ECLI:NL:OGEAC:2017:265

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
18 juli 2018
Zaaknummer
500.00431/17
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de uitvoer van cocaïne in Curaçao

In deze strafzaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, is de verdachte beschuldigd van het medeplegen van de uitvoer van cocaïne. Het onderzoek ter openbare terechtzitting vond plaats op 4 december 2017, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.C. Vaders. De officier van justitie, mr. R.A. Koert, eiste een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft vrijspraak bepleit, maar het Gerecht heeft op basis van de bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte tussen 2 juni 2017 en 29 augustus 2017 in Curaçao, samen met anderen, ongeveer 54.670 gram cocaïne heeft uitgevoerd. De tenlastelegging omvatte verschillende artikelen van de Opiumlandsverordening 1960 en het Wetboek van Strafrecht. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte werd uiteindelijk schuldig bevonden aan het primair tenlastegelegde feit en kreeg een gevangenisstraf van 48 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. Het Gerecht overwoog dat de verdachte misbruik had gemaakt van zijn positie als medewerker van een transportbedrijf en dat de hoeveelheid cocaïne die was uitgevoerd, bestemd moest zijn voor verdere verspreiding. De uitspraak werd gedaan op 21 december 2017.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren [geboortedatum] [geboortejaar] te [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2017. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.C. Vaders.
De officier van justitie, mr. R.A. Koert, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van achtenveertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd:
(MEDEPLEGEN UITVOER/VERVOER, VOORHANDEN HEBBEN VAN VERDOVENDE MIDDELEN)
dat hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 2 juni 2017 tot en met 29 augustus 2017 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk heeft uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960 en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval in zijn bezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewend, ongeveer 54670 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans enige bereiding van cocaïne, zijnde cocaïne (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);
Subsidiair, indien het voorgaande niet tot een veroordeling zou of mocht kunnen leiden:
(VOORBEREIDINGSHANDELINGEN UITVOER/ VERVOER/
AFLEVERING VAN VERDOVENDE MIDDELEN CONFORM DE OPIUMLANDSVERORDENING 1960)
dat hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 2 juni 2017 tot en met 29 augustus 2017 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel A,B of D van de Opiumlandsverordening 1960, te weten,
 het opzettelijk in-, uit- of doorvoeren en/of
 het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, -afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
 het opzettelijk vervaardigen, waaronder begrepen het raffineren en omzetten,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten(en) heeft getracht te verschaffen, en/of (een) voorwerp(en) voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat het/zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen en daar ter voorbereiding en/of bevordering van de van de uitvoer en/of aflevering en/of vervoer van hoeveelheid van een van een materiaal bevattende cocaïne, althans van enige bereiding van cocaïne, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no 13), onder meer,
  • de lading/goederen (waarin de verdovende middelen zaten verstopt) ingepakt en/of,
  • de lading/goederen (waarin de verdovende middelen zaten verstopt) getransporteerd naar [bedrijf 1] en/of
  • de inventaris van de lading/goederen (waarin de verdovende middelen zaten verstopt) ingevuld, althans opgemaakt en/of
  • de transportkosten betaald aan (een vertegenwoordiger van ) [bedrijf 1];
(artikel 11a jo 3 jo 11 van de Opiumlandsverordening 1960 jo artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht)
Meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht leiden:
MEDEPLICHTIGHEID BIJ/TOT HET PLEGEN VAN UITVOER/VERVOER, VOORHANDEN HEBBEN VAN VERDOVENDE MIDDELEN
dat [medeverdachte 1] en/of een of meer anderen op een tijdstip in of omstreeks de periode van 2 juni 2017 tot en met 29 augustus 2017 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk heeft uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960 en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval in zijn bezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewend, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans enige bereiding van cocaïne, zijnde cocaïne (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode februari-maart 2016, opzettelijk behulpzaam is geweest, hebbende hij, verdachte toen en daar, onder meer,
  • de lading/goederen (waarin de verdovende middelen zaten verstopt) ingepakt en/of,
  • de lading/goederen (waarin de verdovende middelen zaten verstopt) getransporteerd naar [bedrijf 1] en/of
  • de inventaris van de lading/goederen (waarin de verdovende middelen zaten verstopt) ingevuld, althans opgemaakt en/of
  • de transportkosten betaald aan (een vertegenwoordiger van ) [bedrijf 1];
(artikel 3 jo 11 Opiumlandsverordening 1960 jo artikel 1:124 van het Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsbeslissingen

4A. Bewezenverklaring
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht:
Primair:
dat hij
op een tijdstipin
of omstreeksde periode van
24 juni 2017 tot en met 29 augustus 2017 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, al dan nietopzettelijk heeft uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960
en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval in zijn bezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewend,ongeveer 54670 gram
cocaïne, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne,
althans enige bereiding van cocaïne, zijnde cocaïne (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, zoals doorgestreept in de tekst, is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
4B. Bewijsmiddelen
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de navolgende wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
In onderstaande bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in de wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal, die onderdeel uitmaken van het einddossier van het Korps Politie Curaçao in het onderzoek “EXP/C1706003”, gesloten en ondertekend op 29 oktober 2017. Voor zover wordt verwezen naar paginanummers, betreffen het paginanummers van het einddossier “EXP/C1706003”.
De inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen is telkens zakelijk weergegeven.
1. p. 016 t/m 018 Algemeen Dossier
Proces-verbaal van bevinding en inbeslagname, met bijlagen, opgemaakt en op 29 augustus 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 1], voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisant voornoemd:
Op 29 augustus 2017 heb ik bij het bedrijf [bedrijf 1] (het Gerecht begrijpt: in Curaçao) visitatie verricht op de verhuisboedel met als geadresseerde [medeverdachte 1], wonende te [locatie 1], Nederland. Bij controle van de zitbank met één zitplaats constateerde ik dat er aan de onderkant was gesjoemeld. Na verwijdering van de voering zag ik dat aan de onderkant van de zitbank één (1) bundel zat vastgebonden. Ik heb in deze bundel geboord. Bij het uithalen van de boor bleef er een witkleurig poeder aan kleven. Ik de bundel zaten vijf (5) transparante pakken elk inhoudende een witkleurig poeder. Bij controle van de zitbank met drie zitplaatsen trof ik daar drie (3) bundels aan elk inhoudende vijf (5) transparante pakken inhoudende een witkleurig poeder. Bij controle van de zes eetkamerstoelen constateerde ik dat zij een zwaar waren. In elke eetkamerstoel zaten in totaal vijf (5) transparante pakken elk inhoudende een witkleurig poeder. Beide zitbanken, de zes (6) eetkamerstoelen en de in totaal vijftig (50) transparante pakken zijn inbeslaggenomen en overgedragen aan [verbalisant 2] voor verder onderzoek.
2. p. 022 en 023 Algemeen Dossier
Proces-verbaal van overname postpakket van het douane personeel, met bijlagen, opgemaakt en op 29 augustus 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 2], voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisant voornoemd:
Op 29 augustus 2017 heb ik van [verbalisant 1] overgenomen een tweedelig bankstel en 6 (zes) eetkamerstoelen. In totaal zaten daarin vijftig (50) doorzichtige pakken, elk inhoudende een hoeveelheid samengeperst wit poeder.
3. p. 031 en 032 Algemeen Dossier
Proces-verbaal van weging, testen en opsturen monsters naar het laboratorium, opgemaakt en op 29 augustus 2017 gesloten en ondertekend door getekend door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisanten voornoemd:
Bij weging van de vijftig (50 ) pakken bleken deze een gezamenlijk brutogewicht te hebben van 54670 gram. Vanuit zes (6) van de pakken is een geringe hoeveelheid witachtig poeder genomen en getest met de Narcotest. Hierbij trad een positieve kleurreactie op, zodat aangenomen mag worden dat het witachtig poeder vermoedelijk cocaïne bevat, een middel vermeld in de Opiumlandsverordening 1960. Vanuit vijf van de pakken is een monster genomen die in vijf afzonderlijke potjes met een dopje zijn gedaan voorzien van opschrift 77/2017 code II-B tot en met II-B-5. De potjes zijn opgestuurd naar het Analytisch Diagnostisch Centrum.
