigde. Eisers hebben op voorhand producties overgelegd. De moeder heeft op voorhand een “verweerschrift kort geding/eis in reconventie”, met producties, ingebracht. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht, de moeder aan de hand van overgelegde pleitnotities.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1
De vader en de moeder hebben een niet-huwelijkse relatie gehad waaruit een thans nog minderjarig kind is geboren, te weten
[kind], geboren op [geboortedatum] te Aruba (hierna: de minderjarige), dat door de vader is erkend.
2.2
De moeder heeft het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.3
Voorafgaand aan de geboorte van de minderjarige en daarna hebben de vader en de moeder samengewoond in huis bij de moeder van de vader, eiseres sub 2, in Aruba. Die samenwoning kwam tot een einde toen de moeder vertrok en op zichzelf is gaan wonen, volgens de vader in 2012 met achterlating van de minderjarige, volgens de moeder in maart 2014 met medeneming van de minderjarige. Bij het vertrek van de moeder is er een verzorgingsregeling getroffen op grond waarvan de minderjarige van donderdag tot zondagavond bij de vader zal verblijven en van zondagavond tot donderdag bij de moeder zal verblijven. Volgens de vader is deze regeling nooit nageleefd en volgens de moeder is deze regeling nageleefd totdat zij ruzie kreeg met haar nieuwe partner en zij de minderjarige noodzakelijkerwijs bij de vader heeft ondergebracht. Het is niet geheel duidelijk geworden wanneer dit geweest zou moeten zijn maar in ieder geval ergens tussen december 2015 (begin relatie moeder en nieuwe partner) en eind 2016.
2.4
De moeder heeft zichzelf en de minderjarige op 8 augustus 2017 doen uitschrijven uit het bevolkingsregister van Aruba en is op 10 augustus 2017 met de minderjarige vertrokken naar Curaçao.

