ECLI:NL:OGEAC:2017:279

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
31 juli 2018
Zaaknummer
555.00264/16
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.B. Hubben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in een woning met braak in Curaçao

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1995 en thans gedetineerd, heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 24 mei 2017 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van diefstal in een woning, gepleegd op 5 september 2016. De officier van justitie, mr. M. Dennaoui-Simon, eiste een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van voorarrest, en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. De verdachte heeft de diefstal ontkend en verklaarde dat hij de gestolen goederen had gevonden. Het Gerecht heeft echter geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de diefstal, gebaseerd op de bewijsmiddelen die tijdens de zitting zijn gepresenteerd. De verdachte werd op heterdaad aangehouden met de gestolen goederen in zijn bezit, wat de overtuiging van het Gerecht versterkte dat hij de diefstal zelf had gepleegd. Het Gerecht heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van NAf 1.530,88 toegewezen. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 1:62, 1:78, 1:138, 2:289 en 2:290 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans alhier gedetineerd uit anderen hoofde.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2016 en 24 mei 2017.
De officier van justitie, mr. M. Dennaoui-Simon, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde].
De raadsman heeft verweer gevoerd.
Namens de benadeelde partij [benadeelde] is door Stichting Slachtofferhulp Curaçao een vordering tot schadevergoeding ingediend.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd:
Primair:
hij op of omstreeks 05 september 2016, althans in of omstreeks de periode van de maand september 2016, te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [locatie 1] heeft weggenomen
twee, althans een of meer (dames)oorbellen en/of een paar (zwarte) handschoenen (van het merk Youngstown) en/of een geldbedrag, bestaande uit een aantal losse munten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking, te weten door het muggennet voor het raam van de voornoemde woning te vernielen en/of (vervolgens) het raam van de voornoemde woning te forceren;
(artikel 2:288/289/290 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
hij op of omstreeks 05 september 2016, althans in of omstreeks de periode van de maand september 2016, te Curaçao, twee, althans een of meer (dames)oorbellen en/of een paar (zwarte) handschoenen (van het merk Youngstown) en/of een geldbedrag, bestaande uit een aantal losse munten, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat/die twee, althans een of meer (dames)oorbellen en/of een paar (zwarte) handschoenen (van het merk Youngstown) en/of een geldbedrag, bestaande uit een aantal losse munten wist of begreep, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
(artikel 2:397-1a/399-1a Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsbeslissingen

4A. Bewezenverklaring
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht dat:
hij op
of omstreeks05 september 2016,
althans in of omstreeks de periode van de maand september 2016,te Curaçao
, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [locatie 1] heeft weggenomen twee
, althans een of meer (dames
)oorbellen en
/ofeen paar
(zwarte)handschoenen
(van het merk Youngstown) en/of een geldbedrag, bestaande uit een aantal losse munten, in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte
en/of zijn mededader(s)zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft
/hebbenverschaft en
/ofde
/hetweg te nemen goed
(eren
)onder zijn
/hunbereik heeft
/hebbengebracht door middel van braak
en/of verbreking, te weten door het muggennet voor het raam van
devoornoemde woning te vernielen en
/of (vervolgens)het raam van
devoornoemde woning te forceren
;.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, zoals doorgestreept in de tekst, is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
4B. Bewijsmiddelen
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de navolgende wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
In onderstaande bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in de wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal.
1. het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt en op 5 september 2016 gesloten en ondertekend door [verbalisant 1], voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde], zakelijk weergegeven:
Ik woon aan de [locatie 1] te Curaçao. Op 5 september 2016 omstreeks 09:00 uur verliet ik mijn woning. Omstreeks 10:30 uur werd ik door mijn zoon opgebeld. Hij vertelde mij dat er in mijn woning was ingebroken. Toen ik daar aankwam zag ik dat het raam van de woonkamer was geforceerd en dat het muggennet vernield was. In huis was het een ravage. Alles was door elkaar gegooid.
2. Het proces-verbaal van aanhouding op heterdaad, opgemaakt en op 5 september 2016 gesloten en ondertekend door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als het relaas van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 5 september 2016 werden wij door de Centrale Meldkamer gedirigeerd naar de [locatie 1] vanwege een melding dat twee mannen een zilverkleurige auto van het merk Kia model Rio hadden geparkeerd en dat zij het erf van voornoemde woning hadden betreden. De auto werd weggetakeld voor verder onderzoek. Uit een bij de woning ingesteld onderzoek bleek dat er een of meerdere personen door middel van braak de woning waren binnengegaan en dat de slaapkamers waren doorzocht. Er werd niemand aangetroffen. Nadat we bij de woning weg waren, kregen we het bericht van de Centrale Meldkamer dat twee mannen achter voormelde woning waren. Toen we naar de woning terugreden, bleken twee mannen gestopt te zijn door omstanders. Een van deze mannen genaamd [verdachte] had autosleutels, een paar handschoenen en twee damesoorbellen bij zich. De autosleutels bleken te behoren bij de daar in de buurt geparkeerde auto van het merk Kia model Rio. [verdachte] had plantenresten op zijn kleding alsof hij door het struikgewas had gerend. [verdachte] is om 12:00 uur aangehouden.
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt en op 6 september 2016 gesloten en ondertekend door [verbalisant 4], voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1], zakelijk weergegeven:
Nadat ik het bericht had ontvangen dat er bij de woning van mijn moeder te [locatie 1] was ingebroken, ging ik daar onmiddellijk naar toe. Toen de politieagenten weg waren, ging ik het erf controleren. Op dat moment hoorde ik een geluid alsof er iemand wegrende vanuit de mondi achter het erf van mij moeder. Buren vertelden mij dat ze twee mannen hadden zien wegrennen. Ik ging naar hen op zoek en zag twee mannen die met versnelde passen wegliepen. Een van hen had een donkerblauw shirt aan met lange mouwen. In zijn hand had hij een paar handschoenen. Ik herkende deze handschoenen als zijnde de handschoenen van mijn moeder. Ik maande de mannen aan te gaan liggen. Hierna heb ik de politie gebeld voor assistentie.
4. Het proces-verbaal van nader verhoor getuige, opgemaakt en op 12 september 2016 gesloten en ondertekend door [verbalisant 4], voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1], zakelijk weergegeven:
Ik werd gebeld omstreeks 10.30 uur. Omstreeks 10.50 uur was ik bij de woning van mijn moeder. Omstreeks 11.145 uur, toen de politie weg was, ben ik het erf gaan controleren. Ik hoorde toen geluid alsof er iemand wegrende achter het erf. Toen werd ik door de buurvrouw [getuige 2] in kennis gesteld van het feit dat twee mannen vanuit het erf van mijn moeder waren gesprongen. Ze vertelde me dat een van de mannen geen t-shirt droeg en dat de andere man een t-shirt met lange mouwen droeg. Toen ik op zoek was naar de mannen werd ik door een buurtbewoner in de richting gewezen waar de mannen naar toe gegaan waren. Daar trof ik twee mannen aan. Ik zag dat beide mannen heel erg bezweet waren en plantenresten op hun lichaam en kleding hadden. Je kon duidelijk zien dat ze vanuit de mondi waren gekomen. De mannen liepen met versnelde pas in een andere richting dan waar de grijze auto was achtergelaten.
5. Het proces-verbaal van bevinding, buurtonderzoek, opsporen getuigen en gesprek met getuigen, opgemaakt en op 30 oktober 2016 gesloten en ondertekend door [verbalisant 4], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 27 oktober 2016 sprak ik met de getuige genaamd [getuige 2], wonende te [locatie 2]. Zij verklaarde: “Op 5 september 2016 werd een grijze auto door de politie in beslag genomen. Ik was thuis en stond naar de politie te kijken. Ik hoorde dat bij mijn buurvrouw wonende te [locatie 1] was ingebroken. Nadat de politieagenten weggegaan waren, liep ik met mijn zoon naar de achterkant van mijn woning. Ik zag dat twee mannen zich schuil hielden in de mondi dicht bij de muurafrastering van het perceel van [locatie 1]. Dit terrein is helemaal afgesloten door bomen en struikgewassen. Deze mannen waren beiden vrij jong en hadden een donkere huidskleur. Een van deze mannen droeg een donker shirt met lange mouwen, de andere had een ontbloot bovenlijf. Toen ze mij zagen, renden ze weg. Ik heb aan [getuige 1] direct doorgegeven in welke richting de mannen waren weggerend.”
De getuige [getuige 1] overhandigde mij, verbalisant, enkele foto’s van de verdachten die hij met zijn mobiele telefoon had gemaakt tijdens hun aanhouding op 5 september 2016. Deze foto’s voeg ik in dit proces-verbaal.
6. Het proces-verbaal van tonen en herkennen van inbeslaggenomen voorwerpen, opgemaakt en op 6 september 2016 gesloten en ondertekend door [verbalisant 4], voor zover inhoudende als relaas van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Ik toonde aangeefster [benadeelde] de bij de verdachte [verdachte] inbeslaggenomen voorwerpen. De aangeefster verklaarde dat de twee damesoorbellen en de handschoenen haar toebehoren en dat deze zonder haar toestemming uit haar woning zijn weggenomen.
4C. Bewijsoverweging
Anders dan de raadvrouw is het Gerecht van oordeel dat de primair tenlastegelegde diefstal in een woning wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het Gerecht stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de verdachte uit de woning gestolen spullen kort na de diefstal in zijn bezit had, namelijk toen hij na de melding van de Centrale Meldkamer door de verbalisanten werd aangehouden. Vooropgesteld moet worden dat aan het enkele voorhanden hebben van gestolen goederen niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat de betrokken verdachte die goederen ook zelf heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang.
Gelet op het uiterst korte tijdsverloop tussen de diefstal van de goederen en het voorhanden hebben van die goederen, moet het er naar het oordeel van het Gerecht voor gehouden worden dat de verdachte de diefstal zelf heeft gepleegd, tenzij hij voor het voorhanden hebben van die goederen een aannemelijke verklaring heeft. Een dergelijke verklaring heeft de verdachte niet gegeven.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de gestolen goederen - een paar handschoenen en een paar damesoorbellen - heeft gevonden op een zandpad terwijl hij naar het huis van zijn oma aan het wandelen was. Deze verklaring valt echter niet te rijmen met het feit dat de verdachte meteen na het parkeren van zijn huurauto het erf van de aangeefster heeft betreden en zich vlak na de woninginbraak heeft schuil gehouden in de mondi achter haar kavel, waarna hij - bezweet en met plantenresten bedekt - met versnelde pas in een andere richting is gelopen dan die waar zijn auto geparkeerd stond. Nu zijn verklaring bovendien op onderdelen niet strookt met de verklaring van de medeverdachte (het bezoek aan oma) acht het Gerecht deze verklaring onaannemelijk.
Nu een aannemelijke verklaring van de zijde van de verdachte is uitgebleven, is het Gerecht van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde diefstal.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Primair:
Diefstal in een woning, door iemand die artikel 2:65 heeft overtreden, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit. Het feit is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte opheft of uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Strafmotivering