4. p. 033 en 034 Algemeen Dossier
Geschrift, te weten een
rapport, nummer TG/258/17van het Analytisch Diagnostisch Centrum te Curaçao, opgemaakt op 29 september 2017 en ondertekend door [deskundige 1], voor zover inhoudende:
Onderwerp: 77/II-B-1 t/m II-B-5 d.d. 29 augustus 2017. Het aangeboden materiaal is ontvangen en onderzocht. Het materiaal bestond uit vijf (5) plastic potjes met dopjes, elk inhoudende een geringe hoeveelheid witachtig poeder. Uit de verkregen resultaten moet de conclusie worden getrokken dat het materiaal cocaïne bevat in de zin van de Opiumlandsverordening 1960
5. p. 036 t/m 039 Algemeen Dossier
Proces-verbaal van getuigenverhoor, met bijlagen, opgemaakt en op 5 september 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 4], voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
[verdachte] werkt al ongeveer tien jaren voor mijn bedrijf [bedrijf 1]. In mei 2017 zei [verdachte] tegen mij dat een neef van hem spullen vanuit Curaçao naar Nederland wilde verschepen. Hij gaf mij een briefje met de daarop de naam, de geboortedatum, het adres en het e-mailadres van zijn neef: [medeverdachte 1], geboren op [geboortedatum], wonende aan de [locatie 1], Nederland. Er heeft e-mailwisseling plaatsgevonden tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte 1] en er zijn hem stukken toegestuurd. Er is aan hem gevraagd ons een scan van zijn paspoort te sturen. Op 4 juni 2017 heeft [verdachte] mij gevraagd om een vrachtwagen te lenen zodat hij de lading van zijn neef [medeverdachte 1] kon gaan ophalen. Ik ging hiermee akkoord gezien het feit dat [verdachte] ook goederen voor een ander project moest vervoeren. Hij had mij niet gezegd waar en met wie hij de lading van zijn neef [medeverdachte 1] zou gaan halen. Hij zei me dat hij de lading zelf had ingepakt. De lading inventaris werd op 4 juni 2017 door [verdachte] zelf ingevuld en ondertekend. Het bedrag van 1992,80 ANG voor de lading en verscheping kosten voor [medeverdachte 1] werd door [verdachte] contant aan [bedrijf 1] betaald. De verbalisant merkt op dat [medeverdachte 1] de aan hem toegestuurde stukken per e-mail van 6 juni 2017 ondertekend heeft teruggestuurd naar [bedrijf 1]. Op 7 juni 2017 heeft [medeverdachte 1] ons een e-mail gestuurd met een kopie van zijn paspoort. Ladingen worden pas verscheept als wij een 40 voet container kunnen vullen. De ladingen kunnen niet verscheept worden zonder gecontroleerd te worden door douane personeel. Op dinsdag 29 augustus 2017, voor de controle van de douane, vroeg [verdachte] mij om hier op de zaak te blijven terwijl hij een verhuizingstaak elders had. Ik vond het een heel erg rare vraag van hem. Aangezien hij dit nooit eerder aan mij gevraagd had voor een controle van Douane personeel. Ik gaf aan [verdachte] te kennen dat hij zijn verhuizingstaak toch moest gaan uitvoeren. Vervolgens werden de ladingen gecontroleerd. Tijdens de controle werd in een lading drugs aangetroffen. Die lading was bestemd voor de neef van [verdachte], [medeverdachte 1]. Het is de lading die [verdachte] zelf voor zijn neef [medeverdachte 1] had opgehaald, ingepakt en in de loods van [bedrijf 1] had gelegd.
6. p. 015 t/m 021 Verdachte Dossier: VD/ALEX70
Proces-verbaal van verhoor, opgemaakt en op 11 september 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 4], voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Op zondag 4 juni 2017 heb ik de spullen verpakt en in dozen van [bedrijf 1] gedaan, ik heb de inventarislijst ingevuld en ondertekend en ik heb deze spullen met een vrachtwagen van [bedrijf 1] naar de loods van [bedrijf 1] gebracht.
7. p. 070 t/m 074 Verdachte Dossier: VD/ROSA85
Proces-verbaal van verhoor, met bijlage, opgemaakt en op 12 oktober 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 4] en [verbalisant 5], voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Ik heb [verdachte] op een stukje papier mijn persoonlijke gegevens gegeven en hem gevraagd mijn spullen naar Nederland te sturen. Ik heb hem daarvoor een bedrag van NAf 1.800,- gegeven. Als het niet genoeg zou zijn, zou ik het verschil bijbetalen.
4C. Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Verdachte zou geen wetenschap hebben gehad van de aanwezigheid van drugs in de meubels.
Het verweer wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Ter nadere motivering geldt het volgende.
Het Gerecht stelt voorop dat verdachte blijkens zijn verklaring degene is die de meubels, waarin drugs zijn aangetroffen, heeft ingepakt en heeft vervoerd naar [bedrijf 1].