3.Het geschil

In conventie
3.1
Eisers hebben gevorderd bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat de minderjarige hangende de EJ-procedure omtrent gezag en hoofdverblijfplaats bij eisers zal verblijven, voor zover nodig de afgifte van de minderjarige te bevelen, eventueel met bepaling van een omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige;
een zodanige beslissing te geven die het Gerecht zal vermenen te behoren;
de moeder te veroordelen in de proceskosten.
In reconventie
3.2
De moeder heeft gevorderd:
een redelijk bedrag te bepalen voor kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige;
eisers te veroordelen in de proceskosten.
3.3.Op hetgeen partijen aan hun vorderingen ten grondslag hebben gelegd en op de verweren die zijn hebben gevoerd zal, voor zover van belang, hieronder worden ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
De vordering van [eiseres sub 2]
4.1
De vordering van [eiseres sub 2] is gebaseerd op het zogenaamde blokkaderecht van de pleegouders ex artikel 1:253s lid 1 BW, waarbij [eiseres sub 2] als pleegmoeder moet worden aangemerkt, aldus [eiseres sub 2]. Naar het oordeel van het Gerecht gaat dit beroep niet op, in de omstandigheid dat de vader ook bij [eiseres sub 2], zijn moeder, woont/woonde en de minderjarige niet alleen door pleegouders, dus in afwezigheid van enige ouder, is opgevoed en verzorgd. In dit geval is er geen sprake van dat de minderjarige, in de bewoordingen van de wet, “door een of meer anderen als behorend tot het gezin is verzorgd en opgevoed”. Het was immers een samenlevingsvorm van drie generaties, bestaande uit oma en vader en kind/kleinkind, terwijl genoemde bepaling uitgaat van een exclusieve verzorging/opvoeding door pleegouders. De vordering van [eiseres sub 2] zal dus worden afgewezen.
De vordering van de vader
4.1
Voorop gesteld wordt dat de moeder, als degene die alleen het ouderlijk gezag heeft, bevoegd is te beslissen om met de minderjarige van Aruba naar Curaçao te verhuizen en dat toestemming van de vader voor die verhuizing niet nodig is. Die vrijheid van de moeder wordt slechts begrensd door de belangen van het kind, die niet onaanvaardbaar in het gedrang mogen komen. Wel heeft de moeder een consultatie- en informatieplicht jegens de vader en heeft de vader recht op omgang.
4.2
Tussen partijen staat vast dat de moeder haar consultatie- en informatieplicht heeft geschonden door zonder medeweten van de vader te verhuizen. De moeder heeft gesteld dat dat was ingegeven doordat de vader de omgang tussen de moeder en de minderjarige frustreerde, haar aldus steeds vaker van de minderjarige weghield en hij dit kracht bijzette met bedreigingen. De vader heeft betoogd dat hij de minderjarige niet bij de moeder wilde weghouden maar alleen bij de gewelddadige nieuwe partner van de moeder. Dit laatste is volgens de moeder niet juist omdat zij ook ruim na het verbreken van de relatie met die partner de minderjarige steeds minder en moeilijker kreeg te zien. Beiden hebben hun stellingen onderbouwd met producties, maar vast te stellen wat er daadwerkelijk aan de hand was is niet mogelijk gebleken. Wat hiervan ook zij, het niet in acht nemen van de consulatie-en informatieplicht door de moeder alleen kan niet leiden tot toewijzing van de gevorderde bepaling van de hoofdverblijfplaats bij de vader in Aruba.
4.3
Ook omtrent de vraag bij wie de verzorging en opvoeding van de minderjarige berustte is, ondanks vragen van het Gerecht, geen volkomen helderheid verkregen, op het feit na dat de minderjarige voorafgaand aan de verhuizing naar Curaçao bepaalde tijd (door het Gerecht geschat op enkele maanden tot anderhalf jaar) door [eiseres sub 2] en de vader is verzorgd en opgevoed. In ieder geval heeft de moeder de stelling van de vader dat de minderjarige sinds haar tweede levensjaar alleen door [eiseres sub 2] en hem is verzorgd en opgevoed, en de moeder niet naar haar om keek, uitgebreid gemotiveerd betwist.
4.4
Indachtig het onder 4.1 geformuleerde criterium hecht het Gerecht er belang aan dat, zoals ter terechtzitting is gebleken, de minderjarige thans verzorging en opvoeding ontvangt van haar moeder, daarbij geholpen door de vader van de moeder, bij wie de moeder en de minderjarige dicht in de buurt wonen op een “terra di famia”. Verder is gebleken dat de minderjarige naar school en naschoolse opvang gaat, alwaar zij blijkens de door de moeder overgelegde producties goed functioneert en een gelukkige indruk maakt. Voorshands is voldoende aannemelijk geworden dat deze verzorging en opvoeding afdoende en adequaat is. Ook heeft de moeder op de eerste terechtzitting meteen meegewerkt aan de totstandkoming van een (ruime) omgangsregeling voor de tijd dat de vader in verband met de procedure op Curaçao verbleef en een dagelijkse omgangsregeling middels telefoon- en videocontact voor het reguliere verblijf van de vader op Aruba. Verder heeft de moeder overtuigend te kennen gegeven niet in de weg te staan aan zo ruim mogelijke omgang tussen de vader en de minderjarige via telefoon en digitale media en, ingeval de vader naar Curaçao komt, daadwerkelijk contact.
4.5
Op grond van deze omstandigheden concludeert het Gerecht dat de belangen van de minderjarige niet in het gedrang zijn gekomen, terwijl aan het belang van de vader bij omgang zo goed mogelijk wordt tegemoet gekomen. Er is dan ook geen goede grond voor het treffen van de gevorderde voorlopige voorziening. Dat zou op dit moment neerkomen op het onaanvaardbaar doorkruisen van het eenhoofdig ouderlijk gezag van de moeder en het vooruitlopen op de EJ-(bodem)procedure omtrent gezag en hoofdverblijfplaats die de vader reeds heeft aangespannen.
4.6
De gevorderde voorziening zal dus worden afgewezen. Het verder door partijen aangevoerde leidt niet tot een ander oordeel en zal daarom niet worden besproken.
In reconventie
4.7
Voor de bepaling van de in reconventie gevorderde kinderalimentatiebijdrage is onderzoek naar de behoeftigheid van de minderjarige en de draagkracht van de vader en de moeder nodig. Daarvoor is in een kort geding-procedure geen plaats. De vordering zal daarom worden afgewezen.
In conventie en in reconventie
4.8
Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten volledig worden gecompenseerd.

5.De beslissing

Het Gerecht, recht doende in kort geding:
- wijst de vorderingen af;
- compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. van der Bunt, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 16 november 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.