ECLI:NL:OGEAC:2017:302

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
18 juni 2017
Publicatiedatum
22 mei 2020
Zaaknummer
CUR20161400
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen aan Deurwaarderskantoor Curaçao B.V.

In deze zaak heeft eiseres, wonende in Curaçao, een vordering ingesteld tegen Deurwaarderskantoor Curaçao B.V. (DKC) voor de terugbetaling van een bedrag van NAf 1.266,70, dat zij volgens haar onverschuldigd aan DKC heeft betaald. De eiseres had in het verleden studiefinanciering aangevraagd bij DUO en na terugvordering van een deel van deze financiering door DUO, heeft DKC de vorderingen op eiseres geïnd. Eiseres heeft in totaal NAf 18.996,29 aan DKC betaald, terwijl haar totale schuld aan DKC, inclusief rente en kosten, per 31 maart 2015 hooguit NAf 17.769,59 bedroeg. Dit zou betekenen dat eiseres te veel heeft betaald.

Het procesverloop omvatte verschillende conclusies en een pleidooi, waarbij DKC betwistte dat eiseres te veel had betaald. Het Gerecht heeft vastgesteld dat DKC de afboekingen van de betalingen niet inzichtelijk heeft gemaakt, maar dat eiseres niet voldoende heeft onderbouwd dat de betalingen uitsluitend ter aflossing van de vorderingen aan DKC zijn gedaan. Het Gerecht oordeelde dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat zij te veel had betaald en dat DKC haar verweer voldoende had gemotiveerd.

Uiteindelijk heeft het Gerecht de vordering van eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door rechter S.M. Christiaan op 18 juni 2018.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak van:
[EISERES],
wonende in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. A. van Hoof,
tegen
de besloten vennootschap
DEURWAARDERSKANTOOR CURACAO B.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.V.G Rooijer.
Partijen zullen hierna [eiseres] en DKC genoemd worden.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties, op 26 juli 2016 ter griffie ingediend;
- de conclusie van antwoord d.d. 19 december 2016;
- de conclusie van repliek d.d. 8 mei 2017;
- de conclusie van dupliek d.d. 30 oktober 2017;
- het pleidooi op 20 december 2017, alwaar de griffier aantekeningen heeft gemaakt van wat partijen naar voren hebben gebracht;
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
Eiseres] heeft in het kader van haar studie in Nederland op 3 juni 2001 bij Dienst Uitvoeringsorganisatie Onderwijs (DUO) studiefinanciering aangevraagd. DUO heeft [eiseres] bij beslissing van 7 september 2001 (met terugwerkende kracht) per 1 augustus 2001 studiefinanciering toegekend. Daarnaast werd aan haar een OV-studentenkaart en een voorschot op de lening verstrekt.
2.2.
Na haar terugkeer naar Curaçao is (een deel van) de aan [eiseres] toegekende studiefinanciering en (een deel van) de kosten van de OV-studentenkaart bij haar teruggevorderd. DUO heeft DKC verzocht een aantal van haar vorderingen op [eiseres] te innen.
2.3.
DKC heeft voor de vorderingen die bij haar zijn geadministreerd onder de dossiernummers [A], [B], [C], [D], [E], en [F], van in totaal een bedrag van
EUR 3.943,45, een procedure tegen [eiseres] bij het Gerecht aanhangig gemaakt. Het Gerecht heeft bij vonnis van 23 april 2012 (AR 51894/2011) de vordering van DKC toegewezen en [eiseres] veroordeeld tot betaling van een bedrag van EUR 5.368,80, vermeerderd met de wettelijke rente over EUR 3.943,45 vanaf 5 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast is [eiseres] veroordeeld in de proceskosten, tot aan de uitspraak begroot op NAf 400,00 aan gemachtigde salaris en NAf 736,98 aan verschotten.
2.4. [
eiseres] heeft met DKC ter voldoening van deze vordering een afbetalingsregeling getroffen voor een bedrag van NAf 350,00 per maand.
2.5.
Te zake de vordering op [eiseres], bij DKC geadministreerd onder dossiernummer [G], ten bedrage van EUR 1.208,00 is met de werkgever van [eiseres] overeengekomen dat zij het bedrag vermeerderd met rente en kosten, voor [eiseres] aan DKC betaalt. Op 24 april 2014 heeft de werkgever van [eiseres] ter voldoening van deze schuld een betaling van NAf 3.847,08 verricht. Het dossier [G] is vervolgens gesloten.
2.6.
Bij brief van 9 april 2015 heeft [eiseres] DKC gesommeerd een bedrag van NAf 1.266,70 als onverschuldigd door [eiseres] aan DKC betaald, aan haar terug te betalen.

