4.Bewijsbeslissingen
4A. Vrijspraak ten aanzien van feit 1 impliciet primair (moord)
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is het Gerecht van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde moord. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat sprake was van “voorbedachten rade”. De verdachte zal van het onder feit 1 impliciet primair tenlastegelegde dan ook, zonder nadere motivering, worden vrijgesproken.
4B. Bewijsmiddelen
Het Gerecht komt tot bewezenverklaring van de onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de feiten en omstandigheden die in de navolgende wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
met betrekking tot feit 1 impliciet subsidiair en feit 2
1. Proces-verbaal van onderzoek plaats delict van het Korps Politie Curaçao d.d. 2 maart 2017, pagina 001 t/m 003, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1]:
Op zaterdag 25 februari 2017 omstreeks 02:00 uur werd ik in kennis gesteld van een schietincident ter hoogte van de [locatie 1]. Op de plaats delict aangekomen zag ik een persoon op de grond liggen, die later bleek te zijn genaamd [slachtoffer]. Omstreeks 04:02 uur constateerde de politiearts zijn dood.
2. Proces-verbaal van lijkherkenning van het Korps Politie Curaçao d.d. 2 maart 2017, pagina 004 t/m 005, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2]:
Op 25 februari 2017 heb ik in het onderzoek naar een schietincident ter hoogte van de Ponton Brug een lijkherkenning verricht met [benadeelde 1] en [benadeelde 2]. Zij herkenden het aan hen getoonde lijk als dat van hun zoon, in leven genaamd [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats].
3. Proces-verbaal van het Team Forensische Opsporing, van het Korps Politie Curaçao, zaaknummer TFOC.2017.02.25-k01, registratienummer 141/2017 (los stuk), opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5] en op 14 juni 2017 gesloten en getekend door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], voor zover inhoudende als relaas van voornoemde verbalisanten of één van hen:
Op 25 februari 2017 omstreeks 01:45 uur werden wij gedirigeerd naar het [locatie 2] ter hoogte van de [locatie 1] voor een schietincident waarbij een man dodelijk gewond zou zijn geraakt. Wij zagen midden op het wegdek een huls van kaliber 9 mm. Onder een grijs gelakte personenauto Toyota Vitz werd een huls van kaliber 9 mm aangetroffen. Op de berm ter hoogte van de brug zagen wij een lijk van een manspersoon. Het slachtoffer lag op de rug met het hoofd in westelijke richting (richting [locatie 1]). Zijn handen waren half gebogen op zijn buik en wezen in oostelijke richting. De benen waren gestrekt en wezen in oostelijke richting. Aan de rechterzijde, ten noorden van het slachtoffer op ongeveer 1 meter zagen wij een huls van kaliber 9 mm. Op het trottoir, ten oosten van het lijk zagen wij een ricochetschot. Verder werd een kogelfragment aan de achterzijde van de spijkerbroekzak van het slachtoffer aangetroffen.
4. Een geschrift te weten een Forensisch Obductierapport, met obductienr. S17-017 (los stuk), opgemaakt door patholoog Dr. L. Althaus naar aanleiding van het obductieonderzoek verricht op 1 maart 2017 op het lichaam van [slachtoffer], voor zover inhoudende als verklaring van de patholoog:
Het lichaam vertoont 1 perforerend schot en 1 schampwond. Het inschot op de linker boven thorax heeft een fractuur van de onderrand van rib 5 en een perforatie in de pericardiale zak, de rechter hartkamer, het diafragma, de lever (linker kwab), de pancreas en de rechter nier veroorzaakt. De uitschotwond bevindt zich in de rechter onderrug. Dit schot heeft de dood veroorzaakt door het openen van het hart.
Vastgesteld kan worden dat het eerste schot de thorax raakte, het tweede de schampwond aan de kin veroorzaakte en het derde de grond raakte bij de rechter onderarm.
5. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 20 juni 2017, voor zover inhoudende:
Ik heb op 25 februari 2017 ’s nachts bij de [locatie 3] op een jongen geschoten met een vuurwapen. Dit vuurwapen had ik ongeveer een maand daarvoor gekocht. Op de beelden die u mij toont ter terechtzitting is dit te zien. Ik ben de man die driemaal schiet met een vuurwapen.
