In de zaak tegen de verdachte, geboren in Colombia en wonende in Curaçao, heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 15 mei 2017 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het onderzoek ter openbare terechtzitting vond plaats op meerdere data in 2016 en 2017, waarbij de verdachte steeds aanwezig was, behalve op 25 november 2016. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vijftien jaar, terwijl de verdediging verweer voerde. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk doden van een vrouw op 13 december 2015 en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging.
Tijdens de bewijsvoering heeft het Gerecht geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van moord. Echter, het Gerecht achtte het wel bewezen dat de verdachte opzettelijk de vrouw van het leven heeft beroofd en dat hij een vuurwapen in zijn bezit had. De verdachte werd geconfronteerd met verschillende getuigenverklaringen en forensisch bewijs, waaronder DNA-onderzoek dat de aanwezigheid van de verdachte bij het slachtoffer bevestigde. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte op korte afstand met een vuurwapen op het slachtoffer had geschoten, wat leidde tot haar dood.
De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar voor doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk afgewezen, en het Gerecht verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vordering. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.