3.Het geschil

3.1. [
Eiseres] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van DKC tot betaling van NAf 1.266,70, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2015, met veroordeling van DKC in de proceskosten.
3.2. [
Eiseres] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [eiseres] heeft in totaal NAf 18.996,29 aan DKC betaald. De vorderingen van DUO op [eiseres], inclusief alle in de procedure toegewezen kosten en alle wettelijke rente per 31 maart 2015, belopen in totaal hooguit een bedrag van NAf 17.769,59. Per saldo resteert een vordering van [eiseres] op DKC van NAf 1.266,70, welk bedrag [eiseres] onverschuldigd aan DKC heeft betaald.
3.3.
DKC heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het Gerecht oordeelt dat [eiseres] op grond van artikel 6:171 BW in haar zaak kan worden ontvangen.
4.2.
Tussen partijen staat ter discussie of [eiseres] ter zake van de door haar aan DUO verschuldigde gelden teveel aan DKC heeft betaald. [eiseres] stelt dat DKC de afboekingen van de betalingen niet inzichtelijk heeft gemaakt en dat zij volgens haar eigen berekening teveel aan DKC heeft terugbetaald. DKC heeft dat betwist en heeft de afboekingen nader toegelicht. Uit de dossierstukken en het verhandelde ter terechtzitting volgt naar het oordeel van het Gerecht navolgende.
4.3.
Partijen zijn het erover eens dat DUO aan DKC ter invordering heeft overgedragen een bedrag van EUR 5.15,45. Dit bedrag is opgebouwd enerzijds uit de schuld van EUR 3.943,45, (dossiernummers [A], [B], [C], [D], [E] en [F]), tot betaling waarvan [eiseres] door het Gerecht is veroordeeld (hierna: vordering I) en de schuld van EUR 1.208,00 (dossiernummer [G]) (hierna: vordering II). Vaststaat dat [eiseres] beide vorderingen vermeerderd met rente en kosten ter afdoening van haar schuld aan DUO, aan DKC diende te betalen en dat op de afboekingen door DKC van de betalingen door [eiseres] de regels van artikel 6:43 BW en 6:44 BW van toepassing zijn.
4.4.
Partijen zijn het er voorts over eens dat [eiseres] in totaal een bedrag van NAf 18.996,29 heeft betaald. [eiseres] stelt dat haar totale schuld (vordering I en II) inclusief rente en kosten per 31 maart 2015 een bedrag van NAf 17.769,59 bedroeg en dat zij in totaal dus een bedrag van NAf 1.266,70 te veel heeft betaald.
4.5.
DKC heeft daar tegen als verweer aangevoerd dat de betalingen door [eiseres] van in totaal een bedrag van NAf 18.996,29 niet enkel zijn aangewend ter aflossing van de vordering I en vordering II. Daarnaast heeft DKC de betalingen ook aangewend ter voldoening van een andere bij DKC openstaande vordering van DUO van NAf 975,00 (dossiernummer [H]) (brief van DKC van 9 april 2014). Voorts voert DKC aan dat [eiseres] een deel van de betalingen van het totaalbedrag van NAf 18.996,29 rechtstreeks aan DUO heeft gedaan ter aflossing van een schuld die niet door DUO aan DKC was overgedragen.
4.6. [
Eiseres] heeft niet gemotiveerd betwist dat zij betalingen rechtstreeks aan DUO heeft gedaan. Evenmin heeft zij betwist dat zij nog andere openstaande schulden had. Dat had wel op de weg van [eiseres] gelegen nu er in het dossier aanknopingspunten zijn te vinden die het verweer van DKC onderschrijven. In de brief van 9 april 2015 schrijft DKC aan [eiseres] dat [eiseres] een bedrag van NAf 824,21 rechtstreeks aan DUO heeft betaald, alsmede dat de laatste betaling in het dossier [H] van in totaal NAf 975,- op 1 juni 2009 door DKC is ontvangen en dat dit dossier is gesloten. [eiseres] heeft daar, voor zover bekend, nimmer bezwaar tegen gemaakt. Daarentegen gaat [eiseres] bij de