6. Eigen waarneming van de rechter, gedaan ter terechtzitting van 20 juni 2017, tijdens het tonen van de tot het procesdossier behorende dvd, getiteld “videobeelden A1-2017 25.02.2017 t.h.v. [locatie 1]”.
De rechter neemt waar: de verdachte loopt aan de voet van de [locatie 3] op een jongeman af, haalt intussen een vuurwapen uit zijn schoudertas, richt zijn vuurwapen met gestrekte arm op het bovenlichaam van de jongeman en vuurt drie schoten van zeer dichtbij op hem af.
4C. Bewijsverweer
Opzet
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet wist of het vuurwapen geladen was en dat hij slechts de bedoeling had het slachtoffer daarmee af te schrikken.
Het Gerecht overweegt in dit verband dat deze verklaring geenszins valt te rijmen met de gedragingen van de verdachte die zichtbaar zijn op de ter terechtzitting getoonde videobeelden. Daarop is waar te nemen dat de verdachte gericht en van zeer korte afstand driemaal achter elkaar een kogel afvuurt in de richting van het bovenlichaam van het slachtoffer. Deze gedragingen kunnen bezwaarlijk worden opgevat als het dreigen met een vuurwapen. Daarbij komt bovendien dat de verdachte op herhaalde vragen van het Gerecht ter terechtzitting geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij eerst ter terechtzitting naar voren heeft gebracht dat de schoten een onbedoeld gevolg zouden zijn geweest van het dreigen met zijn vuurwapen. Op grond van het bovenstaande schuift het Gerecht deze verklaring dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
Voornoemde gedragingen van de verdachte brengen naar de uiterlijke verschijningsvorm mee dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte het intreden van de dood van het slachtoffer heeft gewild. Vol opzet op de dood kan dus worden bewezen.
4D. Bewezenverklaring
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht dat:
hij op
of omstreeks25 februari 2017 te Curaçao, opzettelijk
(en met voorbedachten rade)[slachtoffer]van het leven heeft beroofd, immers heeft
/hebbenverdachte met dat opzet
(en na kalm beraad en rustig overleg),met een vuurwapen
(van
/opzeer korte afstand
)drie,
in elk geval een of meer,kogels afgevuurd
op/in /door en/ofin de richting van
het hoofd en/ofhet lichaam van die
[slachtoffer], waardoor die
[slachtoffer]door een
of meervan die kogel
(s
)in
het hoofd en/ofhet lichaam werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde
[slachtoffer]is overleden;
2:
hij op
of omstreeks25 februari 2017 te Curaçao
, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, en munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, zoals doorgestreept in de tekst, is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring
cursief weergegevenverbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten en strafbaarheid van de verdachte
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 impliciet subsidiair: doodslag;
Feit 2: overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3 van de Vuurwapenverordening 1930, meermalen gepleegd.
Beroep op (putatief) noodweer/ noodweerexces
De raadsvrouw heeft namens de verdachte een beroep gedaan op (putatief) noodweer dan wel noodweerexces en heeft bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Aan dit verweer is samengevat ten grondslag gelegd dat de verdachte ter verdediging van getuige [getuige 1] en zichzelf de schoten heeft gelost.
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting - in het bijzonder de ter terechtzitting getoonde videobeelden - kan naar het oordeel van het Gerecht de volgende gang van zaken vastgesteld worden.