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het Gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Aan het plegen van dergelijke feiten tilt het Gerecht zwaar. Deze feiten veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Woningen zijn bij uitstek de plaats waar men zich veilig zou moeten kunnen voelen. Het is kwalijk dat de verdachte dit gevoel van veiligheid zo ernstig heeft aangetast. Meer in het algemeen veroorzaken dergelijke misdrijven in de samenleving gevoelens van grote onrust en onveiligheid. Oplegging van een vrijheidsontnemende straf is dan ook geïndiceerd.
Bij de strafoplegging houdt het Gerecht op de voet van artikel 1:138 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) rekening met de straf die de verdachte is opgelegd bij vonnis van 7 april 2017 waarbij de verdachte onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden voor – eveneens - een woninginbraak. Dat feit en het onderhavige feit hadden gevoegd behandeld kunnen worden. Voorts wordt rekening gehouden met verdachtes overigens blanco strafkaart.
Alles afwegende kan niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan na te melden gevangenisstraf.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Namens de benadeelde partij [benadeelde] is een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte van in totaal NAf 1.530,88 wegens schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
Het Gerecht is van oordeel dat de gestelde schade voor toewijzing vatbaar is. Gelet op de onderbouwing, de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is voldoende komen vast te staan dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. Vergoeding van deze schade komt het Gerecht ook alleszins billijk voor.
Het Gerecht ziet voorts aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 1:78 WvSr op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 1:62, 1:78, 1:138, 2:289 en 2:290 WvSr.

10.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde zoals in rubriek
4Aomschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde feit het in rubriek
5genoemde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
twaalf (12) maanden;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde]geleden schade tot een bedrag van
NAf 1.530,88 (zegge: duizendvijfhonderdendertig gulden en achtentachtig cent)en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag aan [benadeelde] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van NAf 1.530,88, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
vijfentwintig (25) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan het Land en dat betalingen aan het Land in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M.C.B. Hubben en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 24 mei 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.