opsomming van het totaal door haar aan DKC betaalde bedrag uit van aflossingen die dateren van voor het vonnis van 23 april 2012, te weten vanaf oktober 2006 tot en met februari 2011 (bijlage bij brief van 9 april 2015; productie 6 bij verzoekschrift). [eiseres] heeft echter eerst na het vonnis van 23 april 2012 met DKC een regeling getroffen ter aflossing van het bedrag tot de betaling waarvan zij door het Gerecht is veroordeeld. Daarbij is geen voorbehoud gemaakt ter zake van eerder door haar gedane aflossingen. Zonder nadere toelichting door [eiseres] is niet aannemelijk dat de betalingen die zij heeft gedaan voor de datum van het vonnis met het oog op vordering I zijn gedaan. Voorts staat vast dat vordering II eerst op 5 mei 2014 in haar geheel via de werkgever van [eiseres] is voldaan, zodat de betalingen die dateren van voor het vonnis, zonder nadere toelichting door [eiseres], evenmin zonder meer ter aflossing van vordering II kunnen zijn gedaan. Gelet hierop had het op de weg van [eiseres] gelegen nader toe te lichten aan wie de betalingen tussen oktober 2006 tot en met februari 2011 zijn gedaan en waarop die betalingen zagen. Bij gebreke daarvan gaat het Gerecht, gelet op het hiervoor overwogene, er van uit dat die betalingen zijn gedaan ten behoeve van andere bij DUO, dan wel bij DKC openstaande vorderingen. Zulks geldt temeer nu ook uit het als productie XIII bij conclusie van antwoord overgelegde overzicht van DKC ter zake van de opbouw en aflossing van vordering I, volgt dat [eiseres] ter zake in totaal 36 keer een bedrag van NAf 350,- aan DKC heeft betaald en een keer een bedrag van NAf 300,- en een keer van NAf 400,-. Dat komt overeen met de opsomming door [eiseres].
4.7.
Naar het oordeel van het Gerecht heeft DKC haar verweer voldoende gemotiveerd en is, bij gebreke van een nadere onderbouwing van haar stelling door [eiseres], hiermee voldoende aangetoond dat een deel van de betalingen door [eiseres] rechtstreeks aan DUO zijn gedaan en dat een deel van de betalingen zijn aangewend ten behoeve van een andere openstaande schuld van [eiseres] bij DKC. Dat leidt tot de conclusie dat de stelling van [eiseres] dat DKC geen verklaring heeft gegeven voor het restant van de betalingen boven NAf 13.600,- geen stand kan houden.
4.8.
Uit de berekening door DKC volgt dat zij van het in totaal door [eiseres] betaalde bedrag ad NAf 18.996,29, in totaal een bedrag van NAf 18.422,08 van [eiseres] heeft ontvangen. De betalingen die [eiseres] rechtstreeks aan DUO heeft gedaan zijn daarbij buiten beschouwing gelaten. Daarvan is een bedrag van NAf 3.847,08 afgeboekt op vordering II, hetgeen niet tussen partijen ter discussie staat. Voorts is een bedrag van NAf 975,- afgeboekt op dossier [H]. De rest van de betalingen zijn aangewend ter aflossing van vordering I, welke vordering overeenkomstig het als productie XIII overgelegde overzicht is opgebouwd. Gesteld noch gebleken is dat deze wijze van afboeking in strijd is met de daartoe geldende regels.
4.9.
De slotsom is dat de wijze van afboeking naar het oordeel van het Gerecht rijkelijk laat, maar thans wel voldoende inzichtelijk zijn gemaakt en dat leidt er niet toe dat, zoals [eiseres] stelt, zij te veel aan DKC zou hebben betaald. De vordering ligt daarmee voor afwijzing gereed.
4.10. [
Eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

Het Gerecht:

-
wijstde vordering af;
-
veroordeelt[eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van DKC tot op heden begroot op NAf 750,00 aan gemachtigdensalaris,
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2018.