Getuige [getuige 3] raakt op enig moment aan de voet van de [locatie 3] verzeild in een korte discussie met getuige [getuige 4]. Er wordt gediscussieerd en een duw uitgedeeld. De zus van [getuige 4] komt vrijwel meteen tussen beiden en houdt haar broer weg van [getuige 3]. [getuige 3] wordt weggetrokken en weggeduwd door het latere slachtoffer in de richting van de vlakbij geparkeerde auto van getuige [getuige 2], die de afspraak met hen heeft om hen een lift naar huis te geven. Een handgemeen tussen [getuige 3] en [getuige 4] lijkt daarmee in de kiem gesmoord. Vervolgens komen de verdachte en twee van diens vrienden, getuigen [getuige 5] en [getuige 1], aanlopen. Zij zien dat er wat tumult heeft plaatsgevonden. Hoewel zij [getuige 3] noch het latere slachtoffer kennen en evenmin betrokken waren bij voornoemde discussie, wijken zij af van hun koers en lopen zij gedrieën op [getuige 3] en het latere slachtoffer af. Laatstgenoemde gaat direct met zijn armen wijd voor [getuige 3] staan, die met zijn rug tegen voornoemde auto is komen te staan. De verdachte, [getuige 1] en [getuige 5] gaan dicht tegenover hen staan en sluiten hen daarmee als het ware in. De verdachte deelt vervolgens een tik uit in hun richting, vrijwel direct gevolgd door een duw van de zijde van [getuige 5], waarna de vlam in de pan slaat. Het latere slachtoffer raakt in een handgemeen met [getuige 1] en [getuige 5]. Tussen hen wordt geduwd en gediscussieerd. Vrijwel gelijktijdig begint de verdachte met zijn vuisten in te slaan op [getuige 3], die in eerste instantie niets doet en vervolgens achteruit loopt. De verdachte blijft op hem aflopen en meermalen met zijn vuisten op hem inslaan. [getuige 3] tracht zich te verweren, maar krijgt daartoe nauwelijks kans en blijft verder achteruit lopen. De verdachte neemt tussen het uitdelen van de klappen een uitdagende houding aan. De verdachte dreigt terwijl hij verder op [getuige 3] afloopt iets uit zijn schoudertas te halen - naar later blijkt zijn geladen vuurwapen - maar ziet hiervan af en draait zich weg van [getuige 3]. Dan ziet de verdachte zijn vriend [getuige 1] op de grond liggen die door het latere slachtoffer even tevoren met één vuistslag knock-out is geslagen. [getuige 3] voegt zich op dat moment in de buurt van het latere slachtoffer, die ondertussen slaags is geraakt met [getuige 5] en de verdachte loopt met versnelde pas naar [getuige 1] toe. De verdachte kijkt een fractie van een seconde naar [getuige 1], loopt vervolgens resoluut op het slachtoffer af, haalt ondertussen een vuurwapen uit zijn schoudertas, laadt dit door en schiet het slachtoffer met drie gerichte schoten van zeer dichtbij neer. De verdachte rent weg en het slachtoffer overlijdt ter plaatse.
De gedragingen van de zijde van de verdachte kunnen naar het oordeel van het Gerecht van begin tot eind slechts worden geduid als agressieve en aanvallende gedragingen richting [getuige 3] en het latere slachtoffer. Vanaf het moment dat de verdachte in hun richting loopt, zijn diens gedragingen steeds opnieuw gericht op het aangaan van de confrontatie. Het latere slachtoffer is degene die probeert een escalatie te voorkomen, de verdachte c.s. is degene die provoceert en het gevecht ontketent. [getuige 3] en het latere slachtoffer kunnen zich vanaf dat moment slechts tegen de verdachte c.s. verdedigen, hetgeen zij ook doen. Het schieten op het slachtoffer kan niet anders worden gezien dan als het (opnieuw) inzetten van een aanval op het latere slachtoffer, kennelijk om het knock-out slaan van [getuige 1] te vergelden.
De gedragingen van de verdachte kunnen op grond van het voorgaande noch op grond van diens bedoeling noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm op enig moment worden aangemerkt als verdedigend, maar moeten - naar de kern bezien - beschouwd worden als aanvallend en gericht op deelneming aan het gevecht. In een dergelijk geval kan volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad een beroep op noodweer niet worden aanvaard. In zo’n geval kan een beroep op noodweerexces of op putatief noodweer evenmin slagen. De verweren worden daarom verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde of de strafbaarheid van de verdachte opheft of uitsluit. De feiten zijn derhalve strafbaar en de verdachte is strafbaar.