Verdachte moet zich als professioneel verhuizer bewust moet zijn van de kans, dat in te vervoeren voorwerpen verdovende middelen worden meegesmokkeld. Niet is gebleken dat verdachte bij het inpakken de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht. Hij stelt het afwijkende gewicht – de meubels waren door de drugs samen immers ruim 57 kilo zwaarder dan ze zouden moeten zijn – niet te hebben opgemerkt. Voorts is, indien de verklaring van verdachte gevolgd wordt, het inpakken gebeurd onder dubieuze omstandigheden. De klant, medeverdachte [medeverdachte 1], heeft niet aan Meyer, maar rechtstreeks aan verdachte de opdracht gegeven. [medeverdachte 1] heeft een groot contant geldbedrag gegeven aan verdachte, die dat doorbetaald heeft aan Meyer. De goederen zijn vervolgen niet ter plekke ingepakt en meegenomen, maar eerst door de klant naar de woning van verdachte gebracht en daar buiten diens aanwezigheid achtergelaten. Verdachte heeft de meubels ingepakt zonder dat een ander daarbij aanwezig was, buiten werktijd op een zondag. Ook heeft verdachte volgens zijn leidinggevende [getuige 1] verzocht om op de dag dat controle door de douane zou plaatsvinden op kantoor te blijven, wat [getuige 1] een vreemd en ongebruikelijk verzoek vond.
Gelet op deze omstandigheden mag van verdachte, ter onderbouwing van zijn ontkenning, een consistente en geloofwaardige verontschuldigende verklaring worden verwacht.
Die heeft verdachte echter niet gegeven. Zijn verklaring is inconsistent, tegenstrijdig en ongeloofwaardig. Dit betreft met name zijn relatie tot medeverdachte [medeverdachte 1]. Aanvankelijk noemt hij deze tegenover [getuige 1] zijn ‘neef’. Tegen de politie verklaart hij dan in opdracht van zijn vriend [medeverdachte 1] te hebben gehandeld. Hij zou hem eerder dit jaar ontmoet hebben bij de Chinees en van school kennen. Dan verklaart hij alleen de voornaam [medeverdachte 1] te kennen. Als hem een foto van [medeverdachte 1] wordt getoond, beroept verdachte zich op zijn zwijgrecht. Als de foto hem in een volgende verhoor opnieuw wordt getoond, ontkent hij [medeverdachte 1] te kennen.
[medeverdachte 1] verklaart daarentegen verdachte wel degelijk te kennen als degene aan wie hij de verhuisopdracht heeft gegeven. [medeverdachte 1] zegt ook eerder een verhuisklus met verdachte te hebben gedaan, wat bevestiging vindt in de verklaring van verdachte (p. 18 van zijn persoonsdossier).
Ten aanzien van het handgeschreven papiertje met de contactgegevens van [medeverdachte 1] erop, verklaart verdachte dat hij dit bij de in te pakken lading heeft aangetroffen, dus omstreeks 4 juni 2017. Dit is strijdig met de verklaring van [getuige 1], die zegt het papiertje voor 23 mei 2017 van verdachte te hebben gekregen.
Verdachte verklaart dat [medeverdachte 1] de goederen bij hem thuis heeft afgeleverd op 2 juni 2017. [medeverdachte 1] ontkent dit en was toen inderdaad niet in Curaçao.
Het Gerecht concludeert dat verdachte [medeverdachte 1] wel degelijk kent en daarover niet de waarheid spreekt. De genoemde feiten en omstandigheden in samenhang beziend oordeelt het Gerecht dat het niet anders kan zijn, dan dat verdachte in bewuste en nauwe samenwerking met [medeverdachte 1] heeft meegewerkt aan het cocaïnetransport.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Primair:
Het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, onder A van de Opiumlandsverordening 1960.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit. Het feit is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte opheft of uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Strafmotivering

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het Gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers daarvan schadelijke stof. De uitgevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Het Gerecht rekent de verdachte zijn handelen zwaar aan. Het Gerecht heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte bij zijn handelen misbruik heeft gemaakt van zijn positie als medewerker van een transportbedrijf en aldus het vertrouwen dat in hem werd gesteld ernstig heeft beschaamd.
Het Gerecht heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de blanco strafkaart van verdachte en op de straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht het Gerecht de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden, zodat die eis zal worden gevolgd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:123 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumlandsverordening 1960.

9.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde zoals in rubriek
4Aomschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde feit het in rubriek
5genoemde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
achtenveertig (48) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
zes (6) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op
drie (3)jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. D. Gruijters en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 21